ECLI:NL:RBNNE:2021:4976

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
18.114900.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot zware mishandeling, beschadiging van een telefoon en bedreiging

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een minderjarige veroordeeld voor het samen met een ander plegen van een poging tot zware mishandeling, beschadiging van een telefoon en bedreiging. De rechtbank legde de minderjarige een jeugddetentie op van 60 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een proeftijd van twee jaren opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder een klinische behandeling van maximaal één jaar en een ambulante behandeling. De rechtbank beval ook de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht daarop. De schadevergoeding van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte aansprakelijk werden gesteld voor de schade en kosten van de benadeelde partij.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 april 2021 in Drachten, waar de verdachte samen met anderen een poging deed om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] bij de keel gegrepen, hem naar de grond gedrukt en meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam geslagen en geschopt. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon van [slachtoffer 1] beschadigd. Ook zijn er bedreigingen geuit aan zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de bedreiging van [slachtoffer 2], waarvoor hij werd vrijgesproken.

De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de psychologische rapportages die wezen op een autismespectrumstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte klinisch behandeld zou worden om het risico op recidive te verminderen. De ouders van de verdachte werden aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, aangezien de verdachte ten tijde van de feiten nog minderjarig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.114900.21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.174237.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18.114900.21 dat:
1.
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] bij de keel heeft vast gegrepen en/of naar de grond heeft gedrukt/gebracht en/of getackeld en/of boven op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of meermalen en/of met kracht tegen (en/of in de richting van) het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, openlijk, te weten, op/aan/bij de Oude Nering, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] in te sluiten/de vrije doorgang te belemmeren en/of bij de keel vast te grijpen en/of naar de grond te drukken/brengen en/of boven op die [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of achterna te rennen en/of te (proberen te) tackelen en/of meermalen en/of met kracht tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of meermalen en/of met kracht tegen (en/of in de richting van) het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 3 april 2021 en/of (respectievelijk) 8 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] en/of (respectievelijk) [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] toe te voegen - zakelijk weergegeven - "dat hij (verdachte) twee kogels had liggen, eentje voor hem ( [slachtoffer 1] ) en eentje voor zijn vriend" en/of (respectievelijk) door die [slachtoffer 2] toe te voegen -zakelijk weergegeven - "Ik sla je in elkaar vriend, ik schop je dood, ik steek je" en/of (daarbij) dreigend op die [slachtoffer 2] af te gaan met zijn, verdachtes, handen in de zakken (alsof hij een mes zou pakken), althans woorden en/of gebaren van gelijke dreigende aard of strekking;
en in de zaak met parketnummer 18.174237.21 dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland [slachtoffer 1] en/of (respectievelijk) [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of (respectievelijk) [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Als mijn crisis voorbij is dan zal ik jullie neer steken" en/of "Na de rechtszaak gaan jullie het zien. Ik heb een mes op zak. Jullie zijn nog lang niet van mij af. Ik steek jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair, 2. en 3 en het in de zaak met parketnummer 18.174237.21 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In de zaak met parketnummer 18.114900.21 ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde geldt dat door het hard trappen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] verdachte de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit feit heeft hij samen met anderen gepleegd. Hij heeft immers van te voren overleg met medeverdachte [medeverdachte 1] gehad over dat er geweld zou worden gebruikt en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren aanwezig om verdachte te helpen.
Verdachte heeft de telefoon uit de hand van aangever [slachtoffer 1] geslagen waardoor deze is gevallen en vernield, zodat ook het in deze zaak onder 2. ten laste gelegde kan worden bewezen.
Op 3 april 2021 zou verdachte aangever [slachtoffer 1] hebben bedreigd. Hij ontkent dit, maar uit de verklaring van getuige [getuige 1] en uit het filmpje blijkt dat verdachte over kogels in de ogen heeft gesproken. De strekking van deze woorden was dreigend.
Op 8 april 2021 zou verdachte aangever [slachtoffer 2] hebben bedreigd. Verdachte ontkent dit en ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij geen bedreiging heeft gehoord. [slachtoffer 2] heeft echter gelijk na de bedreiging bij getuige [getuige 3] aangebeld en heeft haar verteld dat hij werd bedreigd. Zij zag dat hij trilde als een rietje. Deze verklaring geeft voldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen. Het in voornoemde zaak onder 3. ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
De bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zoals tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 18.174237-21 kan op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wettig en overtuigend worden bewezen. Zij hebben betrouwbaar en geloofwaardig verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 3. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18.174237.21 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In de zaak met parketnummer 18.114900.21 is onder 3. een tweetal bedreigingen ten laste gelegd, deze kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van 3 april 2021 blijkt uit het filmpje dat verdachte iets over kogels in de ogen heeft gezegd. Dit zijn heel andere woorden dan de woorden genoemd in de tenlastelegging en het gaat te ver om aan te nemen dat de woorden eenzelfde strekking hebben. Hetzelfde geldt ook ten aanzien van 8 april 2021. Volgens verdachte is enkel gesproken over het afgeven van de fiets. Buiten aangever [slachtoffer 2] heeft niemand bedreigende woorden gehoord en uit de omstandigheid dat [slachtoffer 2] trilde als een rietje kan niet worden geconcludeerd dat verdachte de woorden genoemd in de tenlastelegging heeft gezegd.
In de zaak met parketnummer 18.174237.21 ontkent verdachte dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Volgens verdachte is hij geslagen. Gelet op alle onduidelijkheden hierover kan voor dit feit geen bewezenverklaring volgen.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 2. is ten laste gelegd dat verdachte tegen de telefoon van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen waardoor deze is gevallen en [slachtoffer 1] was hem nadien kwijt. Dit dient te worden gekwalificeerd als wegmaken van een goed.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 ten laste gelegde.
De rechtbank zal ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair en 2. hierna bewezen verklaarde, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezenverklaarde vrijwel volledig duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Voor wat betreft de onderdelen “het bij de keel vastgrijpen” en “boven op hem gaan zitten” zoals in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair is ten laste gelegd geldt dat niet. De rechtbank zal bij de opsomming van de bewijsmiddelen daarom specifiek aangeven wat voor de bewezenverklaring van die onderdelen redengevend is.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 april 2021, opgenomen op pagina 130 e.v., van het dossier genoemd onder 1., inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] . Voor wat betreft de door verdachte niet erkende onderdelen acht de rechtbank in het bijzonder redengevend de volgende passage uit deze verklaring -zakelijk weergegeven-:
Ik werd door [verdachte] bij de keel vast gegrepen. [verdachte] deed zijn ellenboog om mijn keel heen en drukte mij naar de grond.
Ik zag dat [verdachte] bovenop mij ging zitten. Hij zat met zijn gezicht naar mij toe.
Bewijsoverwegingen feiten 1. en 2.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte -nadat aangever [slachtoffer 1] - naar de grond was gewerkt met de vuist hard tegen de slaap van [slachtoffer 1] heeft geslagen en vervolgens -terwijl [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag- met geschoeide voet hard tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft getrapt. Op nagenoeg hetzelfde moment trapte ook medeverdachte [medeverdachte 1] hard tegen het lichaam van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met hun gedragingen en in het bijzonder door het hard trappen op het hoofd van een weerloos slachtoffer willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het met kracht schoppen met een geschoeide voet tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, levert naar het oordeel van de rechtbank reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer op. In de regel is dergelijk gedrag ook aan te merken als gedrag dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm -behoudens contra-indicaties- zo zeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte reeds daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Het onder 1. primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de telefoon uit de hand van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen waarna deze op de grond is gevallen. Hierdoor is het scherm van de telefoon kapot gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat door de gedraging van verdachte hij willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het scherm van de telefoon kapot zou gaan waardoor de telefoon zou worden beschadigd. De rechtbank acht daarom het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van de telefoon van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank past in de zaak met parketnummer 18.114900.21 ten aanzien van het hierna onder 3. bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 3 april 2021 kwam ik [slachtoffer 1] tegen vlakbij het skatepark in Drachten. Hij was met twee meisjes. Ik ben naar hem toegegaan en ik heb hem aangesproken over een ruzie die hij met mijn vrienden had. Ik heb in dit gesprek gescholden en ik wilde hem intimideren. Ik heb van dit gesprek een filmpje gemaakt en dit filmpje heb ik door gestuurd naar anderen. Op dit filmpje is te horen dat ik tegen [slachtoffer 1] zeg: “een paar kogels in je ogen zetten”. Deze woorden heb ik toen tegen hem gezegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 april 2021, opgenomen op pagina 165 e.v. van het dossier genoemd onder 1, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Op 3 april fietste ik langs het skatepark, samen met twee meisjes, [getuige 1] en [naam 1] . [verdachte] was daar ook. Hij kwam naar mij toe. [verdachte] riep naar mij dat hij twee kogels had liggen, eentje voor mij en eentje voor mijn vriend.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 29 april 2021, opgenomen op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige 1] :
Het is intussen enkele weken geleden toen ik met [slachtoffer 1] en een vriendin op de wegfietste in de omgeving van de Skatebaan in Drachten. Toen wij daar fietsten kwamen wij [verdachte] tegen die daar liep. Ik hoorde dat [verdachte] begon te schelden op [slachtoffer 1] . [verdachte] bleef doorschelden en op een gegeven moment hoorde ik [verdachte] iets zeggen in de trant van dat hij wel een kogel door zijn hoofd kon krijgen of iets wat daarop leek.
(Bewijs)overwegingen feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 3 april 2021 tegen aangever [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij hem een paar kogels in de ogen zou zetten. Hij zei deze woorden tegen [slachtoffer 1] terwijl hij hem aan het uitschelden was. De bedoeling van verdachte was om [slachtoffer 1] te intimideren. De rechtbank is van oordeel dat dit woorden zijn die te zijn vergelijken met, en in ieder geval een gelijke dreigende aard of strekking hebben als de woorden vermeld in de tenlastelegging, te weten “dat hij twee kogels had liggen eentje voor hem en een voor zijn vriend”. Hoewel [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de woorden hem niet veel deden, acht de rechtbank dat de woorden van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden (een reeds langer bestaand conflict) zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] op 3 april 2021 heeft bedreigd.
Onder 3. is een bedreiging van aangever [slachtoffer 2] gepleegd op 8 april 2021 ten laste gelegd. Verdachte ontkent de woorden genoemd in de tenlastelegging te hebben gezegd en verklaart dat hij [slachtoffer 2] alleen zijn fiets heeft afgenomen en niet heeft gedaan alsof hij een mes zou pakken.
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een bedreigende situatie, want [slachtoffer 2] staat immers niet zomaar zijn fiets af aan verdachte. Getuige [getuige 2] heeft namelijk wel de dreigende situatie bevestigd (verdachte was boos op [slachtoffer 2] en er was ruzie), maar hij heeft verklaard geen bedreiging te hebben gehoord. De rechtbank heeft dan ook niet de overtuiging gekregen dat de woorden genoemd in de tenlastelegging, dan wel woorden van gelijke dreigende aard of strekking door verdachte zijn gezegd. Ook heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte heeft gedaan alsof hij een mes zou pakken. Nu deze woorden en handelingen niet door de andere aanwezigen worden bevestigd, is onduidelijk op welke wijze en waarmee zou zijn gedreigd en als dit het geval is geweest of dit een strafbare bedreiging oplevert. Dat getuige [getuige 3] constateert dat [slachtoffer 2] kort nadien aangeeft dat hij is bedreigd en dat hij trilt als een riet maakt dit niet anders. Ook uit deze verklaring volgt niet waarmee dan (strafbaar) zou zijn gedreigd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van bedreiging van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18.174237.21 ten laste gelegde.
In de zaak met parketnummer 18.174237.21 is verdachte ten laste gelegd dat hij op 30 juni 2021 aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Verdachte ontkent dat hij beide aangevers heeft bedreigd en dat hij woorden over een mes en steken heeft gezegd. Hij zou enkel [slachtoffer 3] hebben gegroet.
Op grond van het dossier is de rechtbank van oordeel dat er veel onduidelijkheden zijn over wat er op 30 juni 2021 is voorgevallen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben beiden verklaard dat ze de bedreigingen hebben gehoord, maar getuige [getuige 4] , die bevriend is met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en er ook bijstond, bevestigt de verklaring van verdachte. Hij heeft geen dreigende woorden van verdachte gehoord maar hoorde wel dat verdachte [slachtoffer 3] groette. Vervolgens zou er een incident hebben plaatsgevonden, maar de verklaringen daarover en wat daarin de rol zou zijn geweest van verdachte, lopen uiteen. Met name is niet duidelijk of verdachte de confrontatie heeft gezocht dan wel dat hij, na het groeten van [slachtoffer 3] , werd uitgedaagd door aangevers. Gelet op deze onduidelijkheden heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 27 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] bij de keel heeft vast gegrepen en naar de grond heeft gedrukt/gebracht en getackeld en boven op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en die [slachtoffer 1] meermalen en met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geslagen en meermalen en met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
hij op 3 april 2021 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] toe te voegen -zakelijk weergegeven- "dat hij (verdachte) twee kogels had liggen, eentje voor hem ( [slachtoffer 1] ) en eentje voor zijn vriend", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18.114900.21:
1. primair medeplegen van poging tot zware mishandeling;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair, 2. en 3 en het in de zaak met parketnummer 18.174237.21 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie en een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen waarvan 33 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding zich te melden bij de jeugdreclassering en zijn medewerking te verlenen aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
- een verplichte klinische opname bij [instelling] , of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering;
- de verplichting mee te werken aan een forensische behandeling, die de jeugdreclassering nodig acht, zoals bij de forensische Jeugdpsychiatrie Accare of een soort gelijke instantie, te bepalen door de jeugdreclassering;
- de verplichting onderwijs te volgen of dagbesteding te hebben.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij in de strafmaat rekening heeft gehouden met onder meer de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het is de bedoeling dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk is aan de dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zodat de klinische opname bij [instelling] hierdoor niet zal worden doorkruist.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een straf voor enkel het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair en 2. ten laste gelegde. Tevens heeft hij aangevoerd dat er bij de strafoplegging rekening mee gehouden moet worden dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en moet een straf vergelijkbaar aan de straf van de medeverdachte [medeverdachte 1] worden opgelegd. In dat kader vindt de raadsman een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend. De raadsman heeft verder aangevoerd dat een verplichte klinische opname niet nodig is, omdat deze voldoende wordt ondervangen door het civiele traject. Verdachte maakt echter tegen oplegging van deze voorwaarde geen bezwaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport opgemaakt door drs. J. Husmann, GZ-psycholoog van 28 augustus 2021, het adviesrapport opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 27 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds dertienjarige verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, beschadiging van een telefoon en een bedreiging. Het slachtoffer had volgens verdachte een probleem met vrienden van hem en daarom heeft verdachte hem bedreigd. Enige weken later wilde verdachte het slachtoffer een duidelijk “signaal” geven. Hij had alleen met het slachtoffer afgesproken om met hem te praten. Het was echter de bedoeling van verdachte dat het zou komen tot een vechtpartij en daarom had hij ook met vrienden afgesproken, zodat zij hem konden helpen. Dit is uit de hand gelopen. Om de vechtpartij uit te lokken heeft hij het slachtoffer zijn telefoon uit de hand geslagen. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer onder meer een hoekstoot tegen zijn slaap gegeven en toen het slachtoffer weerloos op de grond lag heeft verdachte met kracht tegen zijn hoofd getrapt, terwijl een vriend van hem het slachtoffer tegen het lichaam trapte. Het geweld is gestopt omdat een volwassen omstander heeft ingegrepen.
Het slachtoffer heeft zowel fysiek als psychisch veel last hiervan gehad. Hij heeft een hersenschudding en een nierkneuzing opgelopen waardoor hij weken nadien nog veel pijn had. Ook blijkt uit de tijdens de zitting voorgelezen slachtofferverklaring dat de gevolgen voor het slachtoffer groot zijn. Daarnaast draagt het geweld dat werd gepleegd op klaarlichte dag in een park bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is voor dit soort ernstig geweld, waarbij tegen het hoofd is geschopt, het uitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte first offender is. Hij is voor deze zaak in voorlopige hechtenis gesteld en deze is na een periode van 25 dagen geschorst. Sindsdien heeft verdachte toezicht van de jeugdreclassering en moet hij zich aan voorwaarden behorende bij deze schorsing houden.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van ziekelijke stoornissen, te weten van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS) en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Ook worden ouder-kind-relatieproblemen en negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen op een kind vastgesteld. Vanuit de belemmeringen als gevolg van de autismespectrumstoornis kan verdachte gemakkelijker overgaan tot delictgedrag. Dit komt onder meer omdat door zijn gebrekkige probleemoplossingsvaardigheden en de grote beïnvloedbaarheid het geven van een agressieve reactie voor verdachte de enige optie is die hem rest. Ook speelt mee dat vanwege de gebrekkige gewetensontwikkeling verdachte er minder toe geneigd is om zijn handelen af te stemmen op de algemene geldende normen. Verder schieten de copingvaardigheden van verdachte tekort en maakt hij hierdoor makkelijker ondoordachte keuzes.
Het advies is daarom om hem de feiten verminderd toe te rekenen. De kans op herhaling van strafbaar gedrag wordt als groot ingeschat. Interventie is noodzakelijk om het risico op recidive te verminderen en verdachte zijn functioneren te verbeteren. Verdachte dient ondersteund, begeleid en gestructureerd te worden om zicht op zijn sociaal-emotioneel functioneren te krijgen en dat te verbeteren. De inschatting is dat deze begeleiding en behandeling moet plaatsvinden in een klinische setting. Dit vanwege de ernst van de problematiek, in combinatie met het gebrekkige probleembesef, alsook in combinatie met het als hoog ingeschatte recidiverisico. Ook het gegeven dat de thuissituatie bij elk van beide ouders zoals die nu is, onvoldoende rust, duidelijkheid en daarmee draagvlak geeft voor verdachte om aan behandeldoelen te werken en zich te kunnen ontwikkelen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met deze conclusie over de toerekenbaarheid en is van oordeel dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Door de Raad is gerapporteerd dat het belangrijk is dat verdachte rust en bovengemiddeld structuur en regelmaat geboden krijgt met duidelijke kaders waarop ook toezicht is. De ASS-problematiek speelt een grote rol bij het delictgedrag en de hoge kans op recidive. Daarnaast is het van belang dat de (gezins)situatie rondom verdachte stabiel wordt en hij een gestructureerde dagbesteding en behandeling heeft en dat hij zich binnen strakke kaders aan de afspraken houdt. Hiervoor is enkel ambulante hulp onvoldoende. Van belang is dat verdachte intensieve ondersteuning krijgt vanuit de jeugdreclassering en de gezinsvoogd, om passende behandeling tot stand te laten komen zodat de kans op herhaling wordt verkleind. Klinische behandeling is noodzakelijk omdat het in de thuissituatie onvoldoende lukt de patronen te doorbreken. De Raad is van mening dat [instelling] op het moment de enige passende plek voor verdachte is om behandeling te krijgen, waarbij voor het forensische gedeelte externe hulp vanuit Accare wordt gezocht. Gelet op de omstandigheid dat de ASS-problematiek van verdachte een grote rol heeft gespeeld bij het delictgedrag, heeft behandeling prioriteit. Dat maakt dat een werkstraf op dit moment niet passend is, evenals jeugddetentie. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is gebleken dat verdachte het moeilijk vindt om zich aan de afspraken met de jeugdreclassering te houden, maar dat hij het strakke en duidelijke kader van de jeugdreclassering wel nodig heeft. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie om verdachte voldoende te motiveren en de voorwaarden van een verplichte ambulante behandeling bij de forensische jeugdpsychiatrie van Accare, verplicht toezicht van de jeugdreclassering en de verplichting om naar school te gaan dan wel dagbesteding te hebben. Gelet op het hoge recidiverisico geeft de Raad in overweging te bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ter terechtzitting heeft de Raad aangevuld dat verdachte vanaf 5 november 2021 in [instelling] kan worden geplaatst en dat dit in eerste instantie vrijwillig en daarna vanuit het civiel kader zal plaatsvinden waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing zal worden aangevraagd. Nog niet duidelijk is wanneer een dergelijke machtiging van kracht zal zijn. Ook is onduidelijk hoe lang de behandeling bij [instelling] zal duren. Mede daarom heeft de Raad ervoor gekozen niet de verplichte opname bij [instelling] als bijzondere voorwaarde te adviseren. Zij is wel van mening dat deze opname noodzakelijk is om recidive te voorkomen.
Alles afwegend, waarbij de rechtbank onder meer rekening houdt met de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen waarvan 35 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren passend en geboden en zal deze straf opleggen. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat het voorarrest gelijk is aan de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
De rechtbank vindt voor het beperken van het recidiverisico nodig dat verdachte klinisch wordt behandeld in [instelling] , of een soortgelijke instelling voor de maximale duur van één jaar. De rechtbank zal dit als bijzondere voorwaarde opleggen, omdat nog niet vast staat dat er een machtiging uithuisplaatsing zal worden verleend terwijl de behandeling van verdachte in een klinische setting wel noodzakelijk is om het gevaar voor herhaling terug te dringen. Voor de noodzakelijke forensische behandeling zal de rechtbank verdachte verplichten een ambulante behandeling bij de forensische jeugdpsychiatrie van Accare, of soortgelijke instelling, te volgen. Daarnaast zal de voorwaarde van de verplichting om naar school te gaan dan wel geschikte dagbesteding te hebben worden opgelegd. Om dit alles te coördineren en verdachte te begeleiden zal verplichte jeugdreclassering en toezicht worden opgelegd.
De rechtbank stelt op grond van de conclusies van de psycholoog vast dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wanneer hij niet klinisch behandeld zal worden. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank oplegging van een taakstraf niet passend. De rechtbank heeft minder feiten bewezen verklaard, maar daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voornoemde straf een zodanige belasting voor verdachte op het emotionele vlak en qua tijdsbesteding inhoudt, terwijl hij zich volop op zijn behandeling moet richten, dat het niet wenselijk is om ook nog een taakstraf op te leggen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 510,77 ter zake van materiële schade en € 1.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is namens de benadeelde partij aangevoerd uit te gaan van het oorspronkelijke voegingsformulier en dat wordt verzocht de schade hoofdelijk toe te wijzen, met uitzondering van de aanvulling die enkel ziet op de schade die alleen door verdachte is veroorzaakt en dat -in het geval de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade te laag vindt- een hoger bedrag naar schatting wordt toegewezen;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.500,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van beide benadeelde partijen gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering van [slachtoffer 1] hoofdelijk wordt toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij [slachtoffer 1] bepleit, omdat ter terechtzitting duidelijk is geworden dat de schade reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is vergoed. Hierdoor is de vordering te onduidelijk voor het strafproces geworden en moet deze naar de civiele rechter worden verwezen.
Door de raadsman is primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bepleit, omdat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, omdat er onvoldoende causaal verband aanwezig is tussen de gestelde schade en het feit.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. en 2. bewezen verklaarde.
De materiële schade
De rechtbank zal echter de volgende posten in mindering brengen op de gestelde materiële schade.
De reiskosten van de vader van [slachtoffer 1] voor de zitting van 17 augustus 2021 en de vier uren die hij voor deze zitting heeft opgegeven als verlies van inkomen is geen schade waarvoor verdachte aansprakelijk is, omdat deze zitting geen rechtstreeks verband heeft met de strafzaak tegen verdachte. De rechtbank zal daarom de bedragen van € 19,77 (reiskosten) en € 27,24 (verlies van inkomen) afwijzen.
De overig gestelde materiële schade van € 326,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 komt voor hoofdelijk toewijzing in aanmerking.
De gestelde materiële schade van € 137,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021, komt ook voor toewijzing in aanmerking, maar omdat deze schade enkel betrekking heeft op het handelen van verdachte of zijn strafzaak zal deze schade niet hoofdelijk worden toegewezen.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-- gevorderd. Het is niet mogelijk dat de rechtbank gevorderde bedragen zelfstandig verhoogd. De rechtbank moet op de vordering beslissen zoals deze is ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. bewezen verklaarde. De hoogte van de schade is niet betwist en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021.
De omstandigheid dat er reeds een bedrag is uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet op de ter zitting namens de benadeelde gedane mededelingen betreft het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedrag een voorschot in de zin van artikel 13, eerste lid, Wsg, hetgeen betekent dat de benadeelde partij haar schade van de verdachte kan vorderen en dat nadien tussen de benadeelde partij en het Schadefonds een verrekening kan plaatsvinden.
De aansprakelijkheid ouders verdachte
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders, genaamd [naam 2] en [naam 3] . De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van de hiervoor genoemde toegewezen bedragen.
Nu verdachte naar burgerlijk recht niet persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen.
De rechtbank zal de ouders van verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit waaruit de schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18.174237.21 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.114900.21 onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
35 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
zich binnen één week na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres [straatnaam] te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht en zich aan de uit de gesprekken voortvloeiende afspraken houdt;
zich gedurende de proeftijd, voor een periode van maximaal één jaar of korter, te bepalen door zijn behandelaren en de jeugdreclassering, zal laten opnemen in [instelling] of een soortgelijke intramurale instelling, te bepalen door de jeugdreclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
zich onder ambulante behandeling zal stellen van de Forensische Jeugdpsychiatrie Accare, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of door de jeugdreclassering geschikt geachte dagbesteding heeft.
Draagt Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

feiten 1. en 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot na te melden bedrag toe en veroordeelt de ouders van verdachte, te weten [naam 2] en [naam 3] , mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.463,76 (zegge: éénduizend vierhonderd drieënzestig euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021, in dier voege, dat voor een deel van dit bedrag geldt, te weten
€ 1.326,32, dat wanneer dit door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de ouders van verdachte in zoverre zullen zijn bevrijd.
Wijs de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de ouders van verdachte, voornoemd, in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en de ouders van verdachte, te weten [naam 2] en [naam 3] , de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Maring en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2021.
Mr. R.B. Maring is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.