Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 en het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/247768-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte had geen goederen bij zich toen hij de winkel wilde verlaten, wat wordt bevestigd door de camerabeelden. Uit deze beelden komt naar voren dat er op geen enkel moment goederen uit de jas van verdachte komen, hetgeen een belangrijke contra-indicatie is voor een bewezenverklaring van feit 1. Die contra-indicatie wordt niet weggenomen door het aanvullende proces-verbaal van verbalisant [slachtoffer 2] , die relateert dat bij de aanhoudingen en de fouillering van verdachte een viertal goederen bij de verdachte is aangetroffen. Uitgaande van de integriteit van de verbalisant moet er sprake zijn van een vergissing of misverstand. Ook ten aanzien van feit 2 zijn de camerabeelden ontlastend voor verdachte. Uit deze beelden blijkt dat verdachte geen mogelijkheid had noch een poging deed om het wapen van verbalisant [slachtoffer 2] te bemachtigen. [slachtoffer 2] had ook slechts het vermoeden dat verdachte een poging heeft gedaan om zijn wapen te bemachtigen. Daarom kan geen sprake zijn geweest van enige redelijke vrees dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] (met diens eigen vuurwapen) van het leven zou beroven.
De raadsman heeft gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/230413-20 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 december 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 22 (de rechtbank begrijpt: 12) september 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020253279 d.d. 21 september 2020, inhoudend de verklaring van [naam] ;
3. een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, op 12 september 2020 ingevuld door
[naam] namens [benadeelde partij 1].
De rechtbank past in de zaak met parketnummer 18/247768-20 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 17 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was die dag, 3 oktober 2020, in de [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] te Groningen. Ik had die drie spullen die worden genoemd in de dagvaarding, gepakt, in mijn mandje gedaan of in mijn jas gestopt. Ik heb geslagen.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van verdachte op 6 oktober 2020:
Ik ben boos geworden. U vraagt of ik gezegd heb dat als ik het wapen te pakken zou krijgen ik hem hartstikke dood zou schieten. Dat kan ik in een opwelling wel gezegd hebben.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 3 oktober 2020 met bijlage, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020273719 van 4 oktober 2020, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Op 3 oktober 2020 was ik aan het werk bij de [benadeelde partij 2] in de [straatnaam] in Groningen. Ik werd door een klant getipt dat een persoon goederen in zijn jaszak zou steken. Ik ging naar de camerabeelden kijken en zag toen dat de persoon die door de klant aangewezen werd, dingen in zijn jaszak stopte. Ik zag namelijk dat de man een winkelmandje vasthad en dat daar een pakje vleeswaren en een pak koekjes in lag. Ik zag hem naar de drankafdeling lopen en ik zag hem een fles port pakken met zijn rechterhand. Ik zag hem wegdraaien van de camera, ik zag hem vervolgens een beweging voor zijn borst maken maar kon niet zien wat hier gebeurde. Ik zag vervolgens dat de man de port niet meer in zijn hand had en dat de port niet in zijn mandje lag. Ik vermoedde dat hij de fles bij zijn jas in had gestoken. Ik zag de man wegdraaien van de camera, de producten uit zijn mandje pakken en weer iets voor zijn borst doen. Ik zag vervolgens dat hij niks meer in zijn hand had en vermoed dat hij dit ook in zijn jas had gestoken. Ik liep vervolgens naar de uitgang. Ik zag de man aankomen en ik zag dat hij langs de kassa naar de uitgang liep zonder voor iets te betalen. Ik sprak de man aan en vroeg of hij iets niet had afgerekend. Ik hoorde de man zeggen: ''Nee''. Ik voelde en zag dat de man mij eerst duwde, ik denk twee of drie keer. Toen sloeg de man mij. Ik zag dat de man drie keer sloeg. De tweede keer raakte de man mij met zijn vuist van zijn rechter hand op mijn gezicht. De man raakte mij volop op het hoofd, ter hoogte van mijn wang en mond. Ik voelde gelijk mijn lip opzwellen. Ik voelde pijn, echt een kloppende pijn in mijn gezicht. Bijlage goederen: port, vlees en koek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie, eenheid Noord-Nederland:
Op 3 oktober 2020 was ik een winkeldief in de [benadeelde partij 2] in de [straatnaam] aan het boeien. Ik hoorde de verdachte meerdere malen zeggen "als ik je wapen krijg dan schiet ik je helemaal dood jij vieze gore kankerlijer" of woorden van gelijke strekking.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 2] :
Ik zie op camera 17 dat de verdachte een fles onder uit het schap met zijn rechterhand pakt. Ik zie dat de verdachte met zijn linkerhand zijn jas opendoet en dat de verdachte met de rechterhand de fles in de jas stopt. Later bleek dit om een fles port te gaan. Ik zie in het winkelmandje duidelijk een pak koeken liggen. Ik zie op camera 22 dat de verdachte met zijn linkerarm zijn gele winkelmandje ter hoogte van zijn linkerschouder brengt. Ik zie dat de verdachte met zijn rechterarm iets in zijn jas stopt. Bij de aanhouding werd de verdachte gefouilleerd en daar is een verpakking met vleeswaren, een fles port en een pak koeken aangetroffen. Ik zie op camera 3 dat de verdachte met zijn linkerarm een [benadeelde partij 2] -medewerker met kracht tegen zijn rechterschouder duwt. Ik zie als reactie daarop dat de [benadeelde partij 2] -medewerker zich omdraait naar de verdachte en dat er op dat moment duw en trek werk ontstaat. Ik zie dat de verdachte bewust en met kracht en met een gestrekte linkerarm in de richting van het gezicht van de [benadeelde partij 2] -medewerker slaat. Ik zie dat de vuist van de verdachte tegen de voorzijde van het gezicht ter hoogte van de mond raakt. Ik zie dat in dezelfde beweging de verdachte voor de tweede maal de [benadeelde partij 2] -medewerker op dezelfde plek op het gezicht raakt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor diefstal is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming als voltooid kan gelden. De rechtbank maakt uit de bewijsmiddelen op dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen in of onder zijn jas heeft gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee deze goederen onder zijn heerschappij gebracht en is sprake van een voltooide diefstal, ook al had verdachte op dat moment de winkel nog niet verlaten. Verdachte heeft met betrekking tot dit feit wisselende verklaringen afgelegd. Ter terechtzitting van 17 december 2020 en
2 februari 2021 heeft hij verklaard dat hij de goederen heeft teruggelegd. Deze verklaring acht de rechtbank, gelet op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, niet aannemelijk. Verdachte is vervolgens door aangever [slachtoffer 1] staande gehouden, waarop verdachte aangever heeft geduwd en geslagen/gestompt. Verdachte heeft dit geweld dan ook gepleegd als vervolg op de gepleegde diefstal. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood door hem de woorden toe te voegen "Als ik je wapen krijg dan schiet ik je helemaal dood jij vieze gore kankerlijer". Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van deze uitlating op zichzelf voldoende om bij de verbalisant in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, dat verdachte heeft getracht het dienstwapen van verbalisant [slachtoffer 2] te bemachtigen. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.