ECLI:NL:RBNNE:2021:4971

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
18/094443-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-vriendin met diverse ongewenste contactpogingen en het verspreiden van intieme informatie

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin gedurende een periode van twee jaar heeft belaagd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met zijn ex-vriendin, ondanks haar duidelijke verzoeken om geen contact meer te hebben. Dit contact bestond uit het sturen van berichten, het bellen, en het doen van meldingen over haar bij instanties. Daarnaast heeft de verdachte DVD's met intieme informatie over de aangeefster bezorgd bij haar dochters, met als doel haar in een kwaad daglicht te stellen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en het feit dat de verdachte sinds 2019 geen contact meer heeft gehad met de aangeefster. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten had gepleegd en dat het risico op recidive laag werd ingeschat. De rechtbank besloot tot een lagere taakstraf dan geëist, maar legde wel een voorwaardelijke gevangenisstraf op, om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

De uitspraak benadrukt de ernst van belaging en de impact daarvan op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging, maar sprak hem vrij van enkele andere beschuldigingen die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/094443-20

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

11 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
28 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2017 tot en met 25 maart 2019 te Steggerda, gemeente Weststellingwerf, en/of te Den Haag, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
- door haar meermalen e-mails te sturen en/of
- door haar meermalen tekstberichten te sturen en/of
- door haar een of meermalen op te bellen en/of haar voicemail in te spreken en/of
- door een of meerdere brieven bij haar te bezorgen en/of
- door diverse huisraad bij haar in de tuin te deponeren en/of
- door te proberen wachtwoorden van diverse online accounts van die [slachtoffer] aan te passen en/of
- door 's nachts bij haar door de straat te rijden en/of
- door dvd's met intieme/persoonlijke informatie bij kennissen, buren, vrienden en
familieleden te bezorgen en/of
- door (een) bestelling(en) te plaatsen bij (een) webshop(s) met vermelding van haar naam en/of adres en/of
- door melding en over die [slachtoffer] te doen bij Kwintes en GGZ Friesland en/of
- door melding te doen over zwart werken door die [slachtoffer] bij de Belastingdienst en/of
de gemeente Weststellingwerf en/of
- door (al dan niet periodiek) geldbedragen op haar bankrekening over te maken en
daarbij telkens boodschappen te vermelden in de omschrijving van de overboeking,
telkens met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de aangiftes, de door aangeefster aangeleverde stukken en de bekennende verklaring van verdachte belaging wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ondanks dat aangeefster met een STOP-mail heeft aangegeven dat het contact ongewenst was, is verdachte doorgegaan en heeft hij aangeefster gedwongen contact met hem te hebben. Gelet op de context van de zaak acht de officier van justitie ook te bewijzen dat verdachte heeft geprobeerd de wachtwoorden van diverse online accounts van aangeefster aan te passen en matrassen op naam van aangeefster heeft besteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte deels moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu niet alle gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe aangevoerd van mening te zijn dat ten aanzien van het aanpassen van de wachtwoorden en de bestelling bij Beter Bed er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Ten aanzien van de overige gedachtestreepjes refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er niet in de gehele ten laste gelegde periode sprake is geweest van belaging. Het is ook een hele tijd rustig geweest. Verdachte heeft gehandeld vanuit impulsen die hij van aangeefster heeft gekregen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2017, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017118466 d.d.25 maart 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 16 januari 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 20 mei 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier , inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
5. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 2 september 2017, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
6. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 11 september 2017, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
7. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 26 maart 2018, opgenomen op pagina 118 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
8. een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 6 februari 2018, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] ;
9. een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 6 februari 2018, opgenomen op pagina 198 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2] ;
10. een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 29 januari 2018, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
11. een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 202 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 4] ;
12. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 3 mei 2018, opgenomen op pagina 204 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
13. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 24 april 2018, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
14. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 28 februari 2019, opgenomen op pagina 217 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
15. een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2018, opgenomen op pagina 220 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
16. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 28 februari 2019, opgenomen op pagina 222 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
Met betrekking tot de hiervoor overwogen standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte deels moet worden vrijgesproken van belaging, nu niet alle ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Net als de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te kunnen vaststellen dat verdachte zou hebben geprobeerd de wachtwoorden van diverse online accounts van aangeefster aan te passen. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op naam van aangeefster een online bestelling bij Beter Bed heeft gedaan. Uit het dossier blijkt dat verdachte in de maanden en dagen voorafgaand aan deze bestelling in zijn berichten aan aangeefster meermalen spreekt over twee matrassen die hij terug wil en dat aangeefster daar niet op reageert, tot kennelijke frustratie van verdachte. De daarop volgende bestelling van een éénpersoons matras met gelijktijdige opdracht aan Beter Bed om twee matrassen retour te nemen op naam en het adres van aangeefster past dan ook zo zeer in de context van de zaak dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte deze bestelling heeft gedaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 februari 2017 tot en met 25 maart 2019 te Steggerda,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
- door haar meermalen e-mails te sturen en
- door haar meermalen tekstberichten te sturen en
- door haar meermalen op te bellen en haar voicemail in te spreken en
- door een brief bij haar te bezorgen en
- door diverse huisraad bij haar in de tuin te deponeren en
- door 's nachts bij haar door de straat te rijden en
- door dvd's met intieme persoonlijke informatie bij kennissen, buren, vrienden en
familieleden te bezorgen en
- door een bestellingen te plaatsen bij een webshop met vermelding van haar naam en adres en
- door melding en over die [slachtoffer] te doen bij Kwintes en GGZ Friesland en
- door melding te doen over zwart werken door die [slachtoffer] bij de Belastingdienst en
- door geldbedragen op haar bankrekening over te maken en daarbij boodschappen te vermelden in de omschrijving van de overboeking,
telkens met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie ziet geen aanleiding voor oplegging van een contactverbod, zoals geadviseerd door de reclassering. Het tijdsverloop maakt een positieve ontwikkeling zichtbaar en verdachte heeft kennelijk al geruime tijd geen contact meer met aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de belaging al in 2019 is gestopt en de belaging in de ten laste gelegde periode niet constant is doorgegaan. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf vordert met een proeftijd van drie jaren, terwijl de belaging al twee jaar is gestopt.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel een straf opgelegd dient te worden, dan is de raadsvrouw van mening dat een grotendeels voorwaardelijke taakstraf passend zou zijn en daarnaast geen voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft aangegeven geen problemen te hebben met een eventueel contactverbod als bijzondere voorwaarde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. Ondanks dat zijn ex-vriendin duidelijk te kennen heeft gegeven geen contact meer met hem te willen, bleef verdachte gedurende een periode van twee jaar regelmatig contact met haar zoeken door haar onder meer berichten te sturen en te bellen, meldingen over haar te doen bij instanties en ’s nachts bij haar door de straat te rijden. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van aangeefster. Daarnaast heeft verdachte DVD’s met daarop intieme persoonlijke informatie over aangeefster bezorgd bij onder andere de twee dochters van aangeefster, met het kennelijke doel aangeefster in een kwaad daglicht te stellen. De rechtbank wil benadrukken dit zeer kwalijk te vinden.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er bij verdachte geen structurele problemen op psychosociaal vlak zijn geconstateerd. Verdachte lijkt gehandeld te hebben uit boosheid en emotionele frustratie in de context van het verbreken van de relatie. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met een contactverbod met aangeefster.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met het tijdsverloop. Het feit dateert uit de periode 12 februari 2017 tot en met 25 maart 2019 en verdachte heeft sinds 2019 geen contact meer met aangeefster. Ook weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte een blanco strafblad heeft. Het voorgaande maakt dat de rechtbank een lagere taakstraf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van
80 uren passend en geboden. Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van de bijzondere voorwaarde van een contactverbod en acht een voorwaardelijke straf voldoende om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren taakstraf.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

een gevangenisstraf voor de duur van één maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2021.