In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in harddrugs en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 126.802,00 bedraagt. De officier van justitie had eerder gevorderd dat dit bedrag vastgesteld zou worden op € 131.921,00, maar de rechtbank heeft dit bedrag gematigd. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voordeel, omdat het openbaar ministerie niet had aangetoond dat de witwashandelingen daadwerkelijk tot voordeel hadden geleid. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien het gebrek aan legale inkomsten en de omstandigheden van de zaak, het aannemelijk was dat de veroordeelde zijn uitgaven had gedaan met geld dat hij door middel van strafbare feiten had verkregen. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van de officier van justitie en heeft enkele correcties aangebracht in de berekening. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat.