ECLI:NL:RBNNE:2021:4995

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
18/250481-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

Op 22 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18/250481-20. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.533,14, dat is verkregen door middel van mensenhandel, specifiek uitbuiting in de prostitutie. De verdachte, geboren in 1982 en verblijvende in de PI Leeuwarden, is niet als ingezetene ingeschreven en heeft geen bekende woon- of verblijfplaats. De officier van justitie had eerder op 18 februari 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat van een hoger bedrag van € 17.944,08.

Tijdens de zitting op 8 november 2021 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen uit de baten van de gepleegde mensenhandel. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om het exacte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, omdat het rapport dat dit bedrag berekende, uitging van onjuiste veronderstellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode geld heeft verstuurd dat als verdiensten van het slachtoffer kan worden beschouwd, maar dat niet alle verdiensten aan de verdachte zijn afgestaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.533,14. De verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast is de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd vastgesteld op maximaal 87 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/250481-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verblijvende in de PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 18 februari 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.944,08 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/222131-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 november 2021.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 22 november 2021 in de zaak met parketnummer 18/250481-20 veroordeeld ter zake mensenhandel gepleegd ten opzichte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit. [slachtoffer] ontkent echter dat zij is uitgebuit en heeft geen volledig inzicht in haar situatie gegeven, hetgeen het voor de rechtbank lastig maakt om vast te stellen hoeveel wederrechtelijk verkregen voordeel veroordeelde heeft genoten.
In het dossier bevindt zich een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) waarin wordt geconcludeerd dat veroordeelde naar schatting
€ 17.944,08 van [slachtoffer] (bestaande uit haar verdiensten als prostituee) heeft ontvangen. De rechtbank zal dit rapport echter niet als uitgangspunt nemen voor (het schatten van) het door veroordeelde verkregen voordeel, nu het rapport bij de berekening van dit bedrag uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat veroordeelde alle verdiensten van [slachtoffer] ontving. Dat dit onjuist is, leidt de rechtbank af uit het (door dezelfde verbalisant opgemaakte) financiële dossier waarin bijvoorbeeld is vastgesteld dat er diverse malen contant geld op [slachtoffer] ’s rekening is gestort en dat verdachte geld aan de moeder van [slachtoffer] heeft gestuurd (waarvan [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hem had gevraagd dit te doen).
De rechtbank acht onvoldoende informatie voorhanden om te kunnen schatten welk deel van de verdiensten van [slachtoffer] aan verdachte werd afgestaan.
Zoals overwogen in het onderliggende vonnis gaat de rechtbank er in ieder geval - gelet op het gebrek aan eigen inkomsten van verdachte in combinatie met de inhoud van de tapgesprekken - vanuit dat al het in de bewezenverklaarde periode door verdachte per moneytransfer verstuurde geld (en de hiervoor betaalde commissie) verdiensten van [slachtoffer] betreffen. De rechtbank ziet de door verdachte aan de moeder van [slachtoffer] verstuurde bedragen niet als wederrechtelijk verkregen voordeel, nu deze bedragen op verzoek van [slachtoffer] zelf werden verstuurd. De door verdachte aan anderen verstuurde bedragen zijn (inclusief commissie) opgeteld een totaalbedrag van € 10.533,14. [1]
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde dan ook vast op dit bedrag.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.533,14.
Legt
[verdachte]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 10.533,14 (zegge: tienduizendvijfhonderddrieëndertig euro en veertien eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 87 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2021.
Mrs. Nolta en Kooistra zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het overzicht van moneytransfers van RIA Financial Services opgenomen op p.40 en 49 e.v. map 4 van het dossier NNRCC20004-GOLF, gesloten op 11 februari 2021.