ECLI:NL:RBNNE:2021:4584

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/850098-19 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/850098-19, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betreft een bedrag van € 188.990,00, dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit de illegale teelt van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1963, wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het telen van hennep in de periode van 1 januari 2017 tot 9 oktober 2019. De officier van justitie baseerde de vordering op een rapport van 4 februari 2020, waarin werd uitgegaan van elf eerdere oogsten.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2021 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.S. Slinkman, betoogd dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden, omdat hij slechts twee keer zou hebben geoogst. De verdediging voerde ook aan dat de veroordeelde reeds kosten had gemaakt voor de terugbetaling van elektriciteit en gas, en dat er rekening gehouden moest worden met kosten voor de opbouw van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kosten niet voldoende waren onderbouwd en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het rapport van de officier van justitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde € 188.990,45 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. S. Timmermans en de rechters mr. J. van Bruggen en mr. J.V. Nolta, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850098-19
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 10 september 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 188.990,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/850098-19 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 oktober 2021.
De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde telen van hennep tot een bedrag van € 188.990,00. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 4 februari 2020, waarbij wordt uitgegaan van elf eerdere oogsten.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat dient te worden gematigd, nu veroordeelde maar twee keer heeft geoogst. Daarnaast merkt de raadsman op dat veroordeelde het gehele schadebedrag dat is ontstaan door de illegale afname van elektriciteit en gas over de ontnemingsperiode reeds heeft terugbetaald en dat hierdoor wellicht een verrekening dient plaats te vinden. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met een kostenpost aan de zijde van veroordeelde van in totaal € 5.000,00 euro, welk bedrag veroordeelde heeft uitgegeven aan allerlei spullen ten behoeve van de opbouw van zijn hennepkwekerij.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. de inhoud van het onder parketnummer 18/850098-19 tegen veroordeelde gewezen vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 28 oktober 2021; feit 1;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 4 februari 2020, opgenomen op pagina 101 e.v. van het dossier van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019021342 d.d. 14 januari 2021, inhoudend het relaas van verbalisant.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van heden in de zaak met parketnummer 18/850098-19 veroordeeld wegens (onder meer) het telen van hennep in een door hem zelf gebouwde hennepkwekerij in de tuin van zijn woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats].
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit of andere strafbare feiten. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, voornoemd, als uitgangspunt.
In dit rapport is uitgegaan van de concrete bevindingen in het strafonderzoek waarbij aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde in de periode van 1 januari 2017 tot 9 oktober 2019 financieel voordeel heeft genoten uit het telen van hennep. De rechtbank is van oordeel dat de startdatum van voornoemde periode voldoende aannemelijk is gemaakt. Dat er in ieder geval vanaf 1 januari 2017 en gedurende een lange tijd is geteeld vindt ondersteuning in allerlei aanwijzingen in het dossier. Zo blijkt uit de aangifte van [benadeelde partij] dat het stroomverbruik op het adres van verdachte al sinds 2013 afwijkt van hetgeen normaal is. Voorts blijkt uit luchtfoto’s en uit foto’s die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte uit 2016 en 2017 dat zowel de kweekruimte als de houten constructie die boven de opening van de kwekerij was geplaatst reeds in 2016/2017 gereed waren. Ook is er op een foto die is aangetroffen op de telefoon van verdachte van 12 mei 2016 een rode buis te zien die loopt van de kruipruime van de woning van verdachte richting de plek waar later de kwekerij is aangetroffen. Deze rode buis werd ook aangetroffen bij de ontmanteling van de kwekerij in oktober 2019. Sinds 2017 ligt er een betonnen plaat boven de ruimte waar de kwekerij zit. Ook is er een elektriciteitssnoer aangetroffen met daarop een productiedatum van 6 mei 2016. Daarnaast wijst de rechtbank ook nog op de aangetroffen verdroogde hennepresten, het stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, op het stoffilter van de koolstofcilinder en op de aanwezige elektra, welke vervuiling pas optreedt in hennepkwekerijen na een langere tijd. Ook zat er een dikke laag schimmel op de muren van de kweekruimte en zijn er een droognet en knipschaartjes met hennepresten aangetroffen, al hetgeen duidt op het reeds sinds langere tijd aanwezig in werking zijn van de hennepkwekerij.
De rechtbank is van oordeel dat de berekeningswijze ten aanzien van de opbrengsten van de hennepkwekerij, die is toegepast in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende is verantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beschreven bevindingen waarop het aantal oogsten wordt gebaseerd zodanig verankerd in ervaringsgegevens dat op basis hiervan mag worden aangenomen wat de gemiddelde frequentie van oogsten in een hennepkwekerij is en welke omvang een oogst heeft. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd maakt dit niet anders.
Nu de verdediging voor het overige de berekening in het rapport ten aanzien van de
opbrengstenvan de hennepkwekerij niet heeft weersproken, zal de rechtbank die berekening uit het rapport aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag leggen, waarbij wordt uitgegaan van elf oogsten.
Voor wat betreft de
kostendie op de opbrengst in mindering dienen te worden gebracht overweegt de rechtbank als volgt. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal geen rekening worden gehouden met de door veroordeelde gestelde kosten van in totaal € 5.000,00 voor het opbouwen van de kwekerij, nu hij deze kosten niet met stukken of anderszins heeft onderbouwd. Evenmin zal rekening worden gehouden met de elektriciteits- en gaskosten die veroordeelde aan [benadeelde partij] zou hebben terugbetaald, nu deze kostenpost eveneens onvoldoende is onderbouwd. Gelet op het voorgaande zullen de opbrengsten dan ook enkel worden verminderd met de kosten zoals opgenomen in de het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel waarin als uitgangspunt zijn opgenomen de standaardkosten als opgenomen in het FPA-rapport, te weten de afschrijvingskosten, de kosten gemaakt voor de inkoop van de hennepstekken en de variabele kosten.
Het bovenstaande levert de volgende berekening op:
Bruto opbrengst één oogst:
165 planten x 27,7 gram per plant = 4,57 kilogram
4,57 kilogram x € 4.070,00 (verkoopprijs per kilo) = € 18.599,90
Kosten:
Afschrijvingskosten: € 150,00
Hennepstekken: € 628,65
Variabele kosten: € 640,20
----------
De totale € 1.418,55
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
Bruto opbrengst 11 oogsten x € 18.599,00: € 204.597,80
Totale kosten 11 oogsten x € 1.418,85: € -/- 15.607,35
------------------
€ 188.990,45
Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 188.990,45 voordeel heeft genoten en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 188.990,45 (zoals gevorderd door de officier van justitie).

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 188.990,00.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 188.990,00(zegge: honderdachtentachtigduizend negenhonderdnegentig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2021.
w.g.
mr. S. Timmermans
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
mr. J. van Bruggen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
mr. J.V. Nolta
locatie Groningen,
mr. L. van der Weide