ECLI:NL:RBNNE:2021:4926

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
18/232418-19 en 18/211360-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk voordeel trekken uit misdrijf en bedreiging met geweld

Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van een misdrijf en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 45 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren. De zaak betreft twee parketnummers: 18/232418-19 en 18/211360-21.

In de eerste zaak (parketnummer 18/232418-19) werd de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 februari 2017 tot 27 augustus 2017 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning en voorzieningen van zijn medeverdachte, wetende dat deze geheel of gedeeltelijk betaald werden van een uitkering die door de medeverdachte was verkregen door valsheid in geschrifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de opbrengst van een misdrijf.

In de tweede zaak (parketnummer 18/211360-21) werd de verdachte beschuldigd van bedreiging met geweld tegen zijn ex-partner. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 6 augustus 2021 zijn ex-partner had bedreigd met de woorden "je gaat eraan" en met een bijl had gezwaaid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk met de bijl had geslagen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de uitkeringsfraude voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen

Parketnummers 18/232418-19 en 18/211360-21 (ttz. gevoegd).

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 november 2021 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Jakobs, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

parketnummer 18/232418-19

hij in of omstreeks de periode van 15 november 2011 tot 1 november 2014 en/of van 1 februari 2015 tot 27 augustus 2017 te Gasselte, gemeente Aa en Hunze, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning van [medeverdachte] aan de [straatnaam] te Gasselte en/of de in die woning aanwezige
voorzieningen, te weten gas, water en/of elektriciteit, althans opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die voorzieningen en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, welke door die [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering of door het opzettelijk nalaten verplichte gegevens te verschaffen/verzwijging, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed(eren) voordeel getrokken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2011 tot 1 november 2014 en/of van 1 februari 2015 tot 27 augustus 2017 te Gasselte, gemeente Aa en Hunze, in elk geval in Nederland, (telkens) gebruik heeft gemaakt van de woning van [medeverdachte] aan de [straatnaam] te Gasselte en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water en/of elektriciteit, althans opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorzieningen en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, welke door die [medeverdachte] – met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering of door het opzettelijk nalaten verplichte gegevens te verschaffen/verzwijging, in elk geval door
enig misdrijf was/waren verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
parketnummer 18/211360-21
1
hij op of omstreeks 6 augustus 2021 te Ees, gemeente Borger-Odoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (kloof) bijl in de richting van die [slachtoffer 1] te slaan en/of die [slachtoffer 1] de woorden "je gaat eraan en/of je gaat dood" toe te voegen;
2
hij op of omstreeks 6 augustus 2021 te Ees, gemeente Borger-Odoorn zijn (stief)zoon [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan en/of de krukken van die [slachtoffer 2] tegen diens hoofd, in elk geval zijn lichaam, te gooien;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/232418-19 primair en de onder parketnummer 18/211360-21 onder 1 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder parketnummer 18/211360-21 onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/232418-19 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte meerdere jaren bij haar heeft ingewoond. Uit de verklaring van verdachte bij de politie volgt dat hij medio 2011 bij medeverdachte [medeverdachte] is ingetrokken. Verdachte is toen hij een andere relatie kreeg ergens anders gaan wonen. Toen die relatie uitging is verdachte weer ingetrokken bij medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn uiteindelijk op 27 augustus 2017 uit elkaar gegaan. Verdachte heeft geprofiteerd van de uitkering van medeverdachte [medeverdachte] omdat zij van haar uitkering de vaste lasten en de boodschappen betaalde.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/211360-21 onder 1 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie bewezen dat verdachte heeft gezwaaid met een bijl. Niet enkel slachtoffer [slachtoffer 1] verklaart daarover, maar ook getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 1] en de bewoner van [straatnaam] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder parketnummer 18/211360-21 onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw is echter van mening dat er geen wettig en overtuigd bewijs voorhanden is voor het slaan met de bijl, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder parketnummer 18/232418-19 primair en subsidiair en onder parketnummer 18/211360-21 onder 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de onder parketnummer 18/232418-19 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gedurende enige tijd met elkaar hebben samengewoond. De ten laste gelegde periodes zijn echter te ruim. Verdachte had in de periode dat hij wel met medeverdachte [medeverdachte] samenwoonde geen wetenschap van het feit dat zij fraudeerde met haar bijstandsuitkering. Verdachte ging er namelijk vanuit dat medeverdachte [medeverdachte] een WIA-uitkering had vanwege haar lichamelijke klachten. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zicht had op de financiële stukken van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte had ook niet kunnen vermoeden dat medeverdachte [medeverdachte] uitkeringsfraude pleegde, omdat zij niet met elkaar spraken over de uitkering en het doorgeven van de samenwoonrelatie aan de uitkeringsinstantie. Verder heeft verdachte in het geheel geen voordeel getrokken uit het samenwonen met medeverdachte [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte in de betreffende periodes diverse grote uitgaven voor medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan. Deze uitgaven ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte] zijn hoger dan het deel van de kosten voor huur, gas, water, licht en boodschappen dat medeverdachte [medeverdachte] ten behoeve van verdachte heeft voldaan, zodat niet gesproken kan worden van het trekken van voordeel.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/232418-19
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/232418-19 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 2 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mijn huis in 2017 voor 5 a 6 maanden verhuurd. Ik ben toen bij [medeverdachte] ingetrokken. Ik ben op 27 augustus 2017 bij [medeverdachte] weggegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 mei 2018, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018025550 d.d. 23 mei 2018, inhoudend als verklaring van [naam] namens [benadeelde partij] :
De aanvraagster dient uit eigener beweging een mutatieformulier in te vullen en in te leveren als er wijzigingen in de woonsituatie of inkomsten zijn waarvan zij redelijkerwijs zou kunnen weten dat deze van invloed zijn op het recht op uitkering of de hoogte daarvan. Ook kan een mutatie op digitale wijze worden doorgegeven. Hierdoor wordt het recht op uitbetaling van de uitkering effectief gemaakt. Door [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , wonende aan de [straatnaam] te Gasselte werd op deze wijze een uitkering in het kader van de Participatiewet (voorheen in het kader van de Wet werk en bijstand) verkregen naar de norm van alleenstaande ouder. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat zij niet voldaan heeft aan de inlichtingenverplichting waardoor mogelijk onterecht een volledige uitkering werd uitbetaald. De feiten over een gezamenlijke huishouding voeren met [verdachte] werd door haar niet opgegeven. Wanneer [medeverdachte] de feitelijke situatie bekend had gemaakt aan het [benadeelde partij] , dan was er geen uitkering verstrekt of was dit van invloed op de hoogte van de lopende uitkering. Blijkens een berekening van de uitkeringsadministratie van het [benadeelde partij] is ten gevolge van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting een sociale uitkering geheel of gedeeltelijk ten onrechte aan de betrokkene verstrekt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Veranderde er iets in de relatie?
A: [verdachte] wilde bij mij intrekken, maar dat wilde ik niet. Ik had een uitkering dus dat kan niet.
[verdachte] wist dat ik een uitkering had en hij vond dat ik maar moest gaan werken met mijn
rugklachten. Hij wilde dan weer samenwonen. We hebben het nu over 2016.
V: Wat is inwonen of samenwonen volgens u?
A: Dat je samen een gezin hebt, boodschappen, de huishouding samen doet. Ik deed
alles alleen. [verdachte] betaalde het bier. Ik heb altijd tegen hem gezegd dat ik een heleboel voor
hem doe. [verdachte] at ook mee en dat betaalde ik. Ik haalde altijd de boodschappen.
V: Vanaf wanneer was het een feit dat [verdachte] bij u in de woning woonde, of u het nu wilde of
niet?
A: Ik denk dan vanaf juni 2016 geweest. Misschien voorjaar of zomer 2016. Dus [verdachte] is bij mij in de woning ingetrokken totdat het in augustus 2017 fout ging.
V: [verdachte] verbleef in uw woning. Hij gebruikt energie en andere zaken in de woning. Hebben
jullie het er over gehad dat [verdachte] daarvoor moest betalen?
A: Hij heeft nooit betaald. Hij heeft ervan mee geprofiteerd dat ik van mijn uitkering de vaste lasten betaalde. En als ik het er een keer over had dan werd hij boos en zei dat hij zoveel voor ons deed.
V: Heeft u ooit wat teruggezien van uw geld?
A: Niet in geld. [verdachte] heeft zaken in mijn woning betaald, zoals TV, meubels, kasten, koelkast. Ik heb in de uitkeringsperiode de auto’s van [verdachte] ter beschikking gehad.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 februari 2018, opgenomen op pagina 122 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
[verdachte] heeft zelf wel tegen mij gezegd dat hij samen met [medeverdachte] is gaan wonen in Gasselte. [medeverdachte] had een bijstandsuitkering en [verdachte] zijn eigen inkomen en daar ergerde ik mij aan. Dat alles werd niet opgegeven bij de gemeente. Dat zei [verdachte] ook wel eerlijk tegen mij. [verdachte] vertelde dat [medeverdachte] zo wel een ruim inkomen had met uitkering, huisjes en studio.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Hoe is het gegaan na je relatie met [getuige 2] ?
A: In januari 2016 ben ik weer naar Gasselte gegaan. Ik heb daar gewoond samen met [medeverdachte] tot eind augustus 2017 en ben toen vertrokken.
V: Wat deed je in het huishouden bij [medeverdachte] in Gasselte ?
A: Nee ik deed niets in huis. Ik ben een luie hond. Ik deed helemaal niets in huis. Door mijn
gezondheid kan ik niets doen. Ik zou het wel willen, maar ik kan het niet.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] ingevolge de Wet werk en bijstand en (per 1 januari 2015) de Participatiewet een uitkering ontving via het [benadeelde partij] volgens de norm voor een alleenstaande ouder. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat medeverdachte [medeverdachte] nimmer heeft doorgegeven dat zij samenwoonde met verdachte.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand en (vanaf 1 januari 2015) van de Participatiewet dient de uitkeringsgerechtigde, kort gezegd, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hij/zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze van belang zijn voor het recht op een uitkering of de hoogte daarvan. Dit geldt in het bijzonder voor gegevens die zien op het gaan samenwonen met een ander en/of het gaan voeren van een gemeenschappelijke huishouding.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden. In artikel 3, derde lid, van de Wet werk en bijstand en (vanaf 1 januari 2015) van de Participatiewet is bepaald dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij ook blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Objectieve omstandigheden zijn daarbij van belang en niet de subjectieve beleving van de betrokkenen zelf.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval in de periode 1 januari 2012 tot en met 1 september 2014 en 1 juni 2016 tot en met 27 augustus 2017 aan de criteria van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding is voldaan. De rechtbank baseert dit op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat verdachte gedurende deze periode bij haar inwoonde. Verdachte heeft bij de politie eveneens verklaard dat hij in deze periode bij medeverdachte [medeverdachte] heeft gewoond.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ervan uitging dat medeverdachte [medeverdachte] een uitkering had omdat zij arbeidsongeschikt was. Verdachte was daarnaast niet op de hoogte van het feit dat medeverdachte [medeverdachte] geen melding heeft gemaakt van de samenwoonsituatie aan de uitkeringsinstantie. De rechtbank volgt deze redenatie niet. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte wist dat zij een (bijstands)uitkering ontving. Getuige [getuige 2] heeft eveneens verklaard dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] een (bijstands)uitkering ontving en dat verdachte aan haar heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] met de uitkering een ruim inkomen had. Verdachte wordt geacht in dit kader de wet te kennen en daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat samenwonen van invloed is op de hoogte van een (bijstands)uitkering. De uitkering van medeverdachte [medeverdachte] zou, mocht zij de juiste woonsituatie hebben doorgeven, flink zijn verlaagd of zelfs beëindigd, hetgeen niet is gebeurd. Medeverdachte [medeverdachte] is haar vaste lasten blijven betalen. Gelet op het vorenstaande kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] het samenwonen niet had gemeld.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte in het geheel geen voordeel heeft getrokken uit de samenwoonrelatie met medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw deels. Uit het dossier blijkt dat verdachte in het eerste deel van de periode een aantal zaken heeft betaald voor medeverdachte [medeverdachte] (tuin, vloerbedekking, inboedel en gebruik auto). De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte in het eerste deel van de periode daadwerkelijk voordeel heeft genoten en zal daarom verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken. De rechtbank is echter van mening dat verdachte met betrekking tot de laatste zes maanden van de tenlastegelegde periode daadwerkelijk voordeel heeft genoten. Verdachte heeft in die periode geen grote bijdrage aan het huishouden geleverd. Daarnaast had verdachte extra inkomsten omdat hij zijn eigen huis verhuurde.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 1 februari 2017 tot en met 27 augustus 2017 zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, door opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel te trekken.
Parketnummer 18/211360-21
Feit 1
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/211360-21 onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2021, opgenomen op pagina 9 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021212755 d.d. 30 september 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik werd gebeld door mijn zoon die bij zijn ex stiefvader (mijn ex [verdachte] ) verblijft aan de [straatnaam] te Ees. Ik besloot vanuit Emmen naar Ees toe te rijden. Ik had mijn auto bij de woning van mijn ex geparkeerd en probeerde [slachtoffer 2] zo snel mogelijk in de auto te krijgen. Ik was nog bezig de rolstoel in de auto te krijgen en zag dat [verdachte] weer naar buiten kwam met een kloofbijl in zijn hand. Ik zag dat hij de bijl ophief en daarbij riep: "Ik maak je dood." Hij stond toen tegenover mij. Hij riep ook nog :"Je hebt drie tellen om weg te gaan. Sla je dood." Dit heeft hij meerdere keren herhaald. Ik voelde mij bedreigd. Ik dacht even dat we er geweest waren.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2021, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op vrijdagavond 6 augustus 2021 was ik in dienst in de regio Drenthe. Ik hoorde dat de collega's werden gestuurd naar [straatnaam] in Ees. Ter plaatse werd de verdachte. [verdachte] , door de collega's aangehouden in zijn woning. Ik hoorde dat de verdachte, terwijl wij de voordeur uitliepen, tweemaal over zijn ex zei: "Het is nu klaar, ik maak haar dood". Hierop zei ik tegen hem dat hij zulke uitspraken niet moest doen. Ik hoorde hem zeggen: "Dat maakt me niks uit, ik maak haar af".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 augustus 2021, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik hoorde [verdachte] ook schreeuwen. Ik hoorde [verdachte] woorden schreeuwen in de trant van; "Ik maak je dood!" Ik weet niet of dit de exacte woorden waren, maar deze waren van gelijke strekking. Ik hoorde dat [verdachte] [slachtoffer 1] verbaal bedreigde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2021, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
[straatnaam];
Bewoner van [straatnaam] verbleef enkele woningen verderop, op [straatnaam]. Hij
hoorde een hoop geschreeuw van buiten. Hij hoorde een man schreeuwen: "Ik maak je dood! en Ik maak je af!". De bewoner herkende de stem van de man als zijnde van [verdachte] . De stem van de vrouw herkende hij als zijnde de stem van [slachtoffer 1] , de ex-vrouw van [verdachte] .
[straatnaam];
Bewoner van [straatnaam] verklaarde geschreeuw van buiten te hebben gehoord. Bewoner hoorde een man meerdere malen schreeuwen: "Nu ga je weg, anders maak ik je dood!” De bewoner herkende de stem als zijnde van [verdachte] uit duizenden.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen de woordelijke bedreiging wettig en overtuigend bewezen. Voorts blijkt uit deze bewijsmiddelen dat verdachte een bijl heeft vastgehouden dan wel dat verdachte met een bijl heeft gezwaaid. Ten laste gelegd is echter dat verdachte met een bijl in de richting van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. Nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte met een bijl in de richting van aangever heeft geslagen zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht - evenals de officier van justitie en de raadsvrouw - het onder parketnummer 18/211360-21 onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat er een handgemeen is ontstaan tussen verdachte en aangever [slachtoffer 2] . Enkel aangever [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 1] verklaren dat verdachte begon met slaan. Uit het dossier blijkt dat een aantal goederen zijn vernield van verdachte. Beide aangevers verklaren daar niks over. Aangever [slachtoffer 2] is daarnaast niet geconfronteerd met de verklaring van verdachte dat aangever [slachtoffer 2] begon met het vernielen van de goederen van verdachte. Voorts staat niet vast dat verdachte de krukken van aangever [slachtoffer 2] richting het hoofd dan wel het lichaam van aangever [slachtoffer 2] heeft gegooid. Enkel aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte de krukken naar zijn hoofd heeft gegooid. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zodat verdachte van het hem onder parketnummer 18/211360-21 onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

parketnummer 18/232418-19
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2017 tot 27 augustus 2017 te Gasselte, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning van [medeverdachte] aan de [straatnaam] te Gasselte en de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water en elektriciteit, althans opzettelijk eet- en drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat die voorzieningen en eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet, welke door die [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door het opzettelijk nalaten verplichte gegevens te verschaffen was verkregen, hebbende verdachte aldus opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken;
Parketnummer 18/211360-21
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 6 augustus 2021 te Ees, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] de woorden "je gaat eraan en/of je gaat dood" toe te voegen;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/232418-19
Feit 1 Primair:opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken
Parketnummer 18/211360-21
Feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie is van mening dat in mindere mate rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop nu de zaak eerder stond gepland in 2020. De zaak is toen ingetrokken in verband met de problemen rondom corona.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging in het bijzonder rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft daarom gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf aan verdachte. De raadsvrouw verzoekt daarnaast met betrekking tot de bijstandsfraude rekening te houden met het tijdsverloop. De raadsvrouw volgt de redenatie van de officier van justitie met betrekking tot het tijdsverloop niet omdat in 2020 ook al de redelijke termijn was overschreden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het bestuursrechtelijke traject. Van verdachte wordt als - beweerdelijk - meeprofiterende partner een bedrag van ruim € 60.000,- teruggevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland van 26 oktober 2021 en 17 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, artikel 63 Wetboek van Strafrecht alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voordeel trekken uit de gelden die medeverdachte [medeverdachte] onterecht, en dus via misdrijf, van haar uitkeringsinstantie ontving. Verdachte wist dat zijn toenmalige partner geen melding had gemaakt van het feit dat zij met hem samenwoonde. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Indien het misbruik maken van deze voorzieningen op grote schaal plaats zou vinden, zou aan het sociale stelsel afbreuk worden gedaan en zouden uiteindelijk de mensen die op een dergelijke uitkering zijn aangewezen daarvan de dupe worden. Voorts heeft verdachte aangever [slachtoffer 1] woordelijk bedreigd waarbij de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid rekening houdt met het feit dat verdachte tijdens de bedreiging een bijl in zijn handen had.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van de periode 15 november 2011 tot 1 november 2014 en 1 februari 2015 tot 27 augustus 2017. De rechtbank acht echter een aanzienlijk kleinere periode bewezen. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat de uitkeringsfraude van medeverdachte [medeverdachte] grote financiële gevolgen heeft voor verdachte. Voorts zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop tussen de uitkeringsfraude en de behandeling van de zaak ter terechtzitting. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het nadeel van verdachte meegewogen dat verdachte in 2019 is veroordeeld voor een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen van Reclassering Nederland, waaruit volgt dat de reclassering interventies of toezicht niet geïndiceerd acht.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande een taakstraf voor de duur van 90 uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 dagen hechtenis met aftrek ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft teruggave aan verdachte gevorderd van de drie onder verdachte in beslag genomen bijlen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de drie onder verdachte in beslag genomen bijlen terug te geven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de drie in beslag genomen bijlen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 57, 63, 285, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/211360-21 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/232418-19 primair en onder parketnummer 18/232418-19 onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 90 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Gelast de teruggave aan verdachte van de drie in beslag genomen bijlen.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Hoekstra, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2021.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.