ECLI:NL:RBNNE:2021:4587

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/160214-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en poging zware mishandeling, veroordeling voor medeplegen van mishandeling

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (medeplegen van) diefstal met geweld en poging zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar veroordeelde hem voor het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk medeplegen van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 30 mei 2021, waarbij de verdachte samen met anderen de woning van het slachtoffer binnendrongen en hem mishandelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling door met glazen en een vaas naar het slachtoffer te gooien, hem met een barkruk te slaan en hem te schoppen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of om te stelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de lange duur van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/160214-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730158-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging- ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2021, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
-woorden te zeggen als: "Wij komen je thuis te grazen nemen" en/of
-de woning binnen te dringen van die [slachtoffer] en/of
-een afstandsbediening en/of glazen en/of een vaas te gooien naar die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen en/of
-die [slachtoffer] te slaan met een barkruk en/of een ijzeren stang, althans metalen voorwerp;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2021, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen met voormeld oogmerk
-woorden heeft/hebben gezegd als: "Wij komen je thuis te grazen nemen" en/of
-de woning van die [slachtoffer] is/zijn binnengedrongen en/of
-een afstandbedieningafstandsbediening en/of glazen en/of een vaas heeft/hebben gegooid naar die [slachtoffer]
en/of
-die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of
-die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen met een barkruk en/of een ijzeren stang, althans metalen voorwerp,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2021, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft
mishandeld door
-woorden te zeggen als: "Wij komen je thuis te grazen nemen" en/of
-de woning binnen te dringen van die [slachtoffer] en/of
-een afstandsbediening en/of glazen en/of een vaas te gooien naar die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen en/of
-die [slachtoffer] te slaan met een barkruk en/of een ijzeren stang, althans metalen voorwerp;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de aangifte en de verklaring van de getuige medeplegen van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte is samen met zijn medeverdachten de woning van aangever binnen gedrongen. In de woning is door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met zware voorwerpen richting aangever gegooid, is aangever met een barkruk geslagen en tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en geschopt. Door dergelijke geweldshandelingen ontstaat de aanmerkelijke kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt en de verdachten hebben deze kans bewust aanvaard, zodat voorwaardelijk opzet kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde sluit de raadsman zich aan bij hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte vanaf het begin heeft gezegd dat het niet is gegaan zoals door aangever en de getuige is verklaard. De verklaring van aangever en de getuige zijn dan ook niet overtuigend. Hoewel de officier van justitie heeft aangegeven uit te gaan van de verklaring van de getuige, geeft zij ook aan dat de getuige zich kennelijk heeft vergist met betrekking tot de chauffeur, waarvan door de getuige is verklaard dat zij hem herkende als [medeverdachte 1] . De raadsman acht de verklaring van de getuige gelet hierop niet betrouwbaar. De raadsman heeft verder aangevoerd dat uit het dossier weliswaar blijkt dat aangever letsel had, maar dat dit letsel onvoldoende is onderbouwd om te komen tot voldoende bewijs voor een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat vaststaat dat verdachte is meegegaan naar de woning. De medeverdachte had een schermutseling met aangever en verdachte heeft met een vaas gegooid. Dit zou kunnen worden gezien als het leveren van een bijdrage aan de mishandeling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 30 mei 2021 ben ik samen met [medeverdachte 1] en mijn broer [medeverdachte 2] in de woning van [slachtoffer] geweest in [woonplaats 2]. We gingen naar [slachtoffer] om een hartig woordje met hem praten. We zijn er in de auto naartoe gereden. Ik was de chauffeur. Bij de woning ging [medeverdachte 1] voorop en hij heeft de vrouw die de deur opendeed naar binnen gedrukt. Er is een worsteling geweest tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] achter de bar. Ik heb een vaas gepakt en tegen de muur kapot gegooid. Ik herken mijzelf op de foto van de twee mannen die aangever zegt te hebben gemaakt.
Mijn mobiele telefoonnummer is [telefoonnummer] . Toen [slachtoffer] op dit nummer terugbelde, heb ik opgenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 30 mei 2021 om 17.50 uur, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer 2021140491 d.d. 12 juli 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 30 mei 2021 bevond ik mij in mijn woning te [woonplaats 2] . Om 15.33 uur zag ik dat ik een gemiste oproep had van het mij onbekende telefoonnummer [telefoonnummer] . Toen ik het nummer vervolgens terugbelde hoorde ik een mannenstem zeggen: “Wij komen je thuis te grazen nemen”.
Omstreeks 16.15 uur werd er op de voordeur geklopt. Ik hoorde dat [getuige] de deur opende. Ik hoorde vervolgens luide mannenstemmen. Ik hoorde dat zij de woning binnen liepen. Ik hoorde [getuige] zeggen dat zij niet uitgenodigd waren en niet naar binnen mochten. Ik zag dat er drie mannen de woonkamer binnenstormden. Ik maakte een foto van twee mannen. Ik kan mij herinneren dat een man de barkruk vastpakte. Ik kwam na enig moment weer bij kennis. Ik weet dat ik op de grond lag.
Naar aanleiding van het incident heb ik het volgende letsel opgelopen: een oppervlakkige snee op mijn linkerarm, ter hoogte van mijn elleboog, diverse wondjes op mijn linkerpols, een hoofdwond en diverse plekken op mijn rug. Verder heb ik last van mijn ribben.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 mei 2021 om 17.53 uur, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 30 mei 2021 was ik op visite bij [slachtoffer] te [woonplaats 2] . Ik hoorde een auto hard aan komen rijden en hard remmen. Ik zag dat er drie mannen uitstapten. Ik hoorde dat er werd gebonkt op de voordeur. Ik deed hierop de voordeur een stukje open en zag daar de drie mannen staan die ik uit de auto had zien stappen. Ik zag dat de blonde man op een dringende manier met zijn borst tegen mij aanduwde. Terwijl ik hen tegen probeerde te houden, werd ik de woning in geduwd. Ik hoorde de drie mannen tegen [slachtoffer] tekeer gaan. Ik zag dat de blonde man een glas van de bar pakte en deze richting [slachtoffer] gooide. Ik zag dat de chauffeur een barkruk pakte en hiermee over de bar op [slachtoffer] sloeg. Ik zag dat de blonde jongen over de bar heen leunde en [slachtoffer] sloeg. Ik zag dat de blonde jongen ook met glazen gooide op [slachtoffer] . Ik zag dat de chauffeur en de blonde jongen op [slachtoffer] aan het inslaan en schoppen waren en dat de chauffeur de barkkruk op [slachtoffer] had gelegd om hem tegen de grond te drukken en dat hij ook nog met zijn rechtervuist op [slachtoffer] aan het inslaan was. Ik zag dat de blonde jongen op [slachtoffer] inschopte. Ik zag dat de mannen de woning verlieten en dat [slachtoffer] nog vast lag onder de barkruk. Ik zag dat er bloed op de muur zat. Ik riep [slachtoffer] en zag dat hij hier heel sloom op reageerde. Het signalement van de mannen:
persoon 1 (chauffeur)
- 40 a 45 jaar;
- zwart haar, ongeveer 10 cm lang, met paar grijze haren;
persoon 2 (blonde jongen)
- 19 a 23 jaar;
- blond haar;
persoon 3
- 30 a 35 jaar;
- donker dik haar, ongeveer 15cm lang.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlage) d.d. 30 mei 2021, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 30 mei 2021 te Leeuwarden waren wij ter plaatse bij de woning van [slachtoffer] te [woonplaats 2] . Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat [slachtoffer] gewond was. Ik zag dat hij op diverse plekken op zijn lichaam letsel had. Wij verbalisanten zagen achter de bar in de woonkamer allemaal glas op de grond liggen. Ook zagen wij een barkruk op de grond liggen en bloedvlekken op de muur zitten.
Bewijsoverweging
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, acht de rechtbank de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] voldoende betrouwbaar. De rechtbank heeft hiertoe gelet op het feit dat deze verklaringen kort na het treffen met verdachte en zijn mededaders ten overstaan van de ter plaatste gekomen politie zijn afgelegd, waarbij aangever en de getuige door verschillende verbalisanten op nagenoeg hetzelfde tijdstip en dus kennelijk afzonderlijk van elkaar zijn gehoord. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat de verklaringen op essentiële onderdelen met elkaar overeenkomen en wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen, waarin de door de politie aangetroffen situatie in de woning wordt omschreven.
Gelet hierop en op de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 30 mei 2021 omstreeks 15.33 uur telefonisch [slachtoffer] heeft aangekondigd dat ze hem thuis zouden komen opzoeken om hem te grazen te nemen. Verdachte heeft zelf ook ter terechtzitting verklaard dat hij samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , naar de woning van [slachtoffer] is gereden om, “een hartig woordje met [slachtoffer] te praten”.
Uit het door de getuige [getuige] opgegeven signalement van de chauffeur, die zij uit de auto heeft zien stappen, concludeert de rechtbank dat de getuige hiermee verdachte voor ogen heeft gehad, temeer nu verdachte ook zelf heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de auto waarmee zij naar [slachtoffer] zijn gereden. De andere twee door de getuige opgegeven signalementen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat zij met “de blonde jongen” medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bedoeld. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat ook medeverdachte [medeverdachte 1] de woning heeft betreden, nadat de deur door getuige [getuige] was geopend. Hoewel de getuige hen nog probeert tegen te houden, dringen verdachte en zijn medeverdachten vervolgens de woning binnen. Op het moment dat zij de woonkamer binnenkomen, wordt door aangever een foto gemaakt, waarop verdachte en zijn broer zichzelf hebben herkend. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat door verdachte en medeverdachte met glazen en een vaas is gegooid, dat [slachtoffer] door verdachte met een barkruk is geslagen en dat [slachtoffer] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] is geslagen en geschopt. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat de broer van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] , zich alleen met haar heeft bemoeid.
Uit de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de foto’s van de verwondingen blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het geweld een snee op zijn linkerarm, diverse wondjes op zijn linkerpols, een hoofdwond, diverse plekken op zijn rug en pijnlijke ribben heeft opgelopen. De politie ziet achter de bar een barkruk en scherven op de vloer liggen en bloed op de muur.
Vrijspraak (medeplegen) diefstal met geweld
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte en aangever hebben voorafgaand aan het incident telefonisch contact gehad, waarin door verdachte is aangegeven dat hij bij aangever langs zou komen “om hem te grazen te nemen”. Uit het dossier volgt niet dat verdachte en zijn medeverdachten naar de woning van aangever zijn gegaan met het voornemen om een diefstal te plegen. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten reeds bij het plegen van het geweld het vereiste oogmerk hebben gehad om een de diefstal te plegen.
De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Vrijspraak (medeplegen) poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte daartoe de intentie had (vol opzet), zodat beoordeeld moet worden of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er glazen voorwerpen en een vaas naar aangever is gegooid, dat aangever met een barkruk is geslagen terwijl hij aan de andere kant van de bar stond en dat aangever terwijl hij achter de bar op de grond lag is geslagen en geschopt. Als gevolg van het gepleegde geweld heeft aangever verwondingen opgelopen.
Op grond van de stukken heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen waar precies en met welke kracht aangever met de barkruk is geslagen en is geslagen en geschopt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom van de subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling vrijspreken.
Medeplegen van mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte heeft voorafgaand in een telefoongesprek tegen aangever gezegd dat zij hem thuis te grazen kwamen nemen. Vervolgens is hij, samen met zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] , naar de woning van aangever gegaan en zijn zij deze woning binnengedrongen. In de woning heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] aangever mishandeld door met glazen op hem te gooien, aangever met een barkruk te slaan en hem te slaan en te schoppen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Als gevolg van dit gezamenlijk gepleegde geweld heeft aangever pijn en letsel opgelopen, zodat de meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van mishandeling bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2021, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door
-glazen en een vaas te gooien naar die [slachtoffer] en
-die [slachtoffer] te slaan en te schoppen en
-die [slachtoffer] te slaan met een barkruk.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair: medeplegen van mishandeling.
Dit feit is strafbaar, nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis zit. Al die tijd heeft hij niet kunnen werken en had hij geen inkomsten. Tot op heden is het verdachte gelukt om zijn woning te behouden. Wanneer verdachte langer vast moet blijven zitten zal hij zijn woning echter kwijt raken. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte weliswaar één keer gerecidiveerd heeft voor een geweldsfeit, maar dat dit geweldsfeit een andere oorsprong heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportages van de Reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mishandeling, door met glazen en een vaas naar aangever te gooien, aangever met een barkruk te slaan en hem te slaan en te schoppen. Verdachte heeft vooraf telefonisch aangegeven dat aangever thuis zou worden opgezocht om hem te grazen te nemen. Vervolgens is hij samen met anderen de woning van aangever binnengedrongen en is aangever door verdachte en zijn mededader mishandeld. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. De mishandeling vond plaats in de woning van aangever, een plek waar aangever zich veilig hoort te voelen. Bovendien heeft verdachte geen inzicht gegeven over de precieze aanleiding om aangever op te zoeken en te mishandelen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbare feit en voor dit feit nog in een proeftijd liep.
Uit het reclasseringsrapport van 14 september 2021 blijkt dat de reclassering in algemene zin risico’s ziet op het gebied van de handelingsvaardigheden van verdachte, zijn psychosociaal functioneren en zijn houding. Daarnaast roept het sociaal netwerk van verdachte vragen op. Er is sprake van een lopend reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden, waarbij er sprake is van een behandelverplichting en contact- en locatieverbod voor zijn ex-partner. Het recidiverisico kan door de reclassering niet worden ingeschat, omdat verdachte het strafbare feit ontkent. Gelet op het lopende toezicht adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf de LOVS oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand passend en geboden is. Dat deze straf lager uitvalt dan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis en de eis van de officier van justitie berust op de omstandigheid dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van een lichter feit komt.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 28 december 2018 van de meervoudige strafkamer van in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 februari 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 3 september 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op de lange duur van het voorarrest voor het bewezenverklaarde feit, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/730158-18:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
28 december 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K.A. de Groot en
mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2021.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.