In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag aanvankelijk werd geschat op € 1.992.575,-. Na wijziging van de vordering ter terechtzitting op 2 februari 2021, werd het bedrag vastgesteld op € 840.000,-, gebaseerd op de verklaring van een medeveroordeelde over de opbrengsten van de hennepkwekerij.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 maart 2015 tot 26 oktober 2017 financieel voordeel heeft genoten uit de hennepteelt, en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 1.988.415,-.
De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een korting van € 5.000,- op het te betalen bedrag. Uiteindelijk werd de veroordeelde verplicht om € 1.883.994,25 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren, en is openbaar uitgesproken.