Op 22 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18/250481-20. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.533,14, dat is verkregen door middel van mensenhandel, specifiek uitbuiting in de prostitutie. De verdachte, geboren in 1982 en verblijvende in de PI Leeuwarden, is niet als ingezetene ingeschreven en heeft geen bekende woon- of verblijfplaats. De officier van justitie had eerder op 18 februari 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat van een hoger bedrag van € 17.944,08.
Tijdens de zitting op 8 november 2021 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen uit de baten van de gepleegde mensenhandel. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om het exacte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, omdat het rapport dat dit bedrag berekende, uitging van onjuiste veronderstellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode geld heeft verstuurd dat als verdiensten van het slachtoffer kan worden beschouwd, maar dat niet alle verdiensten aan de verdachte zijn afgestaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.533,14. De verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast is de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd vastgesteld op maximaal 87 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.