ECLI:NL:RBNNE:2021:5034

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
18/213754-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door opzettelijk nalaten van inkomsten op te geven

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ruim negen jaar schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte heeft gedurende deze periode inkomsten en bankrekeningen niet opgegeven aan de sociale dienst, wat heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 103.182,90. De verdachte verklaarde dat zijn prioriteit lag bij het behoud van zijn woning en het verbeteren van zijn levensomstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat hij op onrechtmatige wijze zijn eigen belang boven het maatschappelijk belang heeft laten prevaleren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust had moeten zijn van de gevolgen van zijn handelen, gezien het hoge bedrag dat hij van zijn ouders en vriendin heeft ontvangen. De rechtbank heeft de ernst van de zaak benadrukt, aangezien misbruik van sociale voorzieningen het sociale stelsel ondermijnt en uiteindelijk de mensen die afhankelijk zijn van deze voorzieningen benadeelt.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij schuldbewust is en zijn schuld aan de gemeente in hoog tempo terugbetaalt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 8 maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een taakstraf opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf als extra maatregel om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/213754-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 maart 2020 te Finsterwolde, gemeente Oldambt, in elk geval in Nederland, meermalen althans éénmaal, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, meerdere malen althans éénmaal, (telkens) opzettelijk niet tijdig en/of volledig meegedeeld aan (de sociale dienst van) de gemeente Oldambt dat hij, verdachte, inkomsten (te weten contante geldbedragen en/of contante stortingen en/of geldelijke overboekingen op zijn, verdachtes, bankrekeningen) heeft ontvangen en/of dat hij, verdachte, één of meer (andere) bankrekening(en) ter beschikking had.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft – kort samengevat - aangevoerd dat verdachte in totaal een dermate hoog bedrag van zijn ouders en vriendin heeft ontvangen, dat het voor hem duidelijk had moeten zijn dat hij dit aan de sociale dienst moest opgeven. Aan verdachte is door de sociale dienst ook uitgelegd dat giften onder inkomsten vallen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat - betoogd dat verdachte geen crimineel verrijkend motief heeft gehad. De bedragen die verdachte van zijn vriendin heeft ontvangen, kunnen worden opgevat als doelbestedingen (huis, reizen). Verdachte heeft dit geld nooit als inkomsten gezien, wat een denkfout was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 9 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb gedurende de periode dat ik een bijstandsuitkering van de gemeente Oldambt ontving, elke maand € 65,- van mijn ouders gekregen. Daarnaast ontving ik in totaal meer dan
€ 150.000,- van mijn vriendin. Deze inkomsten heb ik niet gemeld aan de sociale dienst. Ook heb ik twee bankrekeningnummers niet aan de sociale dienst gemeld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 28 augustus 2020, opgenomen op pagina 52 e.v. van het dossier van Gemeente Oldambt met nummer OLD/112 van 15 september 2020, inhoudend als verklaring van [naam]:
Als directeur van het cluster Maatschappelijke Zaken van de gemeente Oldambt ben ik bevoegd tot het doen van aangifte inzake sociale zekerheidsfraude gepleegd ten nadele van de gemeente Oldambt. Ut het uitkeringssysteem blijkt dat [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats], ingeschreven te [woonplaats], gedurende de periode vanaf 24 mei 2009 tot en met 1 maart 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet (voorheen WWB) heeft ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Uit het ingestelde onderzoek naar verdachte is gebleken, dat hij tot en met februari 2011 nimmer op een rechtmatigheidsonder-zoeksformulier (rofje) heeft ingevuld dat hij maandelijks (gedurende de gehele bijstands-periode) een bedrag van € 65,00 van zijn ouders ontving. Ook heeft hij dit na februari 2011 nimmer op een wijzigingsformulier/inkomstenformulier of op andere wijze gemeld. Verdachte heeft gedurende de bijstandsperiode in totaal een bedrag van € 10.080,40 van zijn ouders ontvangen zonder dit aan de sociale dienst te melden. Verdachte heeft eveneens nimmer melding gemaakt van de vele geldbedragen die hij van zijn Japanse vriendin heeft ontvangen. Uit het ingestelde onderzoek naar verdachte is gebleken dat verdachte gedurende de periode van 26 september 2013 tot en met 19 februari 2020 in totaal een bedrag van
€ 114.385,00 van zijn vriendin via bank-overschrijvingen heeft ontvangen. De ontvangst van genoemde geldbedragen zijn eveneens nimmer op een wijzigingsformulier/ inkomstenformulier of andere wijze aan de sociale dienst gemeld. Uit het ingestelde onderzoek naar verdachte is voorts gebleken dat verdachte gedurende de periode van 21 februari 2013 tot en met 28 januari 2020 in totaal een bedrag van € 37.826,93 contant op zijn bankrekeningnummers heeft gestort. Tijdens het verhoor van 16 juni 2020 verklaarde verdachte deze bedragen eveneens van zijn vriendin te hebben gekregen. De ontvangst van genoemde contante geldbedragen die na ontvangst op de rekeningnummers zijn gestort, zijn eveneens nimmer op een wijzigingsformulier/ inkomstenformulier of op andere wijze aan de sociale dienst gemeld. Indien bij de dienst bekend zou zijn geweest dat [verdachte] gedurende de bijstandsperiode van 24 mei 2009 tot en met 1 maart 2020 in totaal € 162.292,33 van zijn ouders en van zijn vriendin had ontvangen, dan zou aan hem geen bijstandsuitkering, c.q. een lagere bijstandsuitkering zijn verstrekt. Doordat hij heeft nagelaten de ontvangen geldbedragen aan de sociale dienst te melden werd de dienst bewogen om aan [verdachte] gedurende de fraudeperiode ten onrechte c.q. een te hoge bijstandsuitkering te verstrekken. Hierdoor is de gemeente Oldambt benadeeld voor een bruto bedrag van € 101.151,25 en een netto bedrag van € 2.031,65.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten de beëindigingsrapportage van 10 maart 2020, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
  • Maandelijks een vast bedrag € 400,00 op [rekeningnummer]
  • Bankrekening [rekeningnummer] (de rechtbank begrijpt: [rekeningnummer]) en spaarrekening [rekeningnummer] zijn niet door betrokkene aan ons opgegeven.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een toekenningsbeschikking WWB van 29 mei 2009, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
‘U vroeg per 24 mei 2009 een uitkering aan op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Wij hebben besloten u de uitkering toe te kennen met ingang van 24 mei 2009. Inkomsten worden in mindering gebracht op de uitkering. Uw inkomsten dient u maandelijks op te geven op uw rechtmatigheidsformulier (rof).
Middels deze beschikking delen wij u mede welke verplichtingen en rechten verbonden
zijn aan uw uitkering. U bent als gevolg van artikel 17 lid 1 WWB verplicht om uit eigen
beweging of op verzoek direct mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden
waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de
arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Wat moet u in ieder geval doen? U geeft wijzigingen in uw persoonlijke, gezins- of financiële situatie door.’
Het verweer van verdachte komt er op neer dat hij niet opzettelijk heeft nagelaten de door hem ontvangen bedragen en al zijn bankrekeningen te melden bij de sociale dienst. Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit verweer niet op. Verdachte ontving in de ten laste gelegde periode van ruim negen jaar naast zijn uitkering in totaal € 162.292,33 van zijn ouders en zijn vriendin. Dit is een dermate hoog bedrag, dat verdachte reeds daarom zich ervan bewust had moeten zijn geweest dat dit invloed zou hebben op zijn recht op bijstand. Dat betekent dat hij door deze informatie niet door te geven, daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht niet heeft nageleefd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 maart 2020 te Finsterwolde, gemeente Oldambt, meermalen telkens in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, meerdere malen telkens opzettelijk niet tijdig en/of volledig meegedeeld aan (de sociale dienst van) de gemeente Oldambt dat hij, verdachte, inkomsten (te weten contante geldbedragen en/of contante stortingen en/of geldelijke overboekingen op zijn, verdachtes, bankrekeningen) heeft ontvangen en dat hij, verdachte, andere bankrekeningen ter beschikking had.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daarbij de hoogte van het benadelings-bedrag in aanmerking genomen en het oriëntatiepunt dat daarbij hoort, namelijk een gevangenisstraf van 8 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf met daarnaast eventueel een voorwaardelijk strafdeel, zodat verdachte in de gelegenheid is om zijn schuld op een positieve manier in te lossen. Daarmee wordt ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is schuldbewust en doet zijn best om zijn fout goed te maken door het benadelingsbedrag van de gemeente in hoog tempo terug te betalen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Leger des Heils van 22 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim negen jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door inkomsten en bankrekeningen niet op te geven, wat volgens de uitkeringsinstantie heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 103.182,90. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De prioriteit van verdachte lag naar eigen zeggen bij het behoud van zijn woning en het versoepelen van zijn levensomstandigheden. Daarmee heeft hij op onrechtmatige wijze zijn eigen belang laten prevaleren boven het maatschappelijk belang.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- noemen de oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden, dan wel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de lange pleegperiode is de rechtbank van oordeel dat dit feit in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte geen relevant strafblad heeft en dat de schuld bij de gemeente inmiddels wordt afgelost.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien deze straf niet naar behoren wordt verricht. Om de ernst van het feit te benadrukken en om het gevaar van herhaling in te perken, zal de rechtbank verdachte daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden. Hieraan zal een proeftijd worden verbonden voor de duur van twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Een taakstraf, voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.