ECLI:NL:RBNNE:2021:498

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
18/830013-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet. De zaak kwam ter terechtzitting op 2 februari 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. W. Schoo. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzinga.

De tenlastelegging betrof het telen en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten en -stekken in de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 in Sappemeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 2017 betrokken was bij de hennepkwekerij, maar dat zijn rol voornamelijk ondersteunend was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de hennepteelt.

De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de beperkte rol van de verdachte in de hennepkwekerij. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de bijdrage van de verdachte aan de handel in softdrugs, ondanks zijn relatief kleine rol.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830013-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2021.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. W. Schoo, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, (meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam]), (telkens) een hoeveelheid van ongeveer 1831 hennepplanten en/of 7476 hennepstekken en/of 129 moederplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of anderen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met elkaar, althans één van hen, (meermalen) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam]) (telkens) een hoeveelheid van ongeveer 1831 hennepplanten en/of 7476 hennepstekken en/of 129 moederplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door werkzaamheden in de hennepkwekerij te verrichten (bestaande uit onder meer het water geven van voornoemde hennepplanten en/of het schoonmaken in de hennepkwekerij).
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezenverklaring gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd
dat de materiële bijdrage van verdachte aan de hennepteelt van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger te kwalificeren. Verdachte heeft immers de planten verzorgd en is meermalen in de loods geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring voor het ten laste gelegde medeplegen te kunnen komen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden, met dien verstande dat de periode ingekort dient te worden nu verdachte pas vanaf de zomer van 2017 is betrokken.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Gelet op de inhoud van het strafdossier en het behandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in 2017 in een periode van enkele maanden, zeven à acht keer in de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Sappemeer is geweest. In deze hennepkwekerij heeft verdachte verschillende werkzaamheden verricht. Zijn werkzaamheden bestonden uit het opruimen en schoonmaken in de hennepkwekerij, het water geven van de hennepplanten en het schoonmaken van de moederplanten. Verdachte werkte per keer 3 à 4 uur en verdiende hiermee € 10,- per uur.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Verdachte heeft bij het plegen van het misdrijf slechts een ondersteunende rol gehad; niet is gebleken dat hij heeft meegewerkt aan de feitelijke inrichting van de hennepkwekerij of aan de oogst of de verkoop van de hennepplanten. Er is derhalve geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan de aangetroffen hennepkwekerij is naar het oordeel van de rechtbank, zowel qua omvang als qua duur, beperkt geweest en van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij deze hennepkwekerij, maar deze gedragingen liggen in de sfeer van de medeplichtigheid, zoals ook door de raadsman is betoogd.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 mei 2018, opgenomen op pagina 539 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017284143 d.d. 30 oktober 2018, inhoudend de verklaring van verdachte [verdachte];
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juni 2018, opgenomen op pagina 542 e.v. van voornoemd dossier inhoudend de verklaring van verdachte [verdachte];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 januari 2018, opgenomen op pagina 356 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen in de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer met elkaar, meermalen, opzettelijk hebben geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt, in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van ongeveer 1831 hennepplanten, 7476 hennepstekken en 129 moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 september 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer, meermalen, opzettelijk behulpzaam is geweest, door werkzaamheden in de hennepkwekerij te verrichten, bestaande uit onder meer het water geven van voornoemde hennepplanten en het schoonmaken in de hennepkwekerij.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd te worden voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de rol van verdachte ten opzichte van zijn medeverdachten kleiner was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 50 uren, waarvan 25 uren voorwaardelijk. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de kleine rol die verdachte had, een grotere onvoorwaardelijke taakstraf niet langer op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in 2017 gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt. In een loods aan de [straatnaam] in Sappemeer is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin circa 1831 hennepplanten, 7476 hennepstekken en 129 moederplanten. Verdachte is behulpzaam geweest bij het telen van de hennepplanten door in de hennepkwekerij op te ruimen en schoon te maken, de hennepplanten water te geven en de moederplanten schoon te maken. Hoewel verdachte gedurende een relatief korte periode een relatief kleine rol had bij de aangetroffen hennepkwekerij, heeft hij door zijn handelen wel een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs. Daarmee is verdachte voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs zoals hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en dat grootschalige hennepteelt, zoals de onderhavige, veelal gepaard gaat met andere criminaliteit.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 december 2020. Hieruit volgt dat verdachte weliswaar langer geleden (in 2007), eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze overschrijding komt voor rekening van het openbaar ministerie. De rechtbank zal in de strafmaat rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, in die zin, dat de rechtbank zonder de overschrijding een taakstraf van 60 uren zou hebben opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, de eis van de officier van justitie passend en geboden en ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2021.