ECLI:NL:RBNNE:2021:4787

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/6503
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhaving en Toezichtlocatie van een asielzoeker na incidenten van fysieke agressie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder. Eiser, van Syrische nationaliteit, was geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na incidenten van fysieke agressie. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerder vernietigd. Eiser had tegen twee besluiten van verweerder beroep ingesteld, waarbij het eerste besluit betrekking had op de plaatsing in de HTL en het tweede op een maatregel van beperking van de vrijheid van beweging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de plaatsing in de HTL was gebaseerd op een incident op 10 augustus 2020, waarbij eiser zich agressief had gedragen richting beveiligers. Eiser betwistte de beschrijving van het incident en voerde aan dat hij niet bewust agressief was geweest. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom gekozen was voor een directe HTL-plaatsing in plaats van een andere maatregel. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en vernietigde het besluit van verweerder. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] 1995,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Rozema).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om eiser te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 11 augustus 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen de besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.15680. Hierop doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 1 september 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Verweerder heeft besloten om eiser met ingang van 10 augustus 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder is vastgesteld dat eiser op het AZC te Assen fysiek agressief is geweest richting beveiligers en tevens de gezondheid van een beveiliger in gevaar heeft gebracht door richting zijn gezicht te spugen. Hiertoe heeft verweerder in het bestreden besluit twee incidenten op 7 augustus 2020 en een incident op 10 augustus 2020 beschreven. Verweerder stelt naar aanleiding van het incident op 10 augustus 2020 dat reeds eerder incidenten met eiser hebben plaatsgevonden waarvoor al eerder maatregelen zijn genomen. Daartoe verwijst verweerder naar de bijlage met een incidentoverzicht. Voorts stelt verweerder dat de eerder genomen maatregelen geen effect hebben gehad op het gedrag van eiser. Gezien de noodzaak van gedragsverandering en het aantal eerdere incidenten in een periode van vier dagen ziet verweerder zich genoodzaakt om eiser in de HTL te plaatsen. Eisers zienswijze, te weten dat hij niet begrijpt dat verweerder hem voor het incident op 10 augustus 2020 naar een andere locatie verplaatst, geeft verweerder geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Verweerder meent dat eisers gedragingen een zeer grote impact hebben en wat betreft aard en omvang zodanig ernstig zijn, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
1.2.
Bij het besluit van 11 augustus 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eiser verplicht om zich met ingang van 11 augustus 2020 op te houden in de HTL te Hoogeveen. Eisers bewegingsvrijheid wordt beperkt tot het gebied als weergegeven op de bij het besluit gevoegde plattegrond.
2. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe aan dat hij geen aandeel heeft gehad in het eerst beschreven incident op 7 augustus 2020. Ten onrechte wordt dit dan ook aan hem tegengeworpen. Ten aanzien van het tweede beschreven incident op 7 augustus 2020 stelt eiser dat hij niet degene is geweest die agressief is geweest, noch dat het vermeende mes door hem is opgehaald. Ook is er door verweerder geen mes gevonden. Daarom wordt ook dit incident ten onrechte aan hem tegengeworpen, dan wel aan de HTL-plaatsing ten grondslag gelegd. Ten aanzien van het incident op 10 augustus 2020 voert eiser voorts aan dat hij niet op een confrontatie met de medebewoner en beveiligers uit was en daarom wegliep, dat hij onder invloed was van alcohol en daardoor wankel was en houvast zocht. Eiser bestrijdt dan ook dat hij bewust fysiek agressief is geweest richting de beveiligers, dan wel bewust het overhemd van een van hen heeft vernield. Ook ontkent eiser dat hij een vuistbeweging richting de beveiliger heeft gemaakt. Het incident is daarom hooguit te kwalificeren als een incident met middelgrote impact vanwege openbare dronkenschap. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het Maatregelenbeleid 2020 van verweerder. Het incident rechtvaardigt, gelet op het Maatregelenbeleid, dan ook geen HTL-plaatsing, aldus eiser. Dit geldt temeer nu, anders dan verweerder stelt, geen sprake is van een voortraject en eerder opgelegde maatregelen, zodat sprake is van een contra-indicatie voor plaatsing in de HTL. Verweerder heeft dan ook niet voldaan aan de inspanningsverplichting om eiser op de eigen locatie te corrigeren. Eiser betoogt derhalve dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet eerst is gekozen voor een andere ROV-maatregel, in plaats van direct over te gaan tot
HTL-plaatsing.
3. Verweerder voert in beroep aan dat de twee incidenten die op 7 augustus 2020 hebben plaatsgevonden, niet ten grondslag liggen aan de HTL-plaatsing. Het gedrag van eiser op 10 augustus 2020 is de reden voor de HTL-plaatsing, te weten fysieke agressie richting de beveiligers nadat hij meermaals om zijn legitimatiebewijs is gevraagd. Verweerder bestrijdt eisers lezing van het incident, te weten dat hij wankel was en houvast zocht, omdat dit in strijd is met het verslag van het feitenonderzoek. Naast het scheuren van een overhemd, maakte eiser met gebalde vuist een slaande beweging richting dienst hoofd en heeft hij op een medewerker gespuugd. Het incident is volgens verweerder daarom wel degelijk te kwalificeren als een incident met zeer grote impact dat een directe HTL-plaatsing rechtvaardigt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen het feitelijke verloop van het incident op 10 augustus 2020 in geschil is, alsmede de impact hiervan en of verweerder de HTL-plaatsing voldoende heeft gemotiveerd.
4.2.
Wat betreft de in het besluit gerelateerde gedragingen van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de beschrijving van het incident op 10 augustus 2020 te twijfelen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser niet heeft betwist dat hij onder invloed van alcohol verkeerde, dat hij zich schreeuwend en provocerend tegen een medebewoner heeft uitgelaten, dat hij door beveiliging in de opvang om zijn legitimatiebewijs is gevraagd en later richting een beveiliger heeft gespuugd. Niet gebleken is evenwel dat eiser óp een medewerker heeft gespuugd, omdat dit niet uit het verslag van het feitenonderzoek volgt. Voor zover eiser een andere lezing geeft van het incident, te weten dat hij zich niet agressief heeft gedragen richting de beveiligers en niet bewust een overhemd heeft vernield, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het voorgaande. Bovendien doet de nuancering er niet aan af dat eisers gedragingen door de beveiligers wel als agressief zijn ervaren, nu hij zich niet wilde legitimeren en in een draaiende beweging knopen van een overhemd van een beveiliger heeft laten loskomen. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank daarom ook geen aanknopingspunt om aan de verklaring dat eiser een vuistbeweging heeft gemaakt te twijfelen, gelet op de omschreven gebeurtenissen.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser met het incident op 10 augustus 2020 een zeer grote impact heeft doen ontstaan.
5. Vervolgens is de vraag aan de orde of deze gedragingen van eiser het opleggen van de HTL-plaatsing rechtvaardigt. De rechtbank stelt vast dat het nieuwe Maatregelenbeleid 2020 van verweerder, dat deel uitmaakt van het procesdossier, een directe plaatsing op de HTL mogelijk maakt. In geval van een incident of getoond gedrag met een (zeer) grote impact is bovendien het uitgangspunt eerst een HTL-plaatsing te overwegen, alvorens een ROV 4 maatregel of hoger op te leggen (ontzegging van de Rva-verstrekking voor bepaalde tijd). Ook kan een HTL-plaatsing plaatsvinden na een opeenstapeling van meerdere incidenten en maatregelen. In dat geval is sprake van een voortraject. Volgens het beleid spelen bij het kiezen van een HTL-plaatsing boven een ROV-maatregel de volgende overwegingen een rol: de impact op de omgeving bij op straat zetten of plaatsing op een time-out plek, de inschatting welke maatregel de meeste impact zal hebben op de overlastgever en vertoning van (eventueel) herhaaldelijk overlastgevend gedrag. Ook zijn in het beleid enkele contra-indicaties opgenomen voor HTL-plaatsing, zoals het niet voldoen aan de inspanningsverplichting om de bewoner op de eigen locatie te corrigeren, tenzij de impact van het getoonde gedrag dermate ernstig is dat direct voor een HTL-maatregel is gekozen. Dit afwegingskader is neergelegd in paragraaf 5.2 van het beleid.
5.2.
De rechtbank is, gelet op het Maatregelenbeid, van oordeel dat verweerder het besluit tot het opleggen van een (onmiddellijke) HTL-maatregel van een onvoldoende motivering heeft voorzien. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat reeds eerder incidenten met eiser hebben plaatsgevonden waarvoor maatregelen zijn genomen en dat deze geen effect hebben gehad op het gedrag van eiser. Ook heeft verweerder in het besluit gesteld dat hij gezien het aantal incidenten in een periode van vier dagen, genoodzaakt is om eiser in de HTL te plaatsen. In het verweerschrift stelt verweerder echter dat de genoemde eerdere incidenten niet aan de HTL-plaatsing ten grondslag liggen. Ook blijkt uit de door verweerder overgelegde incidentenlijst niet dat aan eiser eerder maatregelen zijn opgelegd. Voor de directe HTL-plaatsing was derhalve enkel redengevend de impact van het incident op 10 augustus 2020 en de gestelde noodzaak van een gedragsverandering. De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder in het bestreden besluit noch in zijn verweerschrift of ter zitting, gemotiveerd is ingegaan op de andere overwegingen die zijn beleid voorschrijft, te weten de impact op de omgeving bij op straat zetten of plaatsing op een time-out plek, de inschatting welke maatregel de meeste impact zal hebben op de overlastgever en vertoning van (eventueel) herhaaldelijk overlastgevend gedrag. De rechtbank is gelet hierop
van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom gekozen is voor een directe HTL-plaatsing en niet voor een ROV-maatregel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek en zal het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, vernietigen. De grond slaagt.
6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
7. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om verweerder, alsmede de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder in NL20.15680, ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1050,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.W.J. Vinkes, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Bruggen, griffier, op 8 september 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State