ECLI:NL:RBNNE:2021:4785

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/3520
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving en Toezichtlocatie na incidenten van grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Pakistaanse asielzoeker, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na incidenten van grensoverschrijdend en seksueel intimiderend gedrag. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de verweerders, die de plaatsing en de beperking van de vrijheid van beweging van de eiser oplegden, beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde gedragingen de oplegging van de HTL-maatregel rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat eiser herhaaldelijk grensoverschrijdend gedrag had vertoond, wat gevoelens van angst en onveiligheid teweegbracht bij medebewoners en medewerkers. De rechtbank erkende dat, hoewel eiser niet fysiek agressief was, zijn gedrag als intimiderend werd ervaren.

Daarnaast overwoog de rechtbank dat er bij eiser sprake was van psychiatrische problematiek, maar dat dit niet voldoende was om de plaatsing in de HTL te weerleggen. De rechtbank vond dat verweerder 1 onvoldoende had aangetoond dat er geen alternatieve zorgtrajecten beschikbaar waren voor eiser. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit 1 onzorgvuldig tot stand was gekomen en vernietigd moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen beide bestreden besluiten gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel, met een schadevergoeding van € 1.400,- voor de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9307 en AWB 21/3520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] 1992,
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Verweerder 2 heeft bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit 2) aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Verweerder 1 heeft naar aanleiding van een incident op 3 juni 2021 besloten om eiser in de HTL te plaatsen. Verweerder 1 heeft daarbij overwogen dat er al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij eiser grensoverschrijdend en seksueel intimiderend gedrag heeft laten zien. Eerdere maatregelen en gesprekken hebben geen effect gehad. De veiligheid van medebewoners, medewerkers en eiser zelf kunnen niet meer worden gewaarborgd. De intensieve begeleiding op een HTL kan volgens verweerder 1 wel een gedragsverandering bewerkstelligen. Verweerder 2 heeft vervolgens aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd.
1.2.
Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert daartoe het volgende aan. Eiser betwist dat het incident van 3 juni 2021 gekwalificeerd kan worden als ‘’een gedraging van agressie en geweld tegen personen non-verbaal’’. Eiser is in de wachtkamer van de GZA in de persoonlijke ruimte gekomen van iemand die daar wachtte. Eiser heeft deze persoon niet bedreigd, uitgescholden of gediscrimineerd. Tevens is er geen sprake van geweld en/of dreiging met geweld. Hieraan gaat het bestreden besluit 1 in het geheel voorbij.
1.3.
Ten aanzien van het incident van 2 juni 2021, waarbij eiser tegen de huisarts heeft gezegd dat hij haar in haar nek zou willen zoenen, merkt eiser op dat de huisarts een professional is waarvan mag worden verwacht dat zij kan omgaan met soms merkwaardige opmerkingen van patiënten tijdens een spreekuur. Juist een huisarts dient in het achterhoofd te houden dat er sprake kan zijn van psychische problematiek. De ‘’lat’’ waarbij sprake is van grensoverschrijdend gedrag ligt bij een huisarts hoger dan bij niet-professionals, aldus eiser.
1.4.
Verder is volgens eiser sprake van een contra-indicatie op grond waarvan zou moeten zijn afgezien van plaatsing in de HTL. Uit het medisch dossier van eiser blijkt dat sprake is van schizofrenie/psychotische stoornis. Ook is overwogen om eiser te plaatsen in de psychiatrische kliniek Veldzicht. De HTL-plaatsing is in strijd met het Maatregelenbeleid 2020 van verweerder 1. Uit de omstandigheid dat de vermeende incidenten op 2 en 3 juni 2021 hebben plaatsgevonden en het bestreden besluit op 9 juni 2021 is opgelegd, volgt tot slot dat geen sprake is van een gedraging van grote of zeer grote impact.
1.5.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat de gedragingen onvoldoende zijn om de plaatsing in de HTL te rechtvaardigen, merken verweerders op dat in het bestreden besluit 1 voldoende is gemotiveerd dat eiser grensoverschrijdend en seksueel intimiderend gedraging heeft vertoond. Het gedrag tegenover de huisarts is volgens verweerders seksueel intimiderend en op geen enkele wijze acceptabel. De impact van dit gedrag was voor de huisarts erg groot. Zij voelde zich onveilig met eiser in een ruimte. Ook de andere incidenten hebben een zeer grote impact gehad. Eiser heeft geprobeerd contact te leggen met minderjarige meisjes, waarbij het met één wilde trouwen en dat ook aan haar ongevraagd kenbaar heeft gemaakt. Deze ongevraagd toenadering is zeer ongepast en heeft een grote negatieve impact gehad op deze meisjes en hun ouders. Ten aanzien van het incident van 3 juni 2021 hebben verweerders opgemerkt dat uit camerabeelden blijkt dat eiser een stoel pakt en tegenover een bewoonster gaat zitten. De afstand is erg klein en eiser komt heel dicht in de persoonlijke ruimte van deze bewoonster, die zichtbaar bevriest en een door angst gedreven reactie vertoont op een bedreigende situatie. Eisers stelling dat geen sprake is geweest van gewelddadig gedrag wordt door verweerders niet gevolgd. Het gedrag van eiser is terecht als een vorm van agressie en geweld aangemerkt. In het Maatregelenbeleid is beschreven dat discriminatie, bedreiging of intimidatie van medebewoners, medewerkers of vrijwilligers strafbaar en onaanvaardbaar is.
1.6.
Verweerders stellen verder dat geen sprake is van een contra-indicatie ingevolge het Maatregelenbeleid 2020. Niet is aangetoond of anderszins gebleken dat eiser in aanmerking komt voor een regulier zorgtraject of overplaatsing naar Veldzicht. Bij de GZA is geverifieerd of de medische situatie van eiser in de weg stond aan plaatsing in de HTL. Voor zover eiser stelt dat hij vanwege zijn medische situatie niet geschikt is voor plaatsing in de HTL, is dit volgens verweerders niet met stukken onderbouwd.
2. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 1 als volgt.
2.1.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de aan bestreden besluit 1 ten grondslag gelegde gedragingen de oplegging van een HTL-maatregel rechtvaardigen. Uit de beschrijving van de aan de maatregel ten grondslag gelegde incidenten blijkt dat eiser herhaalde malen grensoverschrijdend gedrag richting vrouwen, waaronder minderjarige meisjes heeft vertoond en dat dit gedrag gevoelens van angst en onveiligheid teweeg heeft gebracht en als intimiderend is ervaren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de incidenten een zeer grote impact heeft doen ontstaan. Dat eiser niet fysiek agressief is geweest of heeft gedreigd met geweld, doet hier niet aan af.
2.2.
Ten aanzien van eisers stelling dat er sprake is van een contra-indicatie omdat er bij eiser sprake is van psychiatrische problematiek, overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.
In het Maatregelenbeleid 2020 van verweerder 1 is als contra-indicatie voor plaatsing in de HTL vermeld de omstandigheid dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een regulier zorgtraject of voor overplaatsing naar de IBO of Veldzicht. Het uitgangspunt is volgens dit beleid dat bewoners met psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst. De rechtbank acht het aannemelijk dat bij eiser sprake is van psychiatrische problematiek en dat hij in aanmerking komt voor overplaatsing naar een IBO of Veldzicht. In het door eiser overgelegde patiëntendossier is vermeld dat er bij eiser waarschijnlijk sprake is van ernstige psychiatrische problematiek in de vorm van schizofrenie dan wel een schizotypische-(persoonlijkheids)stoornis. Eiser imponeert als psychotisch en lijkt te lijden aan religieuze waan en grootheidswaan. Ook is vermeld dat een verwijzing naar de S-GGZ of een klinische opname noodzakelijk is. Verder blijkt uit het patiëntendossier dat eiser in 2020 in de IBO Schalkhaar heeft verbleven. Het is de rechtbank niet gebleken in hoeverre verweerder 1 zich heeft ingespannen om een overplaatsing van eiser naar een IBO of Veldzicht te bewerkstelligen alvorens de HTL-maatregel aan eiser op te leggen. De enkele stelling dat er geen plek was in Veldzicht of op een IBO acht de rechtbank onvoldoende. Nu niet is gebleken dat er daadwerkelijk op korte termijn geen geschiktere plek voor eiser was en plaatsing op de HTL daarom de enige resterende optie was om de orde en veiligheid op het AZC te kunnen waarborgen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit 1 onzorgvuldig tot stand is gekomen en daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
2.4.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
3. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt.
3.1.
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit 1 en gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit 2 volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens gegrond moet worden verklaard. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen.
3.2.
De rechtbank ziet aanleiding om een schadevergoeding van € 50,- per dag voor de onterecht ondergane vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Dit betekent dat eiser aanspraak maakt op een bedrag van € 1.400,- aan schadevergoeding.
4. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om verweerder 1, alsmede verweerder 2, ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
- veroordeelt verweerder 1 tot het vergoeden van de schade aan eiser tot een bedrag van
€ 1.400,-;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2021 door mr. H. van der Werff, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan hoger
beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen
vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betrekking
hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.