ECLI:NL:RBNNE:2021:4793

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
C/17/178884 / HA RK 21/35
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ruilplan in het kader van landinrichting met betrekking tot de toedeling van percelen aan een melkveehouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 november 2021 een beschikking gegeven inzake een ruilplan dat is opgesteld door de Gebiedsinrichting 'Franekeradeel-Harlingen'. Verzoeker, [X], een melkveehouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de toedeling van percelen die in het ruilplan zijn opgenomen. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de inbreng van [X] en de toedeling van de percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toedeling van perceel 10 aan [X] de bedrijfskavel aanzienlijk vergroot, wat in lijn is met de uitgangspunten van de herverkaveling. De rechtbank heeft de bezwaren van [X] tegen de toedeling, waaronder de argumenten van kapitaalvernietiging en overbedeling, niet gegrond verklaard. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de overbedeling van [X] in het ruilplan hoger is dan wettelijk toegestaan, wat leidt tot de conclusie dat het beroep van [X] op dit punt slaagt. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om in overleg te treden over de consequenties van deze beslissing en heeft de verdere beslissing aangehouden tot een later moment.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Landinrichtingskamer
zaaknummer: C/17/178884/HA RK 21-35
beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 3 november 2021
inzake
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. B. Benard;
verzoeker inzake het ruilplan dat is opgemaakt door de
Bestuurscommissiein de Gebiedsinrichting
"Franekeradeel-Harlingen"en dat is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 19 januari 2021, verweerster.
Verzoeker zal in het hierna volgende [X] worden genoemd. Verweerster zal - enkelvoudig - Gedeputeerde Staten worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ontwerp-ruilplan van de Gebiedsinrichting 'Franekeradeel-Harlingen',
  • de hiertegen ingediende zienswijze, geregistreerd onder nummer 87,
- het ruilplan, hierna aangeduid als het ruilplan, dat van 22 april 2021 tot en met 3 juni 2021 ter inzage heeft gelegen,
- het verzoekschrift van [X] van 1 juni 2021, bij de rechtbank binnengekomen op 2 juni 2021,
  • het verweerschrift van Gedeputeerde Staten met de stukken als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Wet inrichting Landelijk Gebied (hierna: Wilg),
  • de mondelinge behandeling van 2021 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Benard.
Verder is belanghebbende [Y] verschenen. Tevens zijn verschenen vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie is het woord gevoerd door
ing. mr. J. Heinen. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.De feiten

2.1.
[X] exploiteert een melkveehouderij die is gevestigd aan de [adres] ten westen van de bebouwde kom van [woonplaats] . In de inbrengsituatie beschikt [X] over een bedrijfskavel en veldkavels tegenover de bedrijfsgebouwen, aan de overzijde van de [adres] . Verder is er een veldkavel van ongeveer 0,8 hectare ten zuiden van [woonplaats] die [X] in gemeenschappelijke eigendom met zijn broer heeft. De inbreng bedraagt ongeveer 25,5 hectare in eigendom.
2.2.
In de toedeling is een van de verst verwijderde percelen van de veldkavel aan de overzijde van de weg niet meer toegedeeld. Verder heeft aan de rand van een van de veldkavels een geringe correctie plaatsgevonden. Het perceel ten zuiden van [woonplaats] is eveneens niet meer toegedeeld. Aan [X] zijn verder toegedeeld twee percelen die zijn gelegen ten westen van de bedrijfskavel en ten zuidoosten en zuiden van [woonplaats] . In navolging van partijen zullen deze percelen hierna worden aangeduid als perceel 10. Perceel 10 wordt van de bedrijfskavel gescheiden door een watergang. Het is de bedoeling dat in die watergang ten behoeve van [X] een dam zal worden aangelegd. De toedeling heeft een oppervlakte van ongeveer 27,3 hectare.
2.3.
Belanghebbende [Y] heeft een melkveehouderij ten zuiden van [woonplaats] . Zijn bedrijfskavel, die hij deels in eigendom heeft en deels pacht van een derde, is gelegen ten zuiden van en grenzend aan perceel 10.

3.Het beroep en het verweer

3.1.
De bezwaren van [X] tegen het ruilplan komen samengevat weergegeven op het volgende neer. De toedeling van perceel 10 is nadelig voor [X] . Er zijn op dat perceel in het verleden sloten gedempt met puin, het is te ver van de boerderij en te dicht bij het dorp en er loopt een pad langs naar een manege, waarover veel mensen met honden lopen.
[X] wenst het aan hem niet meer toegedeelde verst gelegen perceel in de veldkavel te behouden. Hij heeft daar veel geïnvesteerd in een betonpad en de toedeling leidt tot kapitaalvernietiging. Voorts is hij voornemens om dit perceel te verkopen. Indien dit perceel niet aan hem wordt toegedeeld wil hij van perceel 10 alleen het meest westelijke deel dat dan moet worden aangevuld met het perceel dat er direct onder ligt. In verband hiermee zullen diverse kavelaanvaardingswerken moeten worden uitgevoerd en vergoed.
[X] is verder overbedeeld en daarop zit hij niet te wachten. [X] heeft in dit kader ter zitting verklaard dat hij geen opvolging heeft en instemt met een forse onderbedeling.
[X] heeft verder verklaard dat hij zowel met de heer [Z] van de provincie Fryslân als met de heer Wassenaar van de Bestuurscommissie alternatieve toedelingen heeft afgesproken. In het akkoord met [Z] is afgesproken dat het oostelijke deel van perceel 10 niet zou worden toegedeeld. Later is Wassenaar volgens [X] bij hem gekomen en is afgesproken dat perceel 10 in zijn geheel niet aan [X] zou worden toegedeeld. [X] wil Gedeputeerde Staten aan een van deze afspraken houden.
3.2.
Gedeputeerde Staten concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij vergelijking van de inbreng van [X] met de toedeling is er sprake van een verbetering. De bedrijfskavel wordt in de toedeling aanmerkelijk vergroot en dat is een belangrijk uitgangspunt van deze herverkaveling. De bezwaren die [X] aanvoert tegen perceel 10 en het argument van kapitaalvernietiging zijn geen bezwaren die bij de beoordeling van de verkaveling aan de orde zijn. Het perceel ten zuiden van perceel 10 dat [X] wenst te ontvangen is in de inbreng en de toedeling van [Y] en maakt deel uit van zijn bedrijfskavel en dat kan daaraan niet worden onttrokken.
Kavelaanvaardingswerken zijn geen onderdeel van het ruilplan en kunnen daarom geen bezwaarpunten vormen.
[X] was in het ontwerp-ruilplan ook al enigszins overbedeeld en daartegen heeft hij geen zienswijze ingebracht. Hij kan dat argument daarom nu niet meer in beroep aanvoeren.
Gedeputeerde Staten weerspreekt dat er met [X] afspraken over een alternatieve toedeling zijn gemaakt zoals hij nu stelt. Er is contact geweest met [Y] en hem is gevraagd of hij perceel 10 zou willen aanvaarden. Dat wilde hij in beginsel wel, maar het was de vraag of hij dat gefinancierd zou kunnen krijgen. Verder is afgesproken dat de Bestuurscommissie zich zou inzetten om te bewerkstelligen dat [Y] alsnog het oostelijke deel van perceel 10 zou kunnen krijgen.
[Z] is belast met gesprekken over de kavelaanvaarding en niet over wijziging van het ruilplan. Hij is niet bevoegd daartoe afspraken te maken. Het ruilplan kan daarnaast ook niet meer worden gewijzigd als het is vastgesteld, behalve via de rechtbank. Er hebben nog gesprekken met [X] plaatsgevonden nadat hij bezwaar had gemaakt tegen de overbedeling. De erfdienstbaarheid waarmee de ontsluiting van perceel 10 is geregeld vervalt in het ruilplan. De uitweg gaat via een smal pad tussen twee woningen en dat is een situatie die niet gehandhaafd kan blijven.
3.3.
[Y] heeft wel belangstelling voor perceel 10, maar kan dat zelf niet financieren. Hij had een potentiële koper die het aan hem zou willen verpachten, maar die koper is afgehaakt toen duidelijk werd dat de ontsluiting via de erfdienstbaarheid zou vervallen.
Verwerving van perceel 10 door [Y] is nu geen optie.

4.De beoordeling van het beroep

4.1.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de toedeling aan [X] . Bij de beoordeling van het ruilplan wordt er een vergelijking gemaakt tussen de inbreng en toedeling als geheel, waarbij het bepaalde in artikel 52 Wilg en de voor deze gebiedsontwikkeling geldende uitgangspunten in acht dienen te worden genomen. Daarbij staat ter toetsing of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dus of de Bestuurscommissie bij het opstellen van het ruilplan zich heeft gehouden aan de ter zake geldende regels en uitgangspunten en of de Bestuurscommissie in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging die zij bij het ruilplanbesluit heeft gemaakt. De toetsing daarvan door de rechtbank is een terughoudende toetsing.
4.2.
De toedeling van perceel 10 vergroot de bedrijfskavel van [X] in aanmerkelijke mate. Daarbij wordt in aanmerking wordt genomen dat perceel 10 door middel van een dam met de bedrijfskavel zal worden verbonden, waarmee dit perceel onderdeel wordt van de bedrijfskavel. Een van de geformuleerde uitgangspunten van deze herverkaveling is het streven naar concentratie van grondgebruik bij de bedrijfsgebouwen en vergroting van de bedrijfskavel is in dit kader in de uitgangspunten uitdrukkelijk genoemd. Dat het meest oostelijke deel van perceel 10 op afstand van de bedrijfsgebouwen ligt is geen factor die aan dit uitgangspunt afdoet. De toedeling is in overeenstemming met de uitgangspunten en is aldus als een verbetering aan te merken. Het bezwaar tegen de verkaveling als zodanig slaagt dus niet.
4.3.
Uit hetgeen door partijen is aangevoerd blijkt dat er na het vaststellen van het ruilplan nog gesprekken hebben plaatsgevonden over de mogelijkheid van een alternatieve toedeling. [X] heeft gesteld dat hierover een akkoord tussen hem en Gedeputeerde Staten, althans de Bestuurscommissie, is bereikt. Gedeputeerde Staten heeft dit gemotiveerd weersproken. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [X] niet aannemelijk is geworden. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.4.
[X] heeft zich allereerst beroepen op een gesprek dat hij heeft gevoerd met
[Z] . Gedeputeerde Staten heeft echter aangevoerd dat deze [Z] geen afwijkende afspraken over het ruilplan heeft gemaakt en daartoe ook geen bevoegdheid heeft. Hij voert slechts gesprekken over kavelaanvaardingswerk.
4.5.
De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat de voorbereiding van de in het kader van deze herinrichting noodzakelijke plannen door Gedeputeerde Staten bij besluit van 29 oktober 2013, gepubliceerd in het Provinciaal Blad van 4 september 2014, nr. 1955, is overgedragen aan de Bestuurscommissie. Dit alleen al brengt mee dat een medewerker van de provincie geen bevoegdheid heeft om met eigenaren afspraken te maken over het ruilplan en dat er verder ook geen aanleiding is om te oordelen dat [X] er vanuit mocht gaan dat dit wel het geval was. Verder overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
[X] heeft ter onderbouwing van zijn stellingname verwezen naar het gespreksverslag dat, zo begrijpt de rechtbank, door [Z] is opgesteld naar aanleiding van een overleg dat hij op 15 september 2021 met [X] heeft gehad. In dit gespreksverslag staan een zevental werkzaamheden opgesomd die in het kader van de kavelaanvaarding zouden moeten worden uitgevoerd, maar de rechtbank leest daarin niet een akkoord tussen [X] en [Z] over een alternatieve toedeling. Het feit dat dit gesprek kennelijk is gevoerd aan de hand van een kaartje met daarop een alternatieve toedeling is daartoe ook niet voldoende. Zes van de zeven besproken kavelaanvaardingswerken hebben niets van doen met de door [X] gestelde alternatieve toedeling. Een werk, het aanbrengen van een sloot halverwege perceel 10, zou daar mogelijk op kunnen wijzen, maar dat is op zichzelf onvoldoende.
Ook een andere afspraak die volgens [X] tien dagen later zou zijn gemaakt met een lid van de Bestuurscommissie is door hem niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank merkt hierover op dat Gedeputeerde Staten dit gesprek niet heeft ontkend, maar daaraan een andere invulling heeft gegeven dan [X] , namelijk dat de Bestuurscommissie zich zou inspannen om alsnog de toedeling van perceel 10 aan [Y] te bewerkstelligen.
4.7.
De rechtbank overweegt in dit kader verder dat een eenmaal vastgesteld ruilplan niet enkel door afspraken kan worden gewijzigd. Wijziging van een vastgesteld ruilplan kan alleen plaatsvinden bij beslissing van de rechtbank. In een geval als het onderhavige waarbij het ruilplan de rechterlijke toets kan doorstaan, kan een wijziging van de verkaveling door de rechtbank desondanks worden doorgevoerd indien
allebetrokkenen daarmee instemmen. In de door [X] gestelde alternatieven zou hij minder grond toebedeeld krijgen. Die gronden vallen dan vrij en moeten aan iemand anders toegedeeld worden. Als er niemand is om aan toe te delen, zoals hier na het afhaken van [Y] het geval is, kan een wijziging van de in het ruilplan vastgestelde toedeling op basis van een nadere afspraak niet aan de orde zijn.
4.8.
De door [X] verder geuite bezwaren tegen de hem toegedeelde percelen volgt de rechtbank niet. Het betreft agrarische percelen die uitruilbaar zijn en de nabijheid van een dorp doet daar niet aan af. Mogelijke afrastering en het opruimen van verontreiniging is een kwestie van kavelaanvaarding en dat staat in het kader van het ruilplan niet ter beoordeling. Omtrent mogelijke verontreiniging met puin heeft [X] verder niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de verontreiniging van zodanige aard is dat dit uitruilbaarheid in de weg staat.
4.9.
Dan rest het bezwaar van [X] tegen overbedeling. Uit artikel 56 lid 4 Wilg volgt dat een eigenaar niet hoeft in te stemmen met een overbedeling van meer dan 5%. Volgens een door [X] niet weersproken opgave van Gedeputeerde Staten bedroeg de overbedeling aan [X] in het ontwerp-ruilplan 5,3% en bedraagt die in het ruilplan 7,6%. Duidelijk is dat er in beide gevallen sprake is van een overbedeling van meer dan 5%.
Gedeputeerde Staten heeft met een beroep op de uit artikel 6:13 Algemene wet bestuursrecht voortvloeiende zogenoemde onderdelenfuik aangevoerd dat dit onderdeel van het beroep van [X] niet meer door de rechtbank kan worden behandeld, omdat hij de overbedeling in de zienswijze niet als punt van bezwaar aan de orde heeft gesteld.
4.10.
De rechtbank oordeelt dat deze tegenwerping van Gedeputeerde Staten op zichzelf juist is. De overbedeling betreft een onderdeel van (het besluit aangaande) het ruilplan en een beroep bij de rechtbank daartegen is alleen mogelijk indien daartegen ook in een zienswijze bezwaar is gemaakt. Deze regel geldt echter niet indien er ten aanzien van een onderdeel van het ruilplan sprake is van een wijziging ten opzichte van het ontwerp-ruilplan. Ten aanzien daarvan kan immers niet worden verwacht dat daartegen (op voorhand) al een zienswijze word ingediend.
4.11.
In dit geval was de overbedeling in het ontwerp-ruilplan 0,3% hoger dan volgens de wettelijke regeling is toegestaan zonder instemming van de betrokkene. De rechtbank beschouwt dat in dit geval gezien de door [X] ingebrachte oppervlakte als een te verwaarlozen verschil. Bezwaar tegen deze overbedeling zou gezien het wettelijk toegestane percentage nauwelijks een grondslag hebben. Het percentage overbedeling in het definitieve ruilplan is aanmerkelijk hoger. De rechtbank berekent dit op ongeveer 0,6 hectare en die oppervlakte vertegenwoordigt een aanzienlijk financieel belang. Niet is de rechtbank gebleken dat [X] in de zienswijzefase heeft verzocht om een zodanige overbedeling en de toedeling kan dan ook worden beschouwd als een wijziging van het ontwerp-ruilplan die zodanig is dat het niet inbrengen van een zienswijze tegen de overbedeling in het ontwerp-ruilplan [X] niet kan worden tegengeworpen.
4.12.
Het voorgaande leidt er toe dat het beroep van [X] tegen het ruilplan voor wat betreft de overbedeling slaagt. Dit heeft tot gevolg dat de toedeling aan [X] een wijziging moet ondergaan. De rechtbank is van oordeel de Bestuurscommissie en [X] , mogelijk in samenspraak met derden, zullen moeten aangeven op welke wijze de consequenties hiervan vorm moeten krijgen, alvorens eindbeschikking kan worden gewezen. De rechtbank nodigt partijen uit om daarover in overleg te treden en afspraken te maken.
De rechtbank bepaalt verder dat de zaak zal worden aangehouden tot 6 weken voor uitlating. Indien partijen dit wensen kan een datum voor nadere mondelinge behandeling worden bepaald. De verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat partijen zich uiterlijk 15 december 2021 schriftelijk dienen uit te laten over hetgeen hiervoor onder 4.12. is overwogen;
5.2.
houdt de verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. R. Giltay, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.
c. 439
Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de bestuurscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.