ECLI:NL:RBNNE:2021:4583

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/850098-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens hennepteelt, diefstal van elektriciteit en witwassen

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1963, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en witwassen. De zaak kwam ter terechtzitting op 14 oktober 2021, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.S. Slinkman, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen van 165 hennepplanten in de periode van 1 januari 2019 tot 9 oktober 2019, diefstal van elektriciteit en het voorhanden hebben van goederen die bestemd waren voor het plegen van misdrijven.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de feiten, maar achtte de feiten onder 1, 2 en 4 wel bewezen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor professionele hennepteelt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer tien maanden schuldig had gemaakt aan het telen van hennep en diefstal van elektriciteit, wat leidde tot ernstige gevolgen voor de volksgezondheid en de energieleverancier.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf van 18 maanden op te leggen werd niet gevolgd, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor de veronderstelling dat de verdachte ook de hennepteelt van anderen faciliteerde. De rechtbank besloot tot een lagere straf, maar benadrukte dat de feiten ernstige gevolgen hadden en dat de verdachte zich had laten leiden door financieel gewin.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850098-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
14 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 t/m 9 oktober 2019 te [pleegplaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
op het perceel/adres [straatnaam] te [pleegplaats] ,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
165 hennepplanten en/of delen daarvan, althans een hoeveelheid hennep,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 t/m 9 oktober 2019 te
[pleegplaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in/uit de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] ,
een hoeveelheid electriciteit, althans enig goed, geheel of deels toebehorende
aan het bedrijf [benadeelde partij] , althans een ander dan verdachte,
heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, waarbij
verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 9 oktober 2019 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer stoffen en/of voorwerpen, te weten
- een (meter)zegel, en/of
- een emmer klemmen en/of zegeldraad, en/of
- een tas met spullen voor het bewerken van electriciteitsmeters, en/of
- een gasafsluiter, en/of
- (een container met) allerlei materiaal voor ombouwen electriciteitsmeters, en/of
- een kistventilator, en/of
- een natriumlamp, en/of
- een flens, en/of
- 72 electriciteitsmeters en 37 gasmeters, en/of
- een gereedschapskist met geïsoleerd gereedschap, en/of
- twee afgeknipte (meter)zegels, en/of
- een kabelsnijder, en/of
- strijkzakken, en/of
- een aggregaat, en/of
- een zak stekblokje, en/of
- 27 stektrays, en/of
- een zak perliet, en/of
- twee steunneten, en/of
- een compressor, en/of
- een vernevelaar, en/of
- een zak gebruikte zegels, en/of
- een bakje sleutels van electriciteitskasten, en/of
- drie jerrycans wortelgroeimiddel/voeding, en/of
- een tijdklokschake]aar, en/of
- zware zekeringen en/of stoppen,
- (een) ander(e) gereedschap(pen) en/of goed(eren) geschikt voor het monteren en/of aanpassen/manipuleren van een gasmeter en/of electriciteitsmeter of
- voorziening en/of het aftakken/omleggen van de stroomvoorziening buiten de normale zekerheidskast en/of meter om,
heeft voorhanden gehad,
waarvan hij en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van een van
de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
4.
hij op of omstreeks 9 oktober 2019 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet een gewoonte heeft gemaakt van witwassen,
immers verdachte, in die periode meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(van) een of neer voorwerp(en), te weten
- een (meter)zegel en/of zegeldraad, en/of
- 72 electriciteitsmeters en/of 37 gasmeters, en/of
- een gereedschapskist met geïsoleerd gereedschap, en/of
- twee afgeknipte (meter)zegels, en/of
- een kabelsnijder, en/of
- een aggregaat, en/of
- een zak gebruikte (meter)zegels, en/of
- een bakje sleutels van electriciteitskasten,
heeft verworven en/of voorhanden gehad,
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen aan verdachte onder
1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat ter zake van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde niet kan worden bewezen dat er sprake is van medeplegen. Dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde witwassen een gewoonte heeft gemaakt, acht de officier van justitie evenmin wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 3 ten laste is gelegd, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot hetgeen aan verdachte onder 4 ten laste is gelegd, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit enkel en alleen wettig en overtuigend kan worden bewezen voor wat betreft de goederen waarvan verdachte zelf heeft aangegeven dat hij wist dat hij deze op illegale wijze heeft verkregen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Artikel 11a Opiumwet stelt strafbaar degene die (onder meer) voorhanden heeft stoffen of voorwerpen of gegevens, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet), dan wel voor het telen van een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Artikel 11a Opiumwet richt zich dan ook niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van de professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet de rechtbank dus eerst kunnen vaststellen dat de aangetroffen goederen de hiervoor aangeduide bestemming hadden. Verdachte heeft immers verklaard dat de aangetroffen goederen slechts bedoeld waren voor zijn eigen hennepkwekerij.
De rechtbank stelt vast dat de onder 3 ten laste gelegde goederen bij verdachte zijn aangetroffen op zijn erf in een container. Voor een groot deel van deze goederen geldt dat deze geschikt zijn (geweest) voor de illegale hennepteelt. Verdachte heeft dat ook niet ontkend. De rechtbank is met betrekking tot de aangetroffen goederen in deze hoeveelheid en aantallen echter van oordeel dat niet zonder meer vast staat dat het goederen zijn die gebruikt worden voor de professionele/bedrijfsmatige en/of grootschalige teelt. Bewijs dat verdachte de goederen niet louter voor zijn eigen kwekerij gebruikte is naar het oordeel van de rechtbank in het dossier niet voorhanden.
Hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen en de rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 oktober 2021;
2. een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 16 december 2019, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019021342 d.d. 14 januari 2021, inhoudende de verklaring van [naam 1] en
[naam 2] namens [benadeelde partij] :
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 28 oktober 2019, opgenomen op p. 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van de verbalisant.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en zij spreekt verdachte dan ook vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 4 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 oktober 2021;
Ik ben mij bewust van de illegale herkomst van de in mijn container aangetroffen meterzegels, het zegeldraad, en de oude meters. Ik heb voor deze voorwerpen betaald.
De bij mij aangetroffen sleutels, heb ik van collega’s van [benadeelde partij] gekregen.
2. een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 16 december 2019, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier met nummer 2019021342 d.d. 14 januari 2021, inhoudende als verklaring van [naam 1] en [naam 2] namens [benadeelde partij] :
Ik, [naam 2] , werd op de hoogte gebracht van de grote hoeveelheid elektriciteitsmeters die door de politie waren aangetroffen in een container op het erf aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . [benadeelde partij] maakt gebruik van meters met daarbij horende unieke nummers. Deze nummers zijn bij [benadeelde partij] allemaal geregistreerd. [benadeelde partij] plaatst alleen meters met unieke nummers tussen de hoofdzekering en de groepenkast. Ik heb de nummers van de meters genoteerd. In onze systemen heb ik na laten zoeken waar en op welk adres de meters geplaatst waren. Bijna alle meters zijn uitgenomen op adressen waar regulier onderhoud is geweest, waarbij de meter vervangen is. De werkwijze bij een vervanging van een meter is dat de monteur de oude meter mee neemt en op het terrein van [benadeelde partij] in daarvoor bestemde bakken deponeert. De uitgenomen meters worden uiteindelijk vernietigd. De meters worden vernietigd om te voorkomen dat de meters worden hergebruikt voor andere doeleinden. De meters worden ook niet meer terug geplaatst in het net. In de container, die op het erf is aangetroffen, lagen meer spullen die bij [benadeelde partij] weg komen. In de container stond een aggregaat waar de naam van een medewerker van [benadeelde partij] op stond. Er zat ook een sticker op van [bedrijf 1]. De sleutels die in bij verdachte aangetroffen bakje zaten, zijn van adressen waar de [benadeelde partij] medewerkers binnen hun werkzaamheden moeten uitvoeren. Deze sleutels zijn eigendom van [benadeelde partij] . De verdachte kan de goederen niet legaal van [benadeelde partij] hebben ontvangen. Hij moet ze gestolen hebben, of gekocht/gekregen van een medewerker van [benadeelde partij] . Deze medewerker heeft nooit toestemming van [benadeelde partij] gehad om deze goederen te verkopen c.q. weg te geven. Verdachte [verdachte] heeft werkzaamheden namens [benadeelde partij] uitgevoerd, maar voor die werkzaamheden heeft hij nooit dit soort materialen nodig gehad. Verdachte verrichte grondwerkzaamheden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van de in zijn container aangetroffen meterzegels, zegeldraad en meters heeft verdachte bekend dat hij deze goederen heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze goederen een illegale herkomst hadden. Ten aanzien van deze voorwerpen acht de rechtbank het witwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het bij hem aangetroffen aggregaat met daarop een sticker van [benadeelde partij] en het bakje met sleutels van elektriciteitskasten van [benadeelde partij] heeft verdachte gesteld dat hij deze voorwerpen op legale wijze heeft verkregen. Deze verklaring acht de rechtbank echter ongeloofwaardig, nu [benadeelde partij] in haar aangifte stelt dat zowel het aggregaat als de sleutels haar in eigendom toebehoren en een particulier deze voorwerpen nimmer op een legale manier heeft kunnen verwerven en voorhanden heeft kunnen hebben. Verdachte moet, zeker gelet op de grondwerkzaamheden die hij gedurende enige tijd namens de firma [bedrijf 2] voor [benadeelde partij] heeft uitgevoerd, ook hebben geweten dat dergelijke voorwerpen nooit op een legale manier in particuliere handen kunnen komen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig waren en dat verdachte dit wist. Ook ten aanzien van deze voorwerpen acht de rechtbank het ten laste gelegde witwassen derhalve wettig en overtuigend bewezen. Nu uit de aangifte van [benadeelde partij] niet duidelijk is gebleken dat de in de tenlastelegging opgenomen kabelsnijder en het geïsoleerde gereedschap haar in eigendom toebehoren, acht de rechtbank het witwassen ten aanzien van deze voorwerpen niet bewezen en van dit deel van de tenlastelegging spreekt zij verdachte dan ook vrij.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen en spreekt verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1, 2 en 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2019 t/m 9 oktober 2019 te [pleegplaats] ,
opzettelijk, meermalen, telkens op het perceel/adres [straatnaam] te [pleegplaats] ,
heeft geteeld en bereid en bewerkt en/of verwerkt,165 hennepplanten, in elk geval telkens een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in de periode van 1 januari 2019 t/m 9 oktober 2019 te [pleegplaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
in de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] ,
een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij] ,
heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, waarbij
verdachte en zijn medeverdachte het weg te nemen goed onder hun bereik hebben
gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op 9 oktober 2019 te [pleegplaats] ,
voorwerpen, te weten
- een meterzegel en zegeldraad, en
- 72 elektriciteitsmeters en 37 gasmeters, en
- twee afgeknipte meterzegels, en
- een aggregaat, en
- een zak gebruikte meterzegels, en
- een bakje sleutels van elektriciteitskasten,
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

4. witwassen.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een taakstraf, van welke taakstraf – indien de rechtbank dit noodzakelijk acht – tevens een deel voorwaardelijk kan worden opgelegd met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer tien maanden schuldig gemaakt aan het telen van hennep in een door hem zelf gebouwde ondergrondse hennepkwekerij in de tuin van zijn woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] , waar hij samen met zijn vrouw en minderjarige kinderen woonde. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende diezelfde periode tezamen en in vereniging met zijn echtgenote schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit, door deze stroom op illegale wijze af te tappen. Tot slot heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het op illegale wijze verwerven van afgeschreven elektriciteits- en gasmeters en allerlei toebehoren.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de handel in- en de verspreiding van softdrugs, waarbij hij zich louter heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en waarbij hij volledig voorbij is gegaan aan de schadelijke gevolgen die het gebruik van hennep voor de volksgezondheid kan hebben, alsmede aan het feit dat de illegale hennepteelt veelal gepaard gaat met andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Door de diefstal van elektriciteit hebben verdachte en zijn echtgenote de energieleverancier gedupeerd, maar ook een (mogelijk) gevaarlijke situatie gecreëerd in en rondom hun woning. Het gebruikmaken van een illegale stroomvoorziening kan immers grote veiligheidsrisico’s met zich meebrengen, zoals verdachte uit ervaring wist.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer aan en overweegt dat dergelijke feiten het opleggen van een substantiële straf zonder meer rechtvaardigen.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Als uitgangspunt voor het (eenmalig) kweken van een hoeveelheid van 100 tot 500 hennepplanten geldt de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren. Dit oriëntatiepunt ziet op personen die – net als verdachte – voor het eerst voor een dergelijk feit worden veroordeeld en gaat uit van het met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes te vergelijken met die van verdachte, met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten. Uitgangspunt bij de hantering van dit oriëntatiepunt is voorts dat het financieel voordeel is/wordt ontnomen en dat apparatuur is/wordt verbeurd verklaard en/of onttrokken aan het verkeer. Dat verdachte meerdere keren heeft geoogst, is een strafverzwarende omstandigheid.
Voornoemd oriëntatiepunt ziet niet mede op de diefstal van elektriciteit, zodat voor dit strafbare feit in beginsel extra strafoplegging aan de orde is. Daarnaast heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan een derde strafbaar feit, te weten witwassen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, waarin de reclassering aangeeft dat verdachte vanwege zijn geldproblemen, die hij vervolgens heeft afgewogen tegen de lage pakkans bij het plegen van dergelijke strafbare feiten, is overgegaan tot het kweken van hennep. Voor het overige heeft de reclassering geen grote problemen geconstateerd in het leven van verdachte. De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies en/of toezicht acht de reclassering niet geïndiceerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De strafeis van de officier van justitie lijkt mede te zijn gebaseerd op de veronderstelling dat verdachte zich niet alleen met zijn eigen hennepteelt bezighield, maar ook de hennepteelt van anderen faciliteerde. De rechtbank ziet daarvoor, mede in het licht van hetgeen hierboven is overwogen in het kader van de vrijspraak voor feit 3, onvoldoende aanknopingspunten. Met de thans op te leggen straf wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht gedaan aan de ernst en context van feiten zoals de rechtbank die bewezen heeft verklaard.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst onder de nummers 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16, 17 en 18 opgenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de op de beslaglijst onder de nummers 13 en 14 opgenomen voorwerpen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de op de beslaglijst onder de nummers 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16, 17 en 18 opgenomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Ten aanzien van de op de beslaglijst onder de nummers 13 en 14 opgenomen voorwerpen is de rechtbank van oordeel dat deze moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen voorwerpen genoemd onder de nummers 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16, 17 en 18 van de aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] van de in beslag genomen voorwerpen genoemd onder de nummers 13 en 14 van de aangehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.