ECLI:NL:RBNNE:2021:4620

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
18/149893-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en witwassen met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 29 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van handel in harddrugs, witwassen en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. De zaak kwam voort uit een onderzoek waarbij de verdachte op 14 juni 2021 werd aangehouden en waarbij in zijn woning aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, amfetamine, hennep en hasjiesj werden aangetroffen. De verdachte had zich gedurende een periode van meer dan 15 maanden schuldig gemaakt aan de handel in deze drugs. Daarnaast werd vastgesteld dat hij een aanzienlijk bedrag aan contanten had, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard, wat leidde tot de beschuldiging van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat de in beslag genomen goederen, waaronder dure merkkleding en een Rolex horloge, afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet vervolgd had mogen worden voor het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, en oordeelde dat er geen sprake was van willekeur in de vervolging. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid en de samenleving, en legde een gevangenisstraf op die in lijn was met de oriëntatiepunten van het LOVS.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/149893-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 14 juni 2021 te Groningen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA),
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,26 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 41,94 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen)in of omstreeks 1 januari 2015 tot en met 14 juni 2021 te Groningen, althans in Nederland, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
één of meerdere geldbedrag(en) (€ 1300 en/of € 175.741) en/of
één of meerdere sieraden/horloges en/of
één of meerdere zonnebrillen en/of
één of meerdere merkkleding en/of
een of meerdere (merk)schoenen en/of
een bankstel/tafel(s)/stoelen en/of tv(‘s), althans inboedel,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van de voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 januari 2015 tot en met 14 juni 2021, te Groningen, althans in Nederland, telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
één of meerdere geldbedrag(en) (€ 1300 en/of € 175.741) en/of
één of meerdere sieraden/horloges en/of
één of meerdere zonnebrillen en/of
één of meerdere merkkleding en/of
een of meerdere (merk)schoenen en/of
een bankstel/tafel(s)/stoelen en/of tv(‘s), althans inboedel,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8192,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 2419,79 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard moet worden in verband met de schending van de beginselen van een goede procesorde, met name het verbod van willekeur. Verdachte heeft aangegeven dat de hennep en hasjiesj die in zijn woning zijn aangetroffen, CBD-hennep en CBD-hasjiesj betreffen zonder THC. De vervolging voor het aanwezig hebben van deze producten is niet te rijmen met het vervolgingsbeleid dat het openbaar ministerie hanteert. Zo heeft het openbaar ministerie besloten om de aanwezigheid van de cosmeticaproducten met een hoog CBD-gehalte van de tenlastelegging te halen. Daarnaast is er in een andere zaak bij verdachte een inval gedaan in zijn voormalige woning aan de [straatnaam] . Daarbij is een blokje CBD-polinaat in beslag genomen. Verdachte heeft aangegeven dat de politie hem destijds heeft verteld dat er geen vervolging zou plaatsvinden omdat het blokje een CBD-product betreft en de aanwezigheid daarvan daarom niet strafbaar is. Verdachte heeft gelet op het voorgaande het gerechtvaardigd vertrouwen gehad dat hij voor dit feit niet zal worden vervolgd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdediging gevoerde ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. De Hoge Raad heeft expliciet geoordeeld dat het THC-gehalte in hennep en hasjiesj niet van belang is voor de strafbaarheid. Het blokje dat bij de andere zaak in beslag is genomen, is niet door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) getest. De politie kan niet vaststellen dat er geen THC in zit en kan geen toezegging aan verdachte doen dat het aanwezig hebben van het blokje niet strafbaar is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het ontvankelijkheidsverweer. Het NFI heeft vastgesteld dat de bij verdachte inbeslaggenomen goederen hennep en hasjiesj betreffen. De wetgever heeft met betrekking tot de hennepproducten op lijst II van de Opiumwet geen onderscheid gemaakt in strafbaarheid al naar gelang het THC-gehalte. Om die reden is het aanwezig hebben strafbaar. Verder blijkt nergens uit dat verdachte bevoegd en ondubbelzinnig is toegezegd dat hij voor het aanwezig hebben van de hennep en hasjiesj niet vervolgd zou worden. Van een gerechtvaardigd vertrouwen daarop kan dan ook geen sprake zijn. Overigens kan de rechtbank ook niet vaststellen wat het gewicht en de samenstelling was van het inbeslaggenomen blokje en of dit hetzelfde materiaal betreft als de in de onderhavige zaak inbeslaggenomen hennep en hasjiesj. Van willekeur is de rechtbank dan ook niet gebleken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zich vanaf 1 mei 2019 al bezig houdt met de handel in harddrugs. Dit blijkt uit de verklaring van de ex-vriendin van verdachte, getuige [getuige 1] . Zij verklaart dat zij verdachte vanaf 17 mei 2019 niet meer heeft gesproken, maar dat verdachte voor die tijd ook al in het bezit was van dure merkkleding. Dit is de reden dat er in de tenlastelegging is gekozen voor 1 mei 2019 als begindatum. Daarnaast zijn er nog andere indicaties dat verdachte zich al langer bezig houdt met het dealen in harddrugs. Eén van de afnemers, getuige [getuige 1] , verklaart dat hij al anderhalf jaar drugs koopt bij ‘ [naam 1] ’. Dit betreft de dealernaam van verdachte. Verder is er in de telefoon, die in de woning van verdachte in beslag is genomen, een menukaart aangetroffen voor het bestellen van harddrugs. Op deze menukaart staat ‘ [naam 1] ’s menu, december 2019’.
Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat het volledige geldbedrag in de tenlastelegging (175.741 euro) afkomstig is van enig misdrijf. Hierbij is met betrekking tot het berekenen van de waarde van de bij verdachte inbeslaggenomen drugs gebruik gemaakt van de BOOM-prijzen. Subsidiair heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat het bedrag verminderd kan worden tot een bedrag van een euro per gram.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde en dat hij partieel moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte enkel veroordeeld kan worden voor het eenmalig afleveren van verdovende middelen. Bewijs voor drugshandel in de gehele ten laste gelegde periode ontbreekt.
Bij de doorzoeking in het huis van verdachte is een telefoon aangetroffen met daarop gesprekken die zouden kunnen duiden op handel in drugs. Verdachte heeft aangegeven dat hij deze telefoon in bewaring had voor een Marokkaanse jongen die zichzelf [naam 1] noemt. Verdachte bekent dat hij één keer een bestelling voor deze jongen heeft weggebracht, maar ontkent dat hij iets te maken heeft met de gesprekken die op de telefoon zijn aangetroffen.
De afnemers worden vervolgens gehoord en verklaren over een jongen die zich ‘ [naam 1] ’ zou noemen (of ‘ [naam 1] ’). Er is een aantal indicaties dat [naam 1] niet verdachte betreft. Zo omschrijft getuige [getuige 1] [naam 1] als een ‘licht getinte jongen met donker haar’. Een omschrijving die niet past bij verdachte, maar mogelijk wel bij de Marokkaanse jongen van wie de telefoon is. Daarnaast wordt er in één van de appgesprekken benoemd dat [naam 1] zou rijden in een grijze golf. Verdachte rijdt echter in een hele andere auto.
Dat verdachte wel gebruik zou maken van de bijnaam ‘ [naam 1] ’ of ‘ [naam 1] ’, zou blijken uit de verklaring van zijn ex-vriendin, getuige [getuige 1] , de Meld Misdaad Anoniem-meldingen (hierna: MMA-meldingen) en de getuigenverklaringen van de afnemers. De verklaring van getuige [getuige 1] is niet betrouwbaar aangezien de verstandhouding tussen verdachte en zijn ex-vriendin ronduit slecht is. Bij het gebruik van MMA-meldingen moet erg terughoudend gehandeld worden indien het gaat om het gebruik van dergelijke meldingen als bewijs. Twee van de MMA-meldingen zijn exact hetzelfde. Er moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de meldingen uit dezelfde bron komen, namelijk de ex-vriendin van verdachte. De verklaringen van de afnemers zijn ook niet bruikbaar als bewijs. Getuige [getuige 2] benoemt geen uiterlijke kenmerken van [naam 1] en geen kenteken van de auto waarin [naam 1] rijdt. Getuige [getuige 3] heeft het over een blanke jongen, midden 20, met bril. Verdachte draagt echter geen bril. Verder stelt getuige [getuige 3] dat [naam 1] zou rijden in een donkere BMW, waarschijnlijk groen. De BMW van verdachte is echter niet groen.
Met betrekking tot de pleegperiode zijn er op de inbeslaggenomen telefoon geen aanwijzingen gevonden voor bestellingen van drugs vóór 11 mei 2020.
Tot slot zijn de bij verdachte inbeslaggenomen harddrugs geen aanwijzing dat verdachte in harddrugs handelt. Het betreft slechts een kleine hoeveelheid en er zijn verder geen versnijdingsmiddelen, weegschaal, lege ponypacks of andere drugs, die volgens de in de telefoon aangetroffen menulijst door [naam 1] zouden worden verkocht, in de woning van verdachte aangetroffen.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman primair bepleit dat er voldoende twijfel is over een gestelde criminele herkomst van de inkomsten van verdachte. Hoewel € 175.741,00 veel geld lijkt, moet dit wel worden bezien over een periode van 6 jaar. Verdachte heeft in die periode inkomsten gehad uit twee eigen bedrijven en een dienstverband bij [bedrijf 1] in Zwitserland. Daarnaast heeft dit bedrijf verdachte een bedrag van € 45.889,00 geleend middels een cumulatieve lening. De bij verdachte inbeslaggenomen drugs betreft CBD-hennep en CBD-hasjiesj. De waarde van deze drugs is daarom een stuk lager dan in het financieel onderzoek wordt gesteld. De bij verdachte aangetroffen harddrugs betreft voor een groot deel drugs die verdachte in bewaring had voor vrienden. Het is daarom niet aannemelijk dat verdachte deze drugs zelf heeft betaald. De CBD-olie had verdachte op rekening gekocht van een Zwitsers bedrijf en betreft daarom ook geen excessieve contante uitgave. Verdachte stelt dat hij zijn inboedel deels heeft betaald en deels heeft gekregen. Daarnaast heeft verdachte voor de eetset en de bank slechts een aanbetaling gedaan. Het
tv-meubel is nooit aan verdachte geleverd. Dit is ook niet aangetroffen bij de doorzoeking. De inbeslaggenomen merkkleding, -schoenen en -accessoires betreffen spullen die verdachte door de jaren heen bij elkaar heeft verzameld. Hij heeft deze deels gekregen en deels zelf gekocht. De inbeslaggenomen Rolex heeft verdachte geleend van een vriend.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er enkel sprake is van eenvoudig witwassen omdat onvoldoende vaststaat dat verdachte handelingen heeft verricht om de herkomst van de gelden te verbergen of verhullen.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020281941 d.d. 10 augustus 2021, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 15 juni 2021, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2021.06.17.040 (aanvraag 001), d.d. 17 juni 2021, opgenomen op pagina 92 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. F. Wallace, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
5. een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2021.06.17.040 (aanvraag 003), d.d. 17 juni 2021, opgenomen op pagina 93 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. F. Wallace, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
6. een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2021.06.17.040 (aanvraag 002), d.d. 17 juni 2021, opgenomen op pagina 94 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. F. Wallace, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
7. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 1017 e.v. van voornoemd dossier;
8. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 1031 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 15 juni 2021, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een deskundigenrapport afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2021.06.22.156, d.d. 22 juli 2021, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door dr. M.A Hoitink, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
5. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 1017 e.v. van voornoemd dossier;
6. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 1037 van voornoemd dossier;
7. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 1041 van voornoemd dossier;
8. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 1042 van voornoemd dossier.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 15 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De zwarte Samsung Galaxy J2 die in beslag is genomen, lag in mijn nachtkastje. Ik heb wel eens wat harddrugs rondgebracht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdenking d.d. 4 juni 2021, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Er zijn 4 MMA-meldingen binnengekomen bij de politie ten aanzien van verdachte [verdachte] op de data:
19 november 2019 “Er wordt in Groningen gedeald in verschillende soorten harddrugs door iemand die zich [naam 1] noemt. Hij rijdt in een grijze BMW met kenteken
[kenteken] .”
5 maart 2020 “ [verdachte] wonende op het adres [straatnaam] in Groningen dealt in drugs. Hij brengt de drugs op bestelling weg in een zwarte BMW 5 deurs.”
9 maart 2020 “Er wordt in Groningen gedeald in verschillende soorten harddrugs door iemand die zich [naam 1] noemt. Hij rijdt in een grijze BMW met kenteken
[kenteken] .”
10 september 2020 “ [verdachte] dealt harddrugs in Groningen. Hij maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer] . Zijn bijnaam is [naam 1] en hij dealt vanuit zijn auto met kenteken [kenteken] .
Uit registraties in BVH valt te lezen dat [verdachte] in bezit is van een BMW
[kenteken] . [verdachte] is door de politie meerdere malen in deze auto gecontroleerd in diverse samenstellingen van personen en in verdachte situaties in relatie tot o.a. de Opiumwet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 juni 2021 vond er een doorzoeking plaats in een woning aan [straatnaam] te Groningen. Op betreffend adres staat GBA ingeschreven: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1995 te Groningen. In de slaapkamer op het bed lag 1 mobiele telefoon zwart van kleur van het merk Samsung. In de werkkamer stond een kartonnen doos op de grond waarin een weegschaal werd aangetroffen. Op het bureau lag een groen, doorzichtig zakje met daarin 14 witte, gevouwen envelopjes, ambtshalve bekend als ponypacks. Deze waren verdeeld in 10 kleine en 4 grote envelopjes. Deze envelopjes zijn vermoedelijk gevuld met cocaïne. In de vriezer in de woonkamer werd een blauw zakje met witte substantie aangetroffen wat vermoedelijk speed betreft. Het gewicht van dit zakje betrof 43 gram inclusief zakje.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2021, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de inhoud van de telefoon, een zwarte Samsung Galaxy J2, welke is aangetroffen op het bed naast de verdachte tijdens zijn aanhouding. De telefoon wordt op 28 februari 2020 gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] . Door mij zijn 31 chatgesprekken aangetroffen op het toestel, allen via WhatsApp, over de periode van 1 juni 2021 tot en met 14 juni 2021. Uit de chatgesprekken komt duidelijk naar voren dat dit nagenoeg allemaal gesprekken zijn die inhoudelijk gaan over het bestellen of leveren van verdovende middelen.
Uit onderstaande gesprekken komt onder meer naar voren dat:
Door het contact genaamd [naam 2] wordt op 8 juni 2021 gevraagd aan ‘ [naam 1] ’ of hij een airpod doosje gevonden heeft. Hieruit valt dus af te leiden dat ‘ [naam 1] ’ nog steeds gebruik maakt van het telefoonnummer behorende bij de telefoon welke bij verdachte is aangetroffen.
Door het contact [naam 8] wordt 2 keer 1 gram coke besteld.
Door een onbekende wordt op 8 juni 2021 te 14.25 uur 2 gram mdma poeder besteld.
Aan een contact genaamd [naam 3] wordt op 7 juni 2021 te 8.37 uur door verdachte gevraagd of hij belang heeft bij 10g sos (cocaïne) omdat hij een maandje op vakantie gaat. Hiervoor moet 340 worden betaald.
Door een contact genaamd [naam 4] wordt aan verdachte gevraagd om x. Ook wordt er gesproken over een halve kg snelle (amfetamine).
Aan een contact genaamd [naam 5] wordt door verdachte op 7 juni 2021 te 07.58 uur sos (cocaïne) in flakes aangeboden omdat hij weggaat voor een maandje.
Door een contact genaamd [naam 6] wordt aan verdachte gevraagd of deze nog 200 of 250 snoepjes opzij wil leggen voor hem. Verdachte zegt in het gesprek dat hij van zondag tot donderdag naar Spanje gaat. [naam 6] geeft aan voor die tijd nog sos (cocaïne) te willen hebben van verdachte. Deze geeft aan nog 50 g te hebben en daarna een nieuwe te gaan breken.
In een gesprek tussen verdachte en een contact genaamd [naam 7] wordt gesproken over pep per liter.
In de fotogalerij zag ik een 3 tal afbeeldingen van menukaarten waarop de prijzen en hoeveelheden drugs vermeld staan die besteld kunnen worden. Op één menukaart uit december 2019 staat “ [naam 1] ’s menu” vermeld.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 juni 2021, opgenomen op pagina 561 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
V: Van wie heb jij de drugs gekocht?
A: Hij noemt zichzelf [naam 1] , maar ik weet niet of dit klopt. Ik heb een telefoonnummer gekregen met een naam [naam 1] . Ik heb dit nummer nog steeds in mijn telefoon.
V: Zou ik het eens mogen zien en er een foto van maken?
A: Ja, dat mag.
O: Ik zie de naam: [naam 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] .
A: Ik was op een feest en iedereen had zin in MDMA. Ik heb wat besteld en gevraagd of hij het kon brengen. Hij heeft dat toen gedaan.
V: Hoe vaak heb je drugs gekocht van deze persoon?
A: Ik denk twee of drie keer. Ik heb twee of drie weken geleden 3 gram MDMA gekocht voor 50 euro.
V: Wat voor voertuigen gebruikt hij?
A: Ik heb het logo van BMW herkent. Het was een donkere kleur.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 juni 2021, opgenomen op pagina 543 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
V: Heeft [verdachte] een bijnaam of weet je welke naam hij gebruikt voor zijn handel?
A: Ze noemden hem ook wel eens “ [naam 1] ”.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In 2020 en 2021 zijn er meerdere MMA-meldingen binnengekomen dat verdachte onder de naam ‘ [naam 1] ’ dealt in harddrugs. Bij de doorzoeking op het adres van verdachte wordt een telefoon, een Samsung Galaxy J2, in beslag genomen. Op de telefoon is een groot aantal chatgesprekken op WhatsApp aangetroffen die nagenoeg allemaal inhoudelijk gaan over het bestellen of het leveren van verdovende middelen. In de fotogalerij staan menukaarten waarop prijzen en hoeveelheden drugs vermeld staan die besteld kunnen worden. Zowel op de menukaart als in de gesprekken komt de naam ‘ [naam 1] ’ naar voren. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat verdachte ook wel gebruik maakte van de naam ‘ [naam 1] ’ of ‘ [naam 1] ’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte degene is die heeft gehandeld in harddrugs onder de naam ‘ [naam 1] ’. De verklaring van verdachte dat hij de telefoon slechts in bewaring had voor een Marokkaanse jongen die zichzelf [naam 1] noemt, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft geen naam willen noemen van deze persoon, zodat zijn verklaring niet geverifieerd kan worden. Tot slot is er bij de doorzoeking op het adres van verdachte cocaïne en amfetamine in beslag genomen. Hoewel het geen extreem grote hoeveelheid betreft, is het wel meer dan een gebruikershoeveelheid en betreft het beide drugs die – gelet op de berichten in de telefoon – door [naam 1] worden verkocht. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde handel in harddrugs.
Voor wat betreft de ten laste gelegde periode oordeelt de rechtbank als volgt. Uit onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon van verdachte is naar voren gekomen dat het telefoonnummer [telefoonnummer] (eerst) op 28 februari 2020 gekoppeld wordt aan de telefoon. Dit betreft het telefoonnummer dat gelet op de verklaring van getuige [getuige 3] – die op 23 juni 2021 verklaart minimaal een jaar bij “ [naam 1] ” via dit telefoonnummer te bestellen – aan ‘ [naam 1] ’ kan worden gekoppeld. De rechtbank gaat om die reden uit van een pleegperiode vanaf 28 februari 2020 tot en met 14 juni 2021. Voor het bewijs dat verdachte zich reeds vanaf mei 2019 bezig heeft gehouden met de verkoop van harddrugs acht de rechtbank onvoldoende steun aanwezig in het dossier.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 15 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb veel geld uitgegeven aan merkkleding. Ik heb veel geld uitgegeven aan het huren van auto’s. De waarde van de inbeslaggenomen CBD-hennep en CBD-hasjiesj is een euro per gram.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2021, opgenomen op pagina 343 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] troffen wij in de keuken op het aanrecht een factuur van [bedrijf 2] waarop te zien is dat op 19 maart 2021 door verdachte [verdachte] voor € 5100,00 aan meubels is besteld bij voornoemd bedrijf.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- een foto van de factuur van [bedrijf 2] waarop te zien is dat verdachte een aanbetaling heeft gedaan van € 1.100,00 (p. 344 e.v.);
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2021, met bijlage, opgenomen op pagina 468 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 juni 2021 is er onder verdachte [verdachte] een Rolex horloge in beslag genomen welke tijdens de zoeking in zijn woning is aangetroffen in de lade van een nachtkastje naast zijn bed. Op 1 juli 2021 ben ik met dit horloge naar de vestiging van [bedrijf 3] te Groningen gegaan. Ik hoorde dat de juwelier verklaarde dat het volgens hem een echte Rolex betrof. Op internet werd dit type Rolex te koop aangeboden voor de prijs van
€ 13.295,00.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2021, opgenomen op pagina 534 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Tijdens de doorzoeking op 14 juni 2021 werd in de woning van [verdachte] dure kleding, tassen en schoenen in beslag genomen. Op 24 juni 2021 werd door de douane de kleding en schoenen fotografisch vastgelegd en getaxeerd. Door de douane werd de waarde vastgesteld op een bedrag van € 17.366,00.
5. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport financieel onderzoek d.d. 23 augustus 2021, opgenomen als aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudend als onderzoek van de officier van justitie:
De gegevens zijn opgevraagd voor de periode van 1 januari 2015 tot en 14 juni 2021.
Blijkens het arbeidscontract van [bedrijf 1] zou [verdachte] sinds 1 januari 2021 Sales Manager Europe zijn. Zijn loon zou CHF 8.000 (tegen een koers van
0,91 euro is dat 7.280 euro) per maand bedragen. Op zijn bankrekening zijn drie betalingen aangetroffen van een Zwitserse bankrekening. De eerste betaling bevat de toelichting ‘salaris januari 2021’. De tweede betaling geen salarisduiding maar gelet op de datum en het bedrag lijkt dit het tweede maandsalaris te zijn. De derde betaling is halverwege de maand en het bedrag is veel lager dan het afgesproken loon. De bankgegevens zijn tot en met juni 2021 opgevraagd. Er zijn geen betalingen meer gevolgd met voormelde omschrijving.
Volgens het Handelsregister had [verdachte] het bedrijf [bedrijf 4] . Dit bedrijf is per 7 september 2020 opgeheven. De omzet voor 2017 was 2.434 euro bedrijfsopbrengsten. Er is geen omzet in 2018 en 2019. De omzet in 2020 is maar 1.333 euro. Kortom, het bedrijf [bedrijf 4] genereerde nauwelijks omzet, laat staan inkomsten.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [verdachte] met zijn bedrijf [bedrijf 5] de eerste drie maanden van 2021 een omzet heeft gegenereerd van 2.484 euro. Hij moet daarover 263 euro afdragen aan de belastingdienst. Voor gemaakte kosten mag hij 433 euro aftrekken. Per saldo krijgt hij 170 euro aan te veel betaalde omzetbelasting van de belastingdienst terug. Hij zal dan ook per saldo geen winst hebben behaald over de eerste drie maanden van 2021.
Vergelijking van de girale geldstroom met de gegevens van de belastingdienst geeft een soortgelijk beeld: [verdachte] had nauwelijks inkomen in de jaren 2015 tot en met 2020.
Uit onderzoek van de bankrekeningen blijkt dat de verdachte heeft 116.050 euro gestort en 20.215 euro opgenomen. Het verschil van 95.835 euro betekent dat de verdachte uit onbekende herkomst contanten ter beschikking heeft gehad. Dit bedrag verhoogt de kasopstelling.
Er zijn 26 briefjes van 50 euro gevonden, alsmede biljetten van 10 en 20 euro in de portemonnee van [verdachte] . Dit betreft een waarde van 1.330 euro. Ook zijn 100 Zwitserse franken aangetroffen, alsmede 100 dollar. Volgens www.wisselkoersen.nl is op 20 augustus 2021 de koers 100 Zwitserse franken is 93,25 euro. Voor 100 dollar geldt een koers van 85,61 euro. Dit betekent dat [verdachte] 1.330 + 93,25 + 85,61 = 1.508,86 euro bij zich had in contanten.
De gevonden drugs in de woning betreffen:
grammen
prijs
• Plastic zak met losse hashish met een netto gewicht van
• 33 blokken geperste hashish met een netto gewicht van
hashish
• Grote zak met henneptoppen met een netto gewicht van
• Gripzak met groene rand met hennep met een nettogewicht van
• Gripzak met groene rand met hennep met een netto gewicht van
• Gripzak met groene rand met hennep met een netto gewicht van
hennep
• 4 grote wikkels, wit poeder en brokjes met een netto gewicht van
• 10 kleine wikkels, wit poederen brokjes met een netto gewicht van
cocaïne
• Zakje met witte substantie met een netto gewicht van
amfetamine
4.990,00
3.202,52
€ 355,74
€ 272,61
8.192,52
1.710,00
700,00
7,02
2,77
2.419,79
3,34
3,92
7,26
41,94
41,94
In deze berekening zijn de BOOM-prijzen gehanteerd.
Tijdens de doorzoeking is CBD-olie gevonden en een factuur van [bedrijf 6] voor
CBD-olie van in totaal 3.500 Zwitserse francs of 3.258,05 euro. Er staat niet op de factuur dat het een consignatielevering betreft. Het factuurbedrag van 3.500 is als restbedrag op 0 gesteld. Uit onderzoek van de bankrekeningen blijkt niet van een betaling van 3.500 Zwitserse francs of 3.258,05 euro. Dit bedrag zal contant betaald zijn.
Er is op 26 maart 2021 een eetset + bank gekocht voor 5.100 euro van [bedrijf 2] . Deze betaling is niet op een bankrekening aangetroffen, zodat deze contant zal zijn gedaan.
Tijdens de doorzoeking is kleding van dure merken gevonden, alsook schoenen van dure merken. De Douane, gespecialiseerd in merkkleding, heeft vastgesteld dat het originele kledingstukken betreffen en komen uit op een waarde van 17.366 euro. Via de bank is betaald 5.562 euro. Dat houdt in dat contant zal zijn betaald 11.804 euro (17.366 - 5.562).
Op 14 juni 2021 werd er onder verdachte [verdachte] een Rolex horloge in beslag genomen. De Rolex is bij twee juwelierszaken onderzocht op echtheid. Beide juwelierszaken gaven aan dat het een echte Rolex was. Op de internetsite www.chrono24.nl wordt het horloge aangeboden voor de prijs van 13.295 euro.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
In de onderhavige zaak volgt uit de kasopstelling dat er sprake is van een aanzienlijke, grotendeels contante, geldstroom en veel onverklaarbare contante uitgaven. Uit zowel de girale geldstroom als de gegevens van de belastingdienst blijkt echter dat verdachte nauwelijks inkomen had in de jaren 2015 tot en met 2020.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Verdachte heeft aangegeven dat hij heeft gewerkt als European Sales Manager bij het Zwitserse bedrijf [bedrijf 1] . Hij heeft dit echter niet onderbouwd met een overeenkomst of met een salarisoverzicht. Daarnaast heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij hier daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij van hetzelfde Zwitserse bedrijf een bedrag van € 45.889,00 heeft geleend middels een cumulatieve lening. Verdachte komt pas in een laat stadium van het onderzoek met deze verklaring. Ook deze lening wordt door verdachte niet onderbouwd aan de hand van een overeenkomst. Verdachte heeft verder aangegeven dat hij inkomsten heeft gehad uit twee eigen bedrijven. Uit de gegevens van de belastingdienst en de eerdere verklaring van verdachte zelf blijkt echter dat de bedrijven nauwelijks omzet genereerden. Verdachte komt pas later met de verklaring dat hij wel redelijk wat geld heeft verdiend met zijn bedrijf [bedrijf 4] , maar hij heeft dit op geen enkele manier aantoonbaar gemaakt. Tot slot heeft verdachte met betrekking tot de bij hem in beslag genomen goederen steeds aangegeven dat hij deze deels zelf heeft betaald en deels heeft geleend of heeft gekregen. Verdachte wil hierbij echter geen namen noemen van mensen die hem geld en/of goederen hebben geleend en/of gegeven. Dit maakt dat ook deze verklaring op geen enkele wijze verifieerbaar is.
De rechtbank constateert dan ook dat de verklaringen van verdachte op geen enkel punt voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
Voor wat betreft de hoogte van het geldbedrag dat door verdachte is witgewassen neemt de rechtbank het rapport financieel onderzoek tot uitgangspunt. Wel ziet de rechtbank aanleiding enige correcties aan te brengen op het daar berekende bedrag van € 175.741,00.
Ten eerste zal de rechtbank het bedrag van de bij verdachte inbeslaggenomen hennep en hasjiesj matigen en daarbij uitgaan van een euro per gram. Dit betreft in totaal dus een bedrag van (€ 8.192,52 + € 2.419,79 =) € 10.612,31 (€ 33.207,69 minder dan in het rapport financieel onderzoek). Daarnaast zal de rechtbank het bedrag met betrekking tot de eetset en bank matigen tot een bedrag van € 1.100 (€ 4.000,00 minder dan in het rapport financieel onderzoek). Op de bij verdachte inbeslaggenomen factuur staat dat er slechts een aanbetaling is gedaan. Niet is gebleken dat het volledige bedrag is voldaan. Tot slot zal de rechtbank het tv-meubel (€ 1.120,00) niet meenemen in de berekening aangezien deze tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte niet is aangetroffen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte een geldbedrag van (€ 175.741,00 - € 33.207,69 - € 4.000,00 - € 1.120,00 =)
€ 137.413,31 heeft witgewassen.
Voor zover het verweer van de raadsman ziet op het verbergen of verhullen van de herkomst van de gelden gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij aangezien dit verdachte niet ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 28 februari 2020 tot en met 14 juni 2021 te Groningen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA),
zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 14 juni 2021 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,26 gram cocaïne en ongeveer 41,94 gram amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. primair
hij op meer tijdstippen in of omstreeks 1 januari 2015 tot en met 14 juni 2021 te Groningen, voorwerpen, te weten
één of meerdere geldbedragen (€ 1300 en € 137.413,31) en
één of meerdere sieraden/horloges en
één of meerdere zonnebrillen en
één of meerdere merkkleding en
een of meerdere (merk)schoenen en
een inboedel,
heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en/of van de voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op 14 juni 2021 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8192,52 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, en ongeveer 2419,79 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. primair witwassen, meermalen gepleegd;
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de justitiële documentatie van verdachte, welke voor een groot deel bestaat uit vrijspraken en sepots, en met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven om een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de algemene voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Reclassering Nederland van 15 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich ruim 15 maanden schuldig gemaakt aan handel in cocaïne, amfetamine en MDMA. Daarnaast is er bij de doorzoeking in het huis van verdachte 7,26 gram cocaïne, 41,94 gram amfetamine, 8192,52 gram hasjiesj en 2419,79 gram hennep aangetroffen. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen gedurende een periode van meer dan zes jaar. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
Verdachte heeft met het voorgaande kennelijk geen rekening gehouden en heeft enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank houdt voor de op te leggen straf rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS. Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting een gevangenisstraf van 12 maanden vastgesteld voor het verkopen en afleveren van harddrugs gedurende 6 tot 12 maanden. Verdachte heeft zich echter langer dan 12 maanden schuldig gemaakt aan handel in harddrugs.
De rechtbank overweegt dat er geen oriëntatiepunt van het LOVS is met betrekking tot witwassen. In witwaszaken wordt daarom ook wel gekeken naar het oriëntatiepunt dat geldt voor fraude. Uitgaande van een benadelingsbedrag van € 137.413,31 geldt dan als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden. Hierbij geldt de duur van de gedraging als een strafvermeerderende factor.
Tot slot dient bij de op te leggen straf nog te worden meegerekend het aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine en het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. De rechtbank zal daarbij rekening houden met een laag THC-gehalte in de hennep en hasjiesh. De rechtbank ziet geen aanleiding om in straf verminderende zin rekening te houden met het feit dat, zoals door zijn raadsman is betoogd, niet alle aangetroffen drugs eigendom van verdachte waren, nu dit op geen enkele wijze is aangetoond.
Gelet op omvang en de duur van de handel in harddrugs en van het witwassen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende sanctie is.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De reclassering heeft aangegeven dat zij geen aanleiding ziet voor een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer. Verder dienen de bankpassen bewaard te worden ten behoeve van de rechthebbende. Tot slot moeten de flessen CBD-olie verbeurd worden verklaard aangezien deze goederen betrekking hebben op het witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte afstand doet van de verdovende middelen en de CBD-producten. Met betrekking tot de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd, heeft de raadsman bepleit dat het beslag opgeheven dient te worden en dat deze spullen aan verdachte moeten worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen bankpassen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslaggenomen verdovende middelen en CBD-producten overweegt de rechtbank dat verdachte hiervan ter terechtzitting afstand heeft gedaan. Gelet hierop behoeft hierover geen beslissing meer te worden genomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de bewaringvan de in beslag genomen goederen ten behoeve van de rechthebbende, te weten: twee bankpassen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2021.