ECLI:NL:RBNNE:2021:4673

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
18/930115-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt en wapenbezit

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder medeplegen van hennepteelt en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim, aangezien voldaan was aan de 'Salduz-voorwaarden'. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. Echter, de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan hennepteelt werd wel bewezen, evenals het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en een vuurwapen. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de afhankelijke positie van de verdachte ten opzichte van haar man, die een sturende rol had in de hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. Het in beslag genomen geldbedrag van € 12.850,- werd teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930115-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

2 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2021. Het onderzoek is gesloten op 2 november 2021, waarna diezelfde dag uitspraak is gedaan.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.(ZAAK 1)
zij in of omstreeks de periode van april 2016 tot 15 januari 2019, (in een
pand aan [straatnaam] ) te Grootegast, in de gemeente Westerkwartier,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen, opzettelijk heeft
bewerkt, verwerkt. (telkens) een grote hoeveelheid hennepplanten (rond de 800)
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer personen in of omstreeks de periode van april 2016 tot en met 15
januari 2019, in een pand aan [straatnaam] , te Grootegast, in de gemeente
Westerkwartier, in de uitoefening van een beroep of bedrijf ,
meermalen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een grote
hoeveelheid hennep (van rond de 800 hennepplanten) in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van april 2016 tot en met 15 januari 2019 in een pand
aan [straatnaam] , te Grootegast, in de gemeente Westerkwartier, meermalen,
(telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door die hennepplanten te plukken
en/of te knippen en/of te oogsten;
2.(ZAAK 3)
zij in of omstreeks de periode van 27 april 2019 tot en met 16 juli 2019 te
[pleegplaats] , in haar woning aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, 85 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.(ZAAK 3)
zij op 16 juli 2019 te [pleegplaats] , in haar woning aan de [straatnaam] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7487 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.(ZAAK 4)
zij in de periode van mei 2019 tot en met 16 juli 2019 te [pleegplaats] , (in haar
woning aan de [straatnaam] ) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool, gelijkend op het merk Walther, model PPK, kaliber 9mm
en elf stuks munitie van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst vraagtekens gezet bij de wijze waarop verdachte is verhoord door de politie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hoewel verdachte afstand heeft gedaan van verhoorbijstand, uit het proces-verbaal van verhoor niet met zoveel woorden blijkt waarom zij hier vanaf heeft gezien. Het was voor verdachte de eerste keer dat zij in aanraking kwam met de politie, zij beheerst de Nederlandse taal niet tot nauwelijks en uit het proces-verbaal van DNA afname blijkt ook dat zij erg emotioneel en gespannen was. Ter terechtzitting geeft verdachte nu aan dat zij zich tijdens het verhoor door de politie onder druk gezet voelde en dat zij daardoor bij de politie onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte moet daarom worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Alsdan resteert de enkele verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte onderdeel was van de vaste oogstploeg, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt, dan wel de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid hieraan. Verdachte zal daarom hiervan moeten worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd - mocht de rechtbank het proces-verbaal van verhoor wel meenemen bij de bewijsbeoordeling - dat de verklaring van verdachte dat zij bij de in Grootegast aangetroffen hennepkwekerij tweemaal heeft geholpen met het knippen van hennep, onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen, nu hiermee onvoldoende sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Hooguit zal de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten aangevoerd dat uit de inhoud van het strafdossier niet blijkt van actieve betrokkenheid van verdachte bij het telen dan wel opzettelijk aanwezig hebben van hennep in haar woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Zij verkeerde in een afhankelijke positie en heeft naast dat zij wist dat er een kwekerij in haar woning was en het helpen bij het knippen van de hennep, geen actieve rol gehad.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit, het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Verdachte heeft het vuurwapen gevonden in haar woning. Zij had echter geen beschikkingsmacht over dit wapen. Dat er ook munitie aanwezig was in de woning, wist verdachte niet.
Oordeel van de rechtbank
Vormverzuim
De rechtbank overweegt allereerst dat uit het proces-verbaal van verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling d.d. 16 juli 2019 blijkt dat aan verdachte, met telefonische bijstand van een tolk, is meegedeeld dat zij kosteloos recht heeft op een toegewezen piketadvocaat voor verhoorbijstand. Verdachte heeft hierop verklaard dat zij geen gebruik wil maken van verhoorbijstand van een advocaat, omdat ze dat niet nodig vindt.
Aan het begin van het eerste verhoor door de politie op 16 juli 2019 heeft verdachte, in het bijzijn van een tolk, aangegeven dat zij nu alleen antwoord wil geven op de persoonlijke vragen en dat zij daarna graag een advocaat wil spreken.
Aan het begin van het tweede verhoor op 17 juli 2019 is verdachte geïnformeerd over haar recht op verhoorbijstand door een advocaat en heeft verdachte, in het bijzijn van een tolk, kenbaar gemaakt dat zij daarvan gebruik wil maken.
Echter, de melding naar de piketcentrale op 16 juli 2019 was niet doorgezet wegens een technische storing. De politie heeft dit aan verdachte uitgelegd en vervolgens heeft verdachte kenbaar gemaakt dat zij geen advocaat wilde spreken en dat zij niets te verbergen had. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte in het bijzijn van een tolk telkens nadrukkelijk afstand heeft gedaan van haar recht op verhoorbijstand door een advocaat, nadat zij op dit recht was gewezen. Ook is verdachte er blijkens de inhoud van de betreffende processen-verbaal op gewezen dat zij op ieder moment tijdens het verhoor kon terugkomen op haar keuze zich niet te laten bijstaan door een advocaat. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de zogenoemde ‘Salduz-voorwaarden’.
Voorts blijkt uit de inhoud van de betreffende processen-verbaal niet dat de door verdachte afgelegde verklaringen onder ontoelaatbare druk van de politie tot stand zijn gekomen.
Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De door verdachte afgelegde verklaringen kunnen dan ook worden gebruikt voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Vrijspraak

Feit 1 primair

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, zijn of haar aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte heeft verklaard dat zij samen met haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] , wel eens bij de in Grootegast aangetroffen hennepkwekerij is geweest en dat zij daar twee keer met anderen heeft geholpen met het knippen van hennep. Verder heeft verdachte verklaard dat haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] , het regelde en dat zij voor het knippen geen geld heeft ontvangen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft eveneens verklaard dat verdachte wel eens in de hennepkwekerij heeft geholpen met het knippen van hennep.
Uit de inhoud van het strafdossier volgt niet dat verdachte anderszins een bijdrage heeft geleverd aan de hennepkwekerij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het telen, bereiden, bewerken, verwerken en vervoeren van hennep wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken betreft dit op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, opgenomen in het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, Hennepteam Noord-Nederland, met onderzoeksnummer NNRBA 19005 en sluitingsdatum 3 december 2019, betreffende het opsporingsonderzoek onder de naam “Hazelmuis”.
Het dossier Hazelmuis (hierna te noemen: het dossier) betreft een voortzetting van het opsporingsonderzoek onder nummer BVH 2018317683, sluitingsdatum 27 augustus 2019, welk dossier als bijlage is gevoegd in eerstgenoemd dossier achter paginanummer 1093 van Zaaksdossier 1.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij met bijlagen d.d. 21 januari 2019, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier [straatnaam] Grootegast van Politie Eenheid Noord-Nederland met proces-verbaalnummer (onderzoeksnummer) 2018317683 d.d. 27 augustus 2019, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op dinsdag 15 januari 2019 zijn wij verbalisanten naar het perceel [straatnaam] te Grootegast gegaan. Gezien de MMA melding, de positieve netwerk meting, de verwarring omtrent de huisnummering en de geblindeerde ramen van de oude vervallen boerderij aan [straatnaam] bestond bij ons verbalisanten de indruk dat de melding mogelijk betrekking had op de boerderij aan [straatnaam] te Grootegast in plaats van de woning aan [straatnaam] te Grootegast. Vervolgens zijn wij naar het adres [straatnaam] gegaan. Nadat wij verspreid het erf op waren gelopen kwam de mannelijke bewoner van het pand, [medeverdachte 1] , naar buiten gelopen. Met toestemming van [medeverdachte 1] hebben wij vervolgens de boerderij betreden bestaande uit een stal/schuur met daaraan vast het woonhuis. (..)
Omschrijving pand
De boerderij bestond uit een schuur met een inpandig stalgedeelte. Aan de schuur vast bevond zich een woonhuis. In het schuurgedeelte van de boerderij was een hok gemaakt met behulp van isolatieplaten. In het midden van het hok zat een scheidingswand met daarin een deur, waardoor er in het hok 2 kweekruimtes waren gecreëerd. Beide ruimtes waren ingericht met professionele apparatuur om hennep te kweken en er werd tevens een grote hoeveelheid gedroogde henneptoppen aangetroffen.
Kweekruimte A
In kweekruimte A troffen wij 399 kweekpotten aan die gevuld waren met teelaarde.
In kweekruimte A werden 52 droogrekken aangetroffen. Op 13 droogrekken lag hennepgruis en op 6 droogrekken lagen henneptoppen. In de buurt van de droogrekken werden 11 grote gripzakken aangetroffen met daarin henneptoppen.
Kweekruimte B
In kweekruimte B troffen wij 410 kweekpotten aan die gevuld waren met teelaarde.
Loze ruimte achter kweekruimte B
In deze loze ruimte troffen wij de volgende kweekbenodigdheden aan:
39 kweekpotten met teelaarde en stengelresten, 2 gasslangen met produktiedatum 2018, 2 knipscharen met hennepresten, l hoofdzaklamp, 2 kachels à 2000 watt, 35 lege kweekpotten, en 2 zakken Cana potgrond.
Zolder boven de kweekruimtes, ruimte D
Op de zolder boven de beide kweekruimtes hingen 2 koolstoffilters in de balken van de boerderij en er stonden 2 slakkenhuizen. Deze koolstoffilters en slakkenhuizen waren middels slangen verbonden met de onderliggende kweekruimtes.
Vaststelling hennep. Stengels en bladeren
Wij, verbalisanten, constateerden op grond van onze kennis en ervaring opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen en de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de planten delen, bestaande uit stengels en bladeren, die wij aantroffen afkomstig waren van hennepplanten.
Henneptoppen/gruis
De plantendelen die wij aantroffen op de droogrekken en in de 11 grote plastieken gripzakken herkenden wij aan de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm en herkenbare geur als zijnde henneptoppen dan wel hennepgruis.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juli 2019, opgenomen op pagina 632 e.v. van het dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Op het adres [straatnaam] in Grootegast is op 15 januari 2019 een hennepkwekerij ontdekt. Heb jij deze hennepkwekerij gezien?
A: Ja, het was een hele grote ruimte.
V: Wij willen graag een deel uit het verhoor met [medeverdachte 1] voorlezen:
V: Wie oogstte er?
A: [medeverdachte 2] / [naam 2] , [medeverdachte 2] zijn vrouw, [naam 3] en [medeverdachte 3] . De dochter van [medeverdachte 2] ook wel, [naam 1] heet die.
A: Ja klopt ik heb geknipt, 2 keer. Met die mensen die er wonen.
V: [naam 1] dan?
A: Ja die was erbij.
V: Wie nog meer?
A: Haar man [naam 2] . Die anderen ken ik de namen niet van.
V: Hoeveel geld kreeg jij hiervoor?
A: Ik krijg niks, mijn man regelt het.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 januari 2019, opgenomen op pagina 100 e.v. van het dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
V: Wanneer is de kwekerij opgebouwd?
A: Eind april 2016. Toen zijn we begonnen met opbouwen. Dat heb ik samen met [medeverdachte 2] gedaan. Er waren ook handlangers van [medeverdachte 2] bij. (..)
V: Wie oogstte er?
A: [medeverdachte 2] , [naam 2] , [medeverdachte 2] z'n vrouw, [naam 3] en [medeverdachte 3] . De dochter van [medeverdachte 2] ook wel, [naam 1] heet die.
Bewijsoverwegingen.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan het telen, bereiden, bewerken, verwerken en vervoeren van hennep, meermalen gepleegd.
Feiten 2 en 3
De rechtbank acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij met bijlagen d.d. 18 juli 2019, opgenomen op pagina 1480 e.v. van het dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op het genoemde adres [straatnaam] te [pleegplaats] staan de volgende personen ingeschreven:
[medeverdachte 2] [geboortedatum] -1946 [geboorteplaats]
[verdachte] [geboortedatum] -1964 [geboorteplaats]
In voornoemd perceel werd op dinsdag 16 juli 2019 om 10:20 uur verdachte [verdachte] buiten heterdaad aangehouden
Kweekruimte
Na het betreden van de zolder zag ik het volgende:
In ruimte 1 zag ik 16 droogrekken staan met droge en deels gedroogde henneptoppen, een leeg groen watervat inclusief Gardena dompelpomp en handsproeier, een stoel, een tafel met knipattributen, enkele elektrische kachels waarvan 1 in werking was, meerdere jerrycans met hennepvoeding en toevoegingen. Tevens zag ik enkele vacuümzakken liggen ten behoeve van het geurvrij en vacuüm verpakken van henneptoppen. In een blauwe vuilniszak werden door mij twee plasticzakken met hennepgruis aangetroffen. In totaal betrof dit 1820 gram.
Ruimte 1 had een afmeting van circa L= 270,0 X B=340,0 X H= 200,0 cm.
Ik zag dat er van een houten frame en een aantal gipsplaten een tussenwand op zolder was gemaakt. Ik zag dat in deze wand een deur gemaakt was welke toegang gaf naar ruimte 2.
Na het openen van deze deur zag ik een met folie geïsoleerde ruimte waarin een kweekruimte ten behoeve van de professionele hennepteelt was gebouwd. Ik zag dat in het midden van deze kweekruimte een afzuiginstallatie aanwezig was, deels op de grond en deels hangend aan de nokbalk. Deze installatie bestond uit een koolstoffilter, een buisafzuiger (lsomax) en enkele meters flexibele geïsoleerde luchtafvoerslang. Ik zag dat deze luchtafvoerslang aangesloten was op de, op zolder aanwezige, schoorsteen.
Ik zag dat aan de linkerzijde van de afzuiginstallatie 43 gestapelde kweekpotten op de grond stonden met daarboven 4 assimilatielampen, inclusief spiegelkap en voorschakelunits.
Aan de rechterzijde van de afzuiginstallatie stonden 42 gestapelde kweekpotten op de grond met daarboven 4 assimilatielampen, inclusief spiegelkap en voorschakelunit. De assimilatielampen waren met metalen kettingen in hoogte verstelbaar. De assimilatielampen bleken 600 watt te zijn en waren van het merk Osram.
Ruimte 2 had een afmeting van circa L= 300,0 X B= 340,0 X H= 200,0 cm.
Er stonden 85 zwarte kweekpotten, afmeting 25,0 25,0 cm., gevuld met aarde en afgeknipte plantenstengels. De hennepplanten bleken onlangs geoogst te zijn.
De opbrengst van de 85 hennepplanten lag in de naastgelegen ruimte 1 te drogen op droogrekken. In totaal lag er 5172 gram aan droge en deels gedroogde henneptoppen op de droogrekken. In totaal hingen er in de kweekruimte 8 assimilatielampen à 600 watt.
In de hennepkwekerij was een waterinstallatie aanwezig om de hennepplanten handmatig van voeding te voorzien. In de kweekruimte bevond zich 1 koolstoffilter.
De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
In de kweekruimte hingen twee censoren, een thermostaat en 1 fan controller
In de kweekruimte stonden vier staande ventilatoren
In de kweekruimte stonden twee droogrekken met hennepknipsel te drogen.
Buiten de kweekruimte lag een rode schakelkast met tijdschakelaar. Ik zag dat deze tijdschakelaar ingeschakeld stond van 21:00 tot 09:00 uur, een zogenaamde 12-uurs cyclus die kenmerkend is voor de teelt van hennep.
Achter de woning in een vrijstaand hok werden tijdens de doorzoeking een tweetal kistventilatoren aangetroffen en werd er 465 gram aan henneptoppen in een doos aangetroffen. De henneptoppen waren verpakt in een plastic zak.
Vaststelling hennep
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het henneptoppen waren.
Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen plantenresten hennepplanten waren. Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 Opiumwet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juli 2019, opgenomen op pagina 632 e.v. van het dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Wij hebben in jouw woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] een hennepkwekerij aangetroffen en veel henneptoppen welke lagen te drogen.
A: Deze is van mijn man. Volgens mij heeft mijn man dat in de periode dat de Koning jarig was gemaakt.
V: Waar in jouw woning zit deze hennepkwekerij?
A: Bij het dak.
V: Wie heeft deze hennepkwekerij gebouwd?
A: Het zijn vrienden van mijn man. 2 mannen.
V: Wie verzorgde de hennepkwekerij?
A: Mijn man. Ik ging soms wel mee naar boven. Ik heb af en toe geholpen. Hij heeft mij niet verplicht. Alleen indirect wel, hij heeft mij meegenomen in dit proces, ik kon niet anders.
V: Wij troffen een grote hoeveelheid henneptoppen aan welke lagen te drogen. Heb jij deze geknipt?
A: Andere mensen. Mijn man kent ze.
V: Heb jij ook geknipt?
A: Ja ik heb ze geholpen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen betreffende “Aantreffen bonnetjes [straatnaam] ” d.d. 23 juli 2019, opgenomen op pagina 1513 e.v. van het dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op dinsdag 16 juli 2019 werd er binnengetreden in de woning [straatnaam] te [pleegplaats] .
In de woonkamer zag ik links naast het bankstel een bakje staan op een schouw. Ik zag in dit bakje meerdere poststukken liggen. Tussen deze poststukken zag ik een witte enveloppe liggen met een tekst in het Arabisch geschreven. Ik zag in deze enveloppe meerdere kleine briefjes zitten. Ik zag dat er op deze briefjes namen geschreven stonden met daaronder mogelijk het aantal uren. Ik zag de naam ' [naam 4] ' met een totaal aan 28 en op de achterkant zag ik 16h en 19h staan. Ook zag ik de naam ' [naam 5] ' met een totaal aan 27.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2021:
U toont mij een in mijn woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] aangetroffen enveloppe met daarop een tekst in het Arabisch geschreven. De tekst op de enveloppe heb ik zelf geschreven. Er staan twee woorden op de enveloppe. Het eerste woord is: enveloppe en het tweede woord is: dak.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 26 juni 2019 opgenomen op pagina 1467 e.v. van het dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

TAP

Op 08-05-2019 om 10.56.35 uur vond er op de taplijn een gesprek plaats tussen de telefoonnummers [telefoonnummer], in gebruik bij verdachte [medeverdachte 2] , en het
telefoonnummer 31610708829, vermoedelijk in gebruik bij verdachte [verdachte] .
Een deel uit het gesprek ging als volgt:
[medeverdachte 2] = O
NNvrouw = N
N: Er kwam vanochtend weer opnieuw een geluid van boven.
O: Dat komt door de kachel want die staat aan. We moeten de kachel eigenlijk uitzetten.
N: Oké, dan hebben we het daar later wel over.
Na het lezen van dit uitgewerkte gesprek kreeg ik, verbalisant, het idee dat het gesprek ging over de kachel welke mogelijk gebruikt wordt bij een hennepkwekerij. Ambtshalve weet ik dat er in een hennepkwekerij kachels worden gebruikt om de groei van de hennepplanten te bevorderen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten het volgende af.
De hennepkwekerij met 85 hennepplanten en ruim 7 kilo henneptoppen en hennep gruis is aangetroffen in de gezamenlijke woning van verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte heeft verklaard dat haar man eigenaar was van de kwekerij en dat zij wist dat de kwekerij zich bevond bij het dak. Blijkens een opgenomen tapgesprek op
8 mei 2019 tussen verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft verdachte aan hem gezegd dat er die ochtend weer een gek geluid van boven kwam, waarop haar man heeft geantwoord dat dat komt door de kachel en dat ze die kachel eigenlijk moeten uitzetten. Waarop verdachte heeft geantwoord dat ze het daar dan later wel over hebben.
Het is van algemene bekendheid in de branche van de hennepteelt dat kachels worden gebruikt om de groei van hennepplanten te bevorderen. Voorts volgt uit de verklaringen van verdachte dat zij bij het telen van de hennep een actieve rol heeft gehad. Zo hielp zij mee met het knippen van de hennep.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat zij de in Arabisch geschreven tekst “enveloppe” en “dak” op de in de woning aangetroffen witte enveloppe heeft geschreven. Mede gelet op de tekst op en de inhoud van deze enveloppe -briefjes met daarop geschreven namen met daaronder mogelijk het aantal uren- is het aannemelijk dat de (actieve) betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij groter is geweest dan enkel het knippen van hennep. Met betrekking tot het woord “dak” wijst de rechtbank er nog op dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat de hennepkwekerij in haar woning zich bevond “bij het dak”.
Dat verdachte geen opzet heeft gehad op het telen van hennep dan wel dat haar betrokkenheid bij de kwekerij niet haar keuze is geweest en dat zij de kwekerij mogelijk onder dwang heeft laten voortduren, blijkt niet uit de inhoud van het strafdossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep eveneens wettig en overtuigend bewezen is. Verdachte had wetenschap van de in de gezamenlijke woning van verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] , aangetroffen henneptoppen die lagen te drogen. Verdachte heeft verklaard dat zij heeft geholpen met het knippen van de henneptoppen. Deze hennep bevond zich voorts in de machtssfeer van verdachte, nu zij medebewoner was van de woning. Ook hier is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Feit 4
Ook het onder 4 ten laste gelegde feit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2021:
Het vuurwapen is van mijn man. Het wapen lag boven op de kast, op de slaapkamer. Ik heb het wapen gevonden toen ik aan het schoonmaken was. Het wapen zat in een dicht pakket. Ik heb het pakket toen zelf opengemaakt. Mijn man heeft het wapen ook een keer laten zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2019, opgenomen op pagina 1600 e.v. van het dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op dinsdag 16 juli 2019 werd onder leiding van de rechter-commissaris een
doorzoeking in de woning gelegen aan de [straatnaam] te [pleegplaats] uitgevoerd. Door collega
[verbalisant 6] , speurhondengeleider, en zijn diensthond werd de woning onderzocht alvorens er werd doorzocht. In de slaapkamer trof hij een vuurwapen aan.
Het vuurwapen werd veiliggesteld door collega [verbalisant 7] .
Ik zag dat de slaapkamer zich recht tegenover de trapopgang bevond. In de slaapkamer stond een kledingkast. De deur ging open in de richting van de kast en ontnam het zicht naar de kast en de ruimte daar achter. Deze kledingkast stond een stukje van de muur af, ongeveer 20 centimeter. Ik zag dat naast de kledingkast een kartonnen doosje lag. Daarop stond de afbeelding van een sixpack bierblikjes van het merk Heineken. In dat doosje had het vuurwapen en de patroonhouder gevuld met volmantelpatronen gezeten.
Bij een gesloten slaapkamerdeur was het eenvoudig, voor degene die zich in de slaapkamer
bevond, om bij het vuurwapen te komen. Deze hoefde het vuurwapen alleen maar uit het doosje te halen, de gevulde patroonhouder aan te brengen en door te laden om hem te kunnen gebruiken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 2 augustus 2019, opgenomen op pagina 1605 e.v. van het dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op dinsdag 16 juli 2019 zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving:
Goednummer: PL0100-2019180097-1161721
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Onbekend, Walther PPK
Kleur: Zwart
Wapennummer: BE1461
Spoor identificatienr.: AAM07373NL
Kaliber: 9 mm Kort
Het wapen heeft de opschriften Carl Walther, model PPK maar is niet gemaakt door deze firma. Onderzoek heeft niet aan kunnen tonen wie de maker is van dit wapen. Het wapen is beschoten en het werkt naar behoren.
Het inbeslaggenomen voorwerp is een pistool geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel l onder 3, gelet op artikel 2, lid l categorie III onder l van de Wet wapens en munitie.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juli 2019, pagina 1610 e.v. van het dossier, in het bijzonder pagina 1622 en 1623, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: In uw slaapkamer in uw woning is achter de kledingkast een vuurwapen met een houder vol met patronen aangetroffen. Hoe lang ligt dat wapen al bij u thuis?
A: Ik denk vanaf mei 2019.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt als volgt. Om verdachte verantwoordelijk te kunnen houden voor de aanwezigheid van het vuurwapen en de bijbehorende munitie in haar woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] , is vereist dat zij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan en voorts dat zij beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het vuurwapen tijdens een doorzoeking in de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] op 16 juli 2019 is aangetroffen in een kartonnen doosje achter de kledingkast in de slaapkamer van verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] . Het doosje lag kennelijk op een voor de verbalisanten zichtbare plek, en zo ook voor verdachte. Verdachte heeft ook verklaard dat zij wist dat er een vuurwapen in de woning aanwezig was. Zij heeft het vuurwapen gevonden toen zij aan het schoonmaken was en zij heeft toen zelf het pakket waar het wapen in zat, opengemaakt.
De man van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft het vuurwapen ook aan verdachte laten zien. De man van verdachte heeft verklaard dat het vuurwapen er vanaf mei 2019 lag. Het vuurwapen lag op een zichtbare plek en werd niet bewaard in bijvoorbeeld een kluis. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] was het bij een gesloten slaapkamer deur eenvoudig voor diegene die zich in de slaapkamer bevond, om het vuurwapen te pakken en te gebruiken.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met haar man wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht had over het vuurwapen dat is aangetroffen in de woning aan de [straatnaam] te Assen. Dat verdachte ook wetenschap heeft gehad van de bijbehorende munitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal daarom verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, te weten met haar man (medeverdachte [medeverdachte 2] ), een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.(ZAAK 1)
personen in de periode van april 2016 tot en met 15 januari 2019,
in een pand aan [straatnaam] , te Grootegast, in de gemeente
Westerkwartier, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
meermalen, opzettelijk hebben geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt,
en vervoerd, telkens een grote hoeveelheid hennep (van rond de 800 hennepplanten), zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van april 2016 tot en met
15 januari 2019 in een pand aan [straatnaam] , te Grootegast, in de gemeente Westerkwartier, meermalen, opzettelijk behulpzaam is geweest, door die hennepplanten te knippen;
2.(ZAAK 3)
zij in de periode van 27 april 2019 tot en met 16 juli 2019 te [pleegplaats] ,
in haar woning aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, 85 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.(ZAAK 3)
zij op 16 juli 2019 te [pleegplaats] , in haar woning aan de [straatnaam] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.(ZAAK 4)
zij in de periode van mei 2019 tot en met 16 juli 2019 te [pleegplaats] ,
in haar woning aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, gelijkend op het merk Walther, model PPK, kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf als uitgangspunt geldt, maar dat een taakstraf wordt geëist om tegemoet te komen aan de omstandigheid dat het handelen van verdachte deels voortvloeide uit de afhankelijke positie waarin zij verkeerde ten opzichte van haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten- gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur dat verdachte in verzekering is gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 september 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt in een zeer professioneel opgezette hennepkwekerij in Grootegast.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan hennepteelt in hun gezamenlijke woning. Daarbij hebben zij een grote hoeveelheid hennep, alsmede een vuurwapen in de betreffende woning aanwezig gehad.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich bezig heeft gehouden met hennepteelt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaat met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat zij tot op zekere hoogte in een afhankelijke positie verkeerde ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 2] , die -zo neemt de rechtbank aan- een sturende en organiserende rol had.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat bij de behandeling van de strafzaak de redelijke termijn is overschreden. Als eerste moment richting verdachte waaruit zij kon afleiden dat er strafvervolging jegens haar zou worden ingesteld, is in ieder geval 16 juli 2019 aan te merken, zijnde de datum van haar aanhouding en inverzekeringstelling. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar na voornoemde vervolgingshandeling tot een afronding komen. Daarmee is de redelijke termijn met bijna vier maanden overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, zoals in deze zaak het geval is, gecompenseerd te worden door strafvermindering.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie, een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, in beginsel passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank 20 uur in mindering brengen op het aantal te verrichten uren taakstraf. De rechtbank zal een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren opleggen.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 10 september 2021 genoemde geldbedrag van € 12.850,-, voor zover daar klassiek beslag op ligt, kan worden teruggeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er zowel klassiek als conservatoir beslag ligt op het geldbedrag van € 12.850,-. Artikel 353, eerste lid, Sv verplicht de rechter een beslissing te nemen over alle voorwerpen waarop klassiek beslag ex artikel 94 Sv ligt en ten aanzien waarvan (nog) geen last tot teruggave is gegeven. De rechtbank zal teruggave aan de rechthebbende van het op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen geldbedrag van € 12.850,- gelasten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en
de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 100 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen geldbedrag van € 12.850,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2021.
Mr. M.A.M. Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.