ECLI:NL:RBNNE:2021:488

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
18/247768-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na winkeldiefstal met geweld en bedreiging van politieagent

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal met geweld en bedreiging van een politieagent. De rechtbank legde een ISD-maatregel op, omdat de verdachte eerder al voor soortgelijke feiten was veroordeeld en er sprake was van recidive. De verdachte had op 12 september 2020 een fles port gestolen uit een winkel in Groningen, en op 3 oktober 2020 had hij opnieuw goederen gestolen, waarbij hij geweld gebruikte tegen een medewerker van de winkel en een politieagent bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf niet proportioneel was en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de veiligheid van de maatschappij. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte een uitgebreid strafblad had en dat eerdere pogingen tot hulpverlening niet succesvol waren geweest. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde hem een ISD-maatregel van twee jaar op, waarbij de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/247768-20
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/230413-20
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 05/052232-17 en
18/191706-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
17 december 2020 en 2 februari 2021.
Verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting telkens vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd:
in de zaak met parketnummer 18/230413-20, dat:
hij op of omstreeks 12 september 2020, te Groningen, in de gemeente Groningen, in of uit of bij een winkel, gelegen aan of bij het [straatnaam] (onder meer) een fles port, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en in de zaak met parketnummer 18/247768-20, dat:
1.
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Groningen een fles Port en/of vleeswaren en/of koekjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2] (vestiging [straatnaam] ), heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , zijnde een medewerker van de [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (nadat hij, verdachte, door die [slachtoffer 1] op bovengenoemde diefstal was aangesproken)
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, te duwen en/of die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen/in het hoofd/gezicht te stompen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Groningen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , zijnde hoofdagent(en) van Politie, eenheid Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door te trachten het dienstwapen van die [slachtoffer 2] te bemachtigen, althans zijn hand te bewegen in de richting van het dienstwapen van die [slachtoffer 2] , en/of daarbij/daarna die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toe te voegen de woorden "Als ik je wapen krijg dan schiet ik je helemaal dood jij vieze gore kankerlijer" en/of "Als ik je wapen had gepakt dan had ik je hartstikke dood geschoten jij vieze kankerlijer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 en het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte had geen goederen bij zich toen hij de winkel wilde verlaten, wat wordt bevestigd door de camerabeelden. Uit deze beelden komt naar voren dat er op geen enkel moment goederen uit de jas van verdachte komen, hetgeen een belangrijke contra-indicatie is voor een bewezenverklaring van feit 1. Die contra-indicatie wordt niet weggenomen door het aanvullende proces-verbaal van verbalisant [slachtoffer 2] , die relateert dat bij de aanhoudingen en de fouillering van verdachte een viertal goederen bij de verdachte is aangetroffen. Uitgaande van de integriteit van de verbalisant moet er sprake zijn van een vergissing of misverstand. Ook ten aanzien van feit 2 zijn de camerabeelden ontlastend voor verdachte. Uit deze beelden blijkt dat verdachte geen mogelijkheid had noch een poging deed om het wapen van verbalisant [slachtoffer 2] te bemachtigen. [slachtoffer 2] had ook slechts het vermoeden dat verdachte een poging heeft gedaan om zijn wapen te bemachtigen. Daarom kan geen sprake zijn geweest van enige redelijke vrees dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] (met diens eigen vuurwapen) van het leven zou beroven.
De raadsman heeft gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 december 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 22 (de rechtbank begrijpt: 12) september 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020253279 d.d. 21 september 2020, inhoudend de verklaring van [naam] ;
3. een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, op 12 september 2020 ingevuld door
[naam] namens [benadeelde partij 1].
De rechtbank past in de zaak met parketnummer 18/247768-20 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 17 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was die dag, 3 oktober 2020, in de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] te Groningen. Ik had die drie spullen die worden genoemd in de dagvaarding, gepakt, in mijn mandje gedaan of in mijn jas gestopt. Ik heb geslagen.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van verdachte op 6 oktober 2020:
Ik ben boos geworden. U vraagt of ik gezegd heb dat als ik het wapen te pakken zou krijgen ik hem hartstikke dood zou schieten. Dat kan ik in een opwelling wel gezegd hebben.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 3 oktober 2020 met bijlage, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020273719 van 4 oktober 2020, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Op 3 oktober 2020 was ik aan het werk bij de [benadeelde partij 2] in de [straatnaam] in Groningen. Ik werd door een klant getipt dat een persoon goederen in zijn jaszak zou steken. Ik ging naar de camerabeelden kijken en zag toen dat de persoon die door de klant aangewezen werd, dingen in zijn jaszak stopte. Ik zag namelijk dat de man een winkelmandje vasthad en dat daar een pakje vleeswaren en een pak koekjes in lag. Ik zag hem naar de drankafdeling lopen en ik zag hem een fles port pakken met zijn rechterhand. Ik zag hem wegdraaien van de camera, ik zag hem vervolgens een beweging voor zijn borst maken maar kon niet zien wat hier gebeurde. Ik zag vervolgens dat de man de port niet meer in zijn hand had en dat de port niet in zijn mandje lag. Ik vermoedde dat hij de fles bij zijn jas in had gestoken. Ik zag de man wegdraaien van de camera, de producten uit zijn mandje pakken en weer iets voor zijn borst doen. Ik zag vervolgens dat hij niks meer in zijn hand had en vermoed dat hij dit ook in zijn jas had gestoken. Ik liep vervolgens naar de uitgang. Ik zag de man aankomen en ik zag dat hij langs de kassa naar de uitgang liep zonder voor iets te betalen. Ik sprak de man aan en vroeg of hij iets niet had afgerekend. Ik hoorde de man zeggen: ''Nee''. Ik voelde en zag dat de man mij eerst duwde, ik denk twee of drie keer. Toen sloeg de man mij. Ik zag dat de man drie keer sloeg. De tweede keer raakte de man mij met zijn vuist van zijn rechter hand op mijn gezicht. De man raakte mij volop op het hoofd, ter hoogte van mijn wang en mond. Ik voelde gelijk mijn lip opzwellen. Ik voelde pijn, echt een kloppende pijn in mijn gezicht. Bijlage goederen: port, vlees en koek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie, eenheid Noord-Nederland:
Op 3 oktober 2020 was ik een winkeldief in de [benadeelde partij 2] in de [straatnaam] aan het boeien. Ik hoorde de verdachte meerdere malen zeggen "als ik je wapen krijg dan schiet ik je helemaal dood jij vieze gore kankerlijer" of woorden van gelijke strekking.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 2] :
Ik zie op camera 17 dat de verdachte een fles onder uit het schap met zijn rechterhand pakt. Ik zie dat de verdachte met zijn linkerhand zijn jas opendoet en dat de verdachte met de rechterhand de fles in de jas stopt. Later bleek dit om een fles port te gaan. Ik zie in het winkelmandje duidelijk een pak koeken liggen. Ik zie op camera 22 dat de verdachte met zijn linkerarm zijn gele winkelmandje ter hoogte van zijn linkerschouder brengt. Ik zie dat de verdachte met zijn rechterarm iets in zijn jas stopt. Bij de aanhouding werd de verdachte gefouilleerd en daar is een verpakking met vleeswaren, een fles port en een pak koeken aangetroffen. Ik zie op camera 3 dat de verdachte met zijn linkerarm een [benadeelde partij 2] -medewerker met kracht tegen zijn rechterschouder duwt. Ik zie als reactie daarop dat de [benadeelde partij 2] -medewerker zich omdraait naar de verdachte en dat er op dat moment duw en trek werk ontstaat. Ik zie dat de verdachte bewust en met kracht en met een gestrekte linkerarm in de richting van het gezicht van de [benadeelde partij 2] -medewerker slaat. Ik zie dat de vuist van de verdachte tegen de voorzijde van het gezicht ter hoogte van de mond raakt. Ik zie dat in dezelfde beweging de verdachte voor de tweede maal de [benadeelde partij 2] -medewerker op dezelfde plek op het gezicht raakt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor diefstal is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming als voltooid kan gelden. De rechtbank maakt uit de bewijsmiddelen op dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen in of onder zijn jas heeft gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee deze goederen onder zijn heerschappij gebracht en is sprake van een voltooide diefstal, ook al had verdachte op dat moment de winkel nog niet verlaten. Verdachte heeft met betrekking tot dit feit wisselende verklaringen afgelegd. Ter terechtzitting van 17 december 2020 en
2 februari 2021 heeft hij verklaard dat hij de goederen heeft teruggelegd. Deze verklaring acht de rechtbank, gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, niet aannemelijk. Verdachte is vervolgens door aangever [slachtoffer 1] staande gehouden, waarop verdachte aangever heeft geduwd en geslagen/gestompt. Verdachte heeft dit geweld dan ook gepleegd als vervolg op de gepleegde diefstal. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood door hem de woorden toe te voegen "Als ik je wapen krijg dan schiet ik je helemaal dood jij vieze gore kankerlijer". Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van deze uitlating op zichzelf voldoende om bij de verbalisant in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, dat verdachte heeft getracht het dienstwapen van verbalisant [slachtoffer 2] te bemachtigen. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 en het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/230413-20
hij op 12 september 2020 te Groningen, in de gemeente Groningen, in een winkel gelegen aan het [straatnaam] , een fles port, toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en in de zaak met parketnummer 18/247768-20
1.
hij op 3 oktober 2020 te Groningen een fles port en vleeswaren en koekjes, toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2] (vestiging [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen
[slachtoffer 1] , zijnde een medewerker van de [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (nadat hij, verdachte, door die [slachtoffer 1] op bovengenoemde diefstal was aangesproken) die [slachtoffer 1] meermalen te duwen en die [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
2.
hij op 3 oktober 2020 te Groningen [slachtoffer 2] , hoofdagent van Politie, eenheid Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] toe te voegen de woorden "Als ik je wapen krijg dan schiet ik je helemaal dood jij vieze gore kankerlijer".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/230413-20
diefstal;
in de zaak met parketnummer 18/247768-20
1. diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 en het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat voor een winkeldiefstal kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar en meer subsidiair voor een ISD-maatregel met aftrek van het voorarrest en een tussentijdse toetsing na een jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn ergerlijke feiten, die naast materiële schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Winkeliers moeten bovendien kosten maken ter beveiliging van hun zaak om dit soort feiten te voorkomen. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Toen verdachte na één van die diefstallen werd staande gehouden door een medewerker van de supermarkt, heeft verdachte deze medewerker geduwd en geslagen en/of gestompt. Daarmee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tot slot heeft verdachte na betrapping op heterdaad van een van de diefstallen een politieagent met de dood bedreigd. Een dergelijk feit roept naar algemeen maatschappelijke maatstaven gevoelens van angst op bij het slachtoffer, en zal bij een politieagent, die tot aanhouding moet overgaan, redelijkerwijs ook een bepaalde mate van bedreiging opleveren, die als reëel moet worden ingeschat.
Verdachte heeft een uitgebreid strafblad en is eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld voor diefstal en ook voor bedreiging. Verdachte liep bovendien ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten in een proeftijd.

Motivering van de maatregel

De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. De raadsman heeft gesteld dat uit het dossier niet is af te leiden dat verdachte voldoet aan de vereiste criteria. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan deze misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, te weten op 11 juli 2017, op 4 december 2018 en op 3 juli 2019, en dat de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Ook moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen of goederen eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers is de officier van justitie ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel. Dat verdachte een zeer actieve veelpleger is, blijkt ook uit de documentatie van verdachte. Aan de eisen voor oplegging van de ISD-maatregel is daarmee voldaan.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen het advies dat is uitgebracht door VNN in het rapport van 4 december 2020, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het kader van diverse justitiële kaders is gepoogd verdachte te helpen zijn verslaving de baas te worden, zijn verleden te verwerken en zijn koers te verleggen. Helaas zien wij na een geschiedenis van ruim dertig jaar dat niets echt goed of langdurig geholpen heeft. In het afgelopen jaar zijn een drietal reclasseringstoezichten als onuitvoerbaar geretourneerd, veelal vanwege het niet nakomen van afspraken. Een ISD-kader biedt de mogelijkheden om opnieuw op zoek te gaan naar een passende behandeling en een daarop aansluitend traject. Gelet op de grilligheid in het gedrag van verdachte prefereren wij dat een en ander in een stevig kader plaatsvindt en wij adviseren derhalve verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Ter terechtzitting van 17 december 2020 en 2 februari 2021 heeft de als deskundige gehoorde reclasseringswerker geadviseerd de maatregel voor de duur van 2 jaren op te leggen.
De rechtbank acht oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte. De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van verdachte. De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor aftrek van het voorarrest en een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zoals door de raadsman verzocht.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

(
onder parketnummer 05/052232-17)
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 11 juli 2017, gewezen door de politierechter in de rechtbank Gelderland te Zutphen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaar.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 18 november 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank constateert dat de thans bewezenverklaarde feiten na het einde van de proeftijd zijn begaan. Bovendien is op 10 augustus 2020 reeds een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf toegewezen. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet ontvankelijk in zijn vordering.
(
onder parketnummer 18/191706-19)
Bij onherroepelijk vonnis van 5 februari 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. Op 10 augustus 2020 is een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gedeeltelijk toegewezen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 18 november 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van het restant van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting van 2 februari 2021 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gevorderde ISD-maatregel, de vordering moet worden afgewezen. De raadsman heeft zich bij dit standpunt aangesloten, indien de rechtbank overgaat tot oplegging van de ISD-maatregel.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op het feit dat de maatregel van ISD wordt opgelegd en hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijk opgelegde straf niet proportioneel en zinvol. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 en het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

05/052232-17
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/191706-19
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 5 februari 2020.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.