ECLI:NL:RBNNE:2021:4574

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/830237-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling van politieambtenaren door verdachte in zijn woning

Op 4 november 2019 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het gijzelen van twee politieambtenaren in zijn woning te [pleegplaats]. De politieambtenaren, werkzaam bij de districtsrecherche in Groningen, waren ter plaatse om een foto te maken van een tractor in verband met een eerdere aanhouding van de schoonzoon van de verdachte. Toen de agenten wilden vertrekken, blokkeerde de verdachte de deur en eiste dat hij eerst met de chef sprak. De agenten voelden zich gedwongen om in de woning te blijven, wat resulteerde in een gijzeling van ongeveer 15 minuten. Later op de dag heeft de verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door zich in de tegenovergestelde richting te bewegen van waar de agenten hem naartoe wilden brengen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een taakstraf van 100 uren, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €300,- toegewezen aan een van de benadeelde politieambtenaren voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830237-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2021, dat is gesloten op 14 oktober 2021. De verdachte is op 7 oktober 2021 verschenen, bijgestaan door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is op 7 oktober 2021 ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 4 november 2019 te [pleegplaats] , gemeente Westerkwartier, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beide werkzaam als politieambtenaar bij de districtsrecherche in Groningen) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, (telkens) met het oogmerk de politie en/of vertegenwoordigers van de politie, in elk geval een ander, te dwingen iets te doen of niet te doen, door:
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in zijn - verdachtes - woning binnen te laten, en/of
- ( vervolgens) voor de uitgang van die woning te gaan staan en/of deze te blokkeren (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] de woning niet konden verlaten), en/of - (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te zeggen: "ik wil eerst die chef spreken en eerder gaan jullie niet weg hier", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] een duw te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 november 2019 te [pleegplaats] , gemeente Westerkwartier, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beide werkzaam als politieambtenaar bij de districtsrecherche in Groningen) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in zijn - verdachtes - woning binnen te laten, en/of
- ( vervolgens) voor de uitgang van die woning te gaan staan en/of deze te blokkeren (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] de woning niet konden verlaten), en/of - (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te zeggen: "ik wil eerst die chef spreken en eerder gaan jullie niet weg hier", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] een duw te geven;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 november 2019 te [pleegplaats] , gemeente Westerkwartier, (een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beide werkzaam als politieambtenaar bij de districtsrecherche in Groningen), door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander(en), wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het niet kunnen verlaten van zijn, verdachtes, woning, althans het inperken van zijn/haar/hun bewegingsvrijheid immers heeft/is hij, verdachte
-tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gezegd: "ik wil eerst die chef spreken en eerder gaan jullie niet weg hier", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in zijn - verdachtes - woning binnen gelaten, en/of
- ( vervolgens) voor de uitgang van die woning gaan staan, en/of
- ( aldus) deze uitgang geblokkeerd (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] de woning niet konden verlaten), en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] een duw gegeven;
2.
hij op of omstreeks 4 november 2019 te [pleegplaats] , gemeente Westerkwartier, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), FRL92113 en/of FRL92338, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door
- te rukken en/of te trekken in een richting anders dan die waarin die ambtena(a)r(en) hem wilde(n).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet de intentie heeft gehad om de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gijzelen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] niet aangeraakt en heeft haar niet belemmerd de woning te verlaten. Uiteindelijk is er wel een situatie ontstaan waarin beide verbalisanten zich opgesloten hebben gevoeld, zodat mogelijk kan worden bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet op het subsidiair ten laste gelegde heeft gehad. In de beleving van verdachte heeft hij zich niet tegen zijn aanhouding verzet, zoals onder 2 ten laste is gelegd. Verdachte heeft wellicht iets geduwd of getrokken, maar de opzet tot wederspannigheid kan niet uit het dossier worden afgeleid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 7 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 4 november 2019 heb ik de agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in mijn huis te [pleegplaats] uitgenodigd. De tractor, die zij wilden onderzoeken, was er niet. [slachtoffer 1] wilde weg. Ik ben naar de deur gelopen en ben voor het deurkozijn gaan staan. Ik heb gezegd: “Ik wil eerst die chef spreken en eerder gaan jullie niet weg hier.” Ik wilde ervoor zorgen dat iemand van de politie met mij het gesprek aan zou gaan over de aanhouding van mijn schoonzoon.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 4 november 2019, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019293236 van 7 november 2019, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Ik ben werkzaam voor de politie in het district Groningen bij de districtsrecherche.
Op 4 november reden [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) en ik op de oprit van [straatnaam] te [pleegplaats] . Op dat moment wist ik dat dit de boerderij was van [verdachte] . De man die er aan kwam lopen was groot. Ik schat dat hij twee meter lang is. Ik zag dat hij een stevig postuur had. Ik besefte dat dit [verdachte] moest zijn. Ik hoorde dat de man zei: “Kom maar even naar binnen.” Ik hoorde dat [verdachte] zei: “het is dikke onzin dat je een foto van de pedalen van de tractor moet maken”. Ik vroeg vervolgens aan [verdachte] : “Dus je wilt niet dat wij een foto van die tractor maken?” [verdachte] zei toen ‘nee’. Ik zei vervolgens: “Dan gaan wij nu weer weg.” Vervolgens ben ik gaan staan. Ik liep rustig naar de kamerdeur toe, waardoor wij ook naar binnen gekomen waren. Op het moment dat ik de deur wilde openen, zag ik dat [verdachte] naast mij stond en ik voelde dat hij mij aan de kant duwde. Ik voelde en zag dat hij met de buitenkant van zijn rechterhand tegen mijn rechter schouder duwde. Door de duw tegen mijn rechter schouder werd ik genoodzaakt om een stap opzij te doen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ik wil eerst die chef spreken en eerder gaan jullie niet weg hier". Ik zag dat [verdachte] pontificaal voor de deur ging staan op een manier dat wij eerst langs hem zouden moeten, voordat we de woning konden verlaten. [slachtoffer 2] en ik hebben een aantal keer geprobeerd om [verdachte] te overtuigen en ons de woning te laten verlaten. Ik hoorde dat [verdachte] elke keer zei: "Nee hoor, jullie blijven hier". Ik zag dat [slachtoffer 2] naast hem ging staan en hem nogmaals probeerde te overtuigen om ons te laten vertrekken. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zei: "Dus jij houdt hier twee politiemensen in gijzeling, omdat jij die chef wilt spreken en je doel wilt bereiken?" Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Nou ja gijzeling, jullie blijven gewoon hier" of woorden van gelijke strekking. Ik besefte dat [verdachte] ons niet zou laten vertrekken en ik voelde mij dusdanig bedreigd dat ik op de noodknop heb gedrukt. Ik zag dat een vrouw van een jaar of 50 de woonkamer in kwam. De hoorde dat de vrouw tegen mij zei: “nee hoor, dat is de enige uitweg” en ik zag dat ze wees naar de deur waar [verdachte] voor stond. Al met al ben ik samen met [slachtoffer 2] zeker 15 minuten gegijzeld in de woonkamer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 4 november 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik ben werkzaam als politieambtenaar bij de districtsrecherche in Groningen. Op 4 november 2019 bevond ik mij samen met mijn collega [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) op de [straatnaam] te [pleegplaats] . [verdachte] nodigde ons vervolgens uit om binnen te komen in zijn woning. Vervolgens zei [verdachte] tegen ons dat hij eiste van ons dat wij er nu voor zouden zorgen dat de leidinggevende van politieruiter [naam] nu hier bij hem moest komen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat het niet ging gebeuren dat wij een foto van de pedalen van de tractor zouden maken. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] toen zei: “Ok, dan gaan wij nu weg.” [slachtoffer 1] stond op en liep naar de deur. Hierop zag ik dat [verdachte] heel snel opstond en naar deze deur rende en [slachtoffer 1] bij de deur aan de kant duwde, net voor het moment dat zij deze kon openen. [verdachte] draaide zich vervolgens om en ging met zijn rug naar de nog gesloten deur staan. [slachtoffer 1] zei toen dat hij aan de kant moest gaan en dat zij weg wilde of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat [verdachte] hierop antwoordde met de woorden dat wij er niet langs mochten. Ik was inmiddels voor [verdachte] gaan staan en zei tegen hem dat hij aan de kant moest gaan en ons weg moest laten gaan. [verdachte] herhaalde dat wij er niet door mochten. Ik heb vervolgens meerdere malen tegen [verdachte] gezegd dat hij aan de kant moest gaan, wat hij niet deed. Al met al zijn wij een kwartier in de woning vastgehouden. Gedurende de hele situatie merkte ik wel dat ik bang was voor de veiligheid van [slachtoffer 1] en die van mij. [verdachte] is groot en oogt sterk en maakte zeer duidelijk dat wij daar niet wegkwamen.
ten aanzien van feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 7 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 4 november 2019 kwamen agenten naar mijn woning in [pleegplaats] . Ik werd gearresteerd. Ik heb van mij af gedrukt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2019, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 4 november 2019 waren wij, FRL92338 en FRL92113, belast met de aanhouding
van verdachte [verdachte] . Wij waren gekleed in uniform en verplaatsten ons in een
opvallend politievoertuig. Wij kwamen bij de woning van verdachte aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik, FRL92113, stond buiten met verdachte en had hem samen met twee andere leden van de OG Noord-Nederland vast. Ik zei tegen verdachte dat hij aangehouden werd voor vrijheidsberoving dan wel gijzeling. Ik boeide verdachte vervolgens en zag en voelde dat hij zich in tegengestelde richting dan waar wij hem naartoe wilden bewegen wilde omdraaien. Ik zag en voelde dat hij probeerde om zich om te draaien om zo met zijn gezicht naar de woning te kunnen kijken.
De rechtbank acht op grond van de opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op
4 november 2019 twee verbalisanten heeft gegijzeld, het onder 1 primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft beide verbalisanten zijn woning binnen gelaten om, zoals hij ter terechtzitting van 7 oktober 2021 heeft verklaard, het gesprek aan te gaan met betrekking tot de aanhouding van zijn schoonzoon, terwijl hij wist dat deze verbalisanten bij zijn woning kwamen om een foto te maken van een tractor. Toen bleek dat deze tractor niet of niet meer op het erf aanwezig was en beide verbalisanten de woning wilden verlaten, heeft verdachte dit voorkomen door de deur waardoor de verbalisanten naar binnen waren gekomen, te blokkeren. Verdachte heeft beide verbalisanten duidelijk gemaakt dat hij eerst met de chef wilde praten die naar zijn mening verantwoordelijk was voor de aangifte tegen zijn schoonzoon. Verdachte heeft met deze handelwijze een dermate dreigende sfeer geschapen dat beide verbalisanten zich niet vrij voelden om de woning te verlaten, terwijl zij – zonder gebruikmaking van geweld – de woning ook niet konden verlaten. Verdachte heeft hen dus wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk de politie te dwingen dat de betreffende chef met hem het gesprek zou aangaan.
De rechtbank acht tevens op grond van de opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich later op de dag heeft verzet tegen zijn aanhouding. Verdachte heeft verklaard dat hij van zich af heeft gedrukt, toen hij werd gearresteerd. Hiermee heeft hij zich in tegengestelde richting bewogen dan waar de verbalisanten hem naartoe wilden bewegen en zodoende opzettelijk getracht zijn aanhouding te bemoeilijken of onmogelijk te maken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 november 2019 te [pleegplaats] , gemeente Westerkwartier, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (beiden werkzaam als politieambtenaar bij de districtsrecherche in Groningen) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, telkens met het oogmerk de politie te dwingen iets te doen, door:
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in zijn - verdachtes - woning binnen te laten, en
- die [slachtoffer 1] een duw te geven, en
- vervolgens voor de uitgang van die woning te gaan staan en deze te blokkeren ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] de woning niet konden verlaten, en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te zeggen: "ik wil eerst die chef spreken en eerder gaan jullie niet weg hier";
2.
hij op 4 november 2019 te [pleegplaats] , gemeente Westerkwartier, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, FRL92113, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door te rukken en/of te trekken in een richting anders dan die waarin die ambtenaar hem wilde.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primairgijzeling, meermalen gepleegd;
2. wederspannigheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Verdachte heeft de detentie als zwaar ervaren, zodat een voorwaardelijk strafdeel niet nodig is om recidive te voorkomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 24 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 4 november 2019 schuldig gemaakt aan het gijzelen van twee politieambtenaren. Deze agenten kwamen bij de woning van verdachte om een foto te maken van een tractor, waarmee de schoonzoon van verdachte tijdens de boerenprotesten op
14 oktober 2019 een politiepaard had aangereden. Verdachte wilde met de agenten in gesprek over de aanhouding van zijn schoonzoon. Toen hem duidelijk werd dat de beide agenten hierover niet in gesprek wilden en de woning van verdachte wilden verlaten, heeft verdachte de doorgang naar buiten geblokkeerd en geëist dat hij eerst wilde praten met degene die verantwoordelijk was voor de aangifte tegen zijn schoonzoon. Toen hij later op de dag ter zake van dit feit werd aangehouden, heeft hij zich daartegen verzet.
De rechtbank rekent verdachte met name de gijzeling aan van beide agenten tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden, welk feit een grote impact heeft gehad op beide slachtoffers. Het gedrag van verdachte getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de politie en de door deze voor de beveiliging van de maatschappij en de handhaving van de openbare orde te verrichten werkzaamheden. Dit gebrek aan respect blijkt ook uit het strafblad van verdachte en het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte reclasserings-rapport. Verdachte is in 2016 onherroepelijk veroordeeld wegens belediging van een politieagent en ambtsdwang, terwijl uit het reclasseringsrapport naar voren komt dat verdachte moeite heeft met autoriteit als er in zijn ogen onrechtvaardig wordt gehandeld.
In strafmatigende zin heeft de rechtbank meegewogen het tijdsverloop tussen de afronding van het onderzoek en de behandeling van de zaak op zitting. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich reeds bijna twee jaren heeft gehouden aan de voorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn gesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht. Van deze taakstraf zal het reeds door verdachte ondergane voorarrest worden afgetrokken. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan, zal de rechtbank hem daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van een maand. Aan deze voorwaardelijke straf zal een proeftijd worden verbonden van
2 jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 180 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van een maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

Een taakstraf, voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
300,-(zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2019. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 6 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.