ECLI:NL:RBNNE:2021:497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
18/830014-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1967 en woonachtig in Sappemeer, was betrokken bij een hennepkwekerij die van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 operationeel was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk hennepplanten had geteeld en bewerkt in een pand aan de [straatnaam]. De verdachte had de loods op zijn naam staan en ontving contant geld van medeverdachte [medeverdachte] voor de huur, terwijl hij ook betrokken was bij het aanleggen van de elektra en het knippen van de hennepplanten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van het strafbare feit. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij openheid van zaken had gegeven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. S. Fokkert.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830014-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te
Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, (meermalen) tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ), (telkens) een hoeveelheid
van ongeveer 1831 hennepplanten en/of 7476 hennepstekken en/of 129
moederplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
[medeverdachte] en/of anderen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met
26 oktober 2017 te Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met elkaar,
althans één van hen, (meermalen) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben
gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) (telkens) een hoeveelheid van
ongeveer 1831 hennepplanten en/of 7476 hennepstekken en/of 129 moederplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer,
in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest, door:
- voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te
stellen en/of
- werkzaamheden in de hennepkwekerij te verrichten (bestaande uit onder meer
het knippen van voornoemde hennepplanten en/of het aanleggen van de elektra in
voornoemd pand).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard bewezenverklaring gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen voor het ten laste gelegde medeplegen.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op papier als huurder is opgetreden van de loods aan de [straatnaam] te Sappemeer, waarna er in de loods op initiatief van medeverdachte [medeverdachte] een hennepkwekerij is opgezet. Verdachte hoefde voor deze loods geen huur te betalen. Verdachte was slechts op verzochte momenten in de hennepkwekerij aanwezig en heeft toen geholpen bij het aanleggen van elektra in de hennepkwekerij en bij het knippen van de hennepplanten. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een aanmerkelijk verschil in (machts)positie bestond en dat verdachte de loods niet feitelijk heeft gebruikt. Verder kwam het plan om de hennepkwekerij op te zetten niet van verdachte, heeft hij de hennepkwekerij niet gefinancierd en hebben anderen er het grootste voordeel van genoten.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden, met dien verstande dat verdachte op papier als huurder is opgetreden en heeft geholpen met het aanleggen van elektra en met het knippen van de hennepplanten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de eigen verklaring van verdachte tot uitgangspunt bij de beoordeling van de mate van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde, nu deze verklaring ondersteuning vindt in de overige inhoud van het strafdossier en de rechtbank ook overigens betrouwbaar voorkomt. Op grond hiervan stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft begin 2015 aan medeverdachte [medeverdachte] laten weten dat hij in financieel zwaar weer verkeerde, waarna medeverdachte [medeverdachte] aanbood om medeverdachte te helpen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft het initiatief genomen om de loods aan de [straatnaam] te Sappemeer op naam van verdachte te zetten; waarbij het verdachte duidelijk was dat er in de loods een hennepkwekerij opgezet zou worden. Verdachte kreeg van medeverdachte [medeverdachte] ten behoeve van de huur contant geld om dit vervolgens op zijn eigen rekening te storten en onder de noemer 'huur' over te maken naar medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft de hennepkwekerij in de zomer van 2015 opgebouwd, heeft in deze hennepkwekerij de elektrische installatie aangelegd en heeft de hennepplanten geknipt. Voornoemde werkzaamheden voerde verdachte grotendeels uit in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] .
Dat verdachte bij de hennepkwekerij betrokken was staat vast. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de betrokkenheid van verdachte gekwalificeerd dient te worden als medeplegen van, dan wel als medeplichtigheid aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken was er bij het opzetten en het onderhouden van de hennepkwekerij sprake van een gezamenlijke uitvoering. Ook is de bijdrage van verdachte bij de hennepkwekerij naar het oordeel van de rechtbank, zowel qua omvang als qua duur, aanzienlijk geweest en van voldoende gewicht. Uit de aard, duur en omvang van de werkzaamheden die verdachte heeft verricht volgt bovendien dat er geen sprake is geweest van een zodanig verschil in machtspositie tussen verdachte en zijn medeverdachte dat niet meer van medeplegen gesproken zou kunnen worden. Dat, zoals door de raadsvrouw is betoogd, het plan om de hennepkwekerij op te starten niet van verdachte kwam en hij niet het grootste voordeel van de kwekerij heeft genoten, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 januari 2018, opgenomen op pagina 356 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017284143 d.d. 30 oktober 2018, inhoudend de relatering van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 oktober 2017 te Sappemeer, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt, in een pand aan de [straatnaam] , een hoeveelheid van ongeveer 1831 hennepplanten, 7476 hennepstekken en 129 moederplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd te worden voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft en het feit dat de redelijke termijn fors is overschreden. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op het rapport van de reclassering, waaruit volgt dat er bij verdachte op geen enkel leefgebied sprake is van zorgwekkende problemen en dat oplegging van detentie dramatische gevolgen voor verdachte en zijn familie zal opleveren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich langdurig schuldig gemaakt aan het medeplegen van grootschalige hennepteelt. In een loods aan de [straatnaam] in Sappemeer is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin circa 1831 hennepplanten, 7476 hennepstekken en 129 moederplanten. Verdachte heeft hij door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs. Daarmee is verdachte voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs als hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en dat grootschalige hennepteelt, zoals de onderhavige, veelal gepaard gaat met andere criminaliteit.
Voor de bestraffing van hennepteelt met betrekking tot een enkele hennepplantage met 500 tot 1.000 hennepplanten wordt in de rechtspraak als uitgangspunt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden in combinatie met een taakstraf van 180 uren gehanteerd. In het onderhavige geval was echter sprake van een aanzienlijk groter aantal hennepplanten en zijn er voorts hennepstekken en moederplanten aangetroffen. Daar komt bij dat de periode van kweken meer dan twee jaren behelst en er vele oogsten zijn geweest. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een langdurige gevangenisstraf de enige passende sanctie.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte in 2020 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen. Dit brengt met zich mee dat er rekening gehouden wordt met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze overschrijding komt voor rekening van het openbaar ministerie. De rechtbank zal in de strafmaat rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft tot slot, in het voordeel van verdachte, rekening gehouden met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en daarmee zijn verantwoordelijk heeft genomen. Om die reden zal de rechtbank een groot deel van de straf voorwaardelijk opleggen. In lijn met het advies van de reclassering, die heeft aangegeven dat het herhalingsgevaar laag is en interventies of toezicht niet nodig zijn, zal de rechtbank hieraan geen bijzondere voorwaarden verbinden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2021.