Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte is op de tractor gaan zitten als bijrijder en heeft de bestuurder ontmoedigd om door het eerste hek te rijden. Er was ook geen reden om door het hek te rijden, omdat er mensen bezig waren met het openen van het hek. Verdachte was dan ook verrast, toen de bestuurder van de tractor ineens een dot gas gaf. Op dat moment kon verdachte de tractor niet meer verlaten en heeft hij geprobeerd de schade te beperken door op de toeter te drukken en de bestuurder aan te sporen om vooral rustig te rijden. Het is een eenmansactie van de bestuurder geweest, waaraan verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het vereiste opzet ontbreekt. De uitlatingen van verdachte waren bedoeld om de druk op te voeren. Druk, bluf en overdrijving passen bij een demonstratie om iets gedaan te krijgen, om invloed te kunnen uitoefenen op het voorgenomen beleid. Ook het aftellen door verdachte moet in dat licht worden bezien. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat een veroordeling wegens opruiing in strijd zou zijn met de bescherming die artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) biedt. De uitlatingen van verdachte waren niet opruiend, omdat deze kunnen worden gezien als bijdrage aan het publieke debat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 14 oktober 2019 was ik op de Vismarkt in Groningen. Ik ben daar bij een onbekende in de tractor gestapt. Hij reed door de hekken heen. Ik zei tegen hem: “Als je door het hek rijdt, doe het rustig.” Hij reed eerst zachtjes tegen het tweede hek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 27 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019273679 van 4 februari 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
[medeverdachte 1] zei '[verdachte], aan de zijkant van het provinciehuis zijn te weinig trekkers... wil jij trekkers regelen'. Ik heb daarop wat jongens met trekkers uitgezocht. Ik zei nog tegen [medeverdachte 1] dat ik niet wist of het was afgezegd (de rechtbank leest: afgezet) maar [medeverdachte 1] zei ‘een hekkie is geen probleem’. Alles stond vast en die trekkers moesten naar de zijkant van het provinciehuis. Die jongen zei ’dan moeten we door dat hek heen’. Ik zei tegen die jongen ‘als je dat doet moet je het rustig doen’. We hebben nog even gekeken en ik heb nog tegen hem gezegd dat het niet hoefde maar dat als hij het zou doen, dat hij het rustig moest doen. Hij gaf toen ineens een hoop gas en toen klapte hij door de hekken heen. Ik heb toen nog tegen hem gezegd ‘je rijdt nu rustig door het hek heen’. Dus hij begon heel rustig aan het tweede hek. Ik was niet de bestuurder maar ik zat helaas wel naast die mongool. Ik had de
verantwoordelijkheid om de trekkers aan de zijkant van het provinciehuis te krijgen. Ik moest best lachen toen we door het hek zouden gaan. Ik vond het wel mooi dat het eerste hek om was, maar ik besefte bij het eerste hek al dat het niet handig was dat ik hier bij in zat.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 7 oktober 2021, voor zover van belang inhoudende:
De rechtbank neemt op het in het dossier gevoegde ‘filmpje 2’ waar dat enkele mannen kennelijk proberen de bouwhekken los te maken. Op een gegeven moment opent verdachte de deur van de tractor en roept iets naar de mannen, waarop zij opzij gaan. Direct daarop rijdt de tractor door het eerste bouwhek. Op ‘filmpje 1’ neemt de rechtbank waar dat de tractor vervolgens zonder te stoppen over de Vismarkt rijdt en door de bouwhekken weer verlaat.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld tegen de bouwhekken. De rechtbank is van oordeel dat dit op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wel kan worden vastgesteld. Verdachte heeft de taak op zich genomen om meer tractoren bij het provinciehuis te krijgen. Hij heeft zelf verklaard dat hij zich hiervoor verantwoordelijk voelde. Verdachte is bij iemand in een tractor gestapt en vermoedde toen al dat de route was afgezet. Toen dit inderdaad het geval bleek te zijn, is door de bestuurder van de tractor gezegd dat ze door het hek moesten. Verdachte heeft toen gezegd dat hij dat rustig moest doen als hij dat zou doen. Verdachte heeft echter geen moeite gedaan om een alternatieve route te zoeken en is in de tractor blijven zitten. Op een gegeven moment heeft verdachte contact gehad met de mannen die hebben geprobeerd de hekken los te maken. Meteen daarna zijn de mannen aan de kant gestapt/gesprongen en is de bestuurder van de tractor door de eerste hekken heen gereden. Vervolgens heeft de tractor de andere kant van de Vismarkt verlaten door wederom door bouwhekken heen te rijden. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd tegen bouwhekken, ook al is hij niet zelf degene geweest die door de hekken is gereden. Hij heeft zich wel verenigd met het geweld en daaraan – gelet op bovenstaande vaststellingen – een voldoende significante bijdrage geleverd.
Dat er geweld is gepleegd tegen een gevel/pui van een gebouw acht de rechtbank op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen. Zo is hiervan geen aangifte gedaan. Dit betekent dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken moet worden.
De rechtbank past ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 14 oktober 2019 naar de demonstratie bij het provinciehuis te Groningen gegaan. Ik had een megafoon. Ik heb de hele dag geroepen: “De deur gaat in.” Velen waren emotioneel. De sfeer sloeg om omdat het in het provinciehuis te lang heeft geduurd. Ik heb afgeteld. Ik stond onder meer met [medeverdachte 1] in de laadbak.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
3 december 2019, opgenomen op pagina 93 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019293179, PL0100-2019273668 van 18 november 2019 en PL0100-
2020330809 van 23 december 2020 (aanvulling), inhoudend als verklaring van verdachte:
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
Ik heb een prominente rol gespeeld bij het eerste boerenprotest op 1 oktober. Dus ik liep op
14 oktober 2019 niet als anoniem persoon rond bij dit protest. Veel mensen kennen je dus en je hebt dan veel contacten.
V: Voor het provinciehuis werd gesproken door verschillende mensen via een megafoon en een geluidsinstallatie. Als ik het goed heb was jij daar één van. Hoe is dat zo gekomen?
A: [naam] en ik hebben gebruik gemaakt van mijn megafoon. [medeverdachte 1] had gezorgd voor een geluidsinstallatie en daarvan kreeg ik ook zo nu en dan de microfoon van. Een geluidsinstallatie werkt beter dan een megafoon, daarmee ben je duidelijker verstaanbaar.
Er is vooral gebruik gemaakt van de microfoon. Ik heb via de microfoon gezegd dat de deur in zou gaan en ik heb ook afgeteld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
22 december 2020, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1]:
Op een gegeven moment gingen de boeren in de stoet naar de stad en dan komen ze via de snelweg bij ons bedrijf langs. Toen ben ik met de vrachtwagen aangesloten. Zo zijn we naar de Grote Markt gegaan. Omdat de mensen van LTO geen goede installatie hadden en ik dat hoorde, heb ik aangeboden een installatie te regelen. Deze is toen opgehaald bij mij thuis en is van de Grote Markt naar het Provinciehuis gebracht. Het laatste stuk is met de shovel gegaan, omdat er grote boxen bij waren. Deze shovel is toen met de installatie in de bak rustig naar het Provinciehuis gereden. De installatie werd ook gebruikt voor praatjes van de mensen van bijvoorbeeld LTO. Die gebruikten dan de microfoon.
De stemming werd grimmiger en de boeren werden ongeduldig. Ook werd geroepen dat de deur eruit moest. Ik heb toen gezegd: “Nog 10 minuten en dan gaat de deur eruit.”
V: [verdachte] zat op een gegeven moment ook in die bak. Hoe is dat zo gekomen?
A: Die wou ook de microfoon hebben.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik ben gisteren op de tractor naar Groningen gegaan. Ik ben naar het provinciehuis gereden omdat er werd gevraagd dat er meer tractoren in het zicht moesten staan bij het provinciehuis. Dit verzoek kwam onder andere van [verdachte]. [verdachte] liep min of meer de zaak een beetje op te jutten. Op den duur kwam [verdachte] bij mij en zei dat er een tractor dichter bij het provinciehuis moest komen te staan. Ik heb mijn tractor toen verplaatst tot een meter of twee voor de toegangsdeur van het provinciehuis.
De sfeer werd steeds grimmiger. Er werd geschreeuwd. Je zag boze gezichten om je heen. Vanaf 16.00 uur werd er geroepen: "Het heeft lang genoeg geduurd, de deur moet eruit”. Dit werd door [verdachte] geroepen. Door meerdere aanwezige boeren werd dit overgenomen. Als het aan [verdachte] had gelegen had de deur er volgens mij allang uit gelegen. Ik hoorde op den duur dat er door de megafoons werd geroepen: "We geven ze nog 3 minuten". Iedereen zat in een bepaalde emotie. Ik ging zelf ook in deze emotie mee. Ik wilde ook graag duidelijkheid. Op een gegeven moment werd er afgeteld. Omdat de tijd was
afgelopen en het ultimatum was verstreken werd besloten de deur van het provinciehuis te openen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2019, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 oktober 2019 bevond ik mij in het provinciehuis van Groningen. Op het moment dat ik naar buiten keek zag ik een soort heftruck, dan wel tractor met kiepbak staan. Ik zag dat er in deze bak telkens in ieder geval vier personen zaten. Ik zag dat zij een grote muziekinstallatie met geluidsboxen in de bak hadden staan waarbij ook een draadloze microfoon hoorde. Ik zag dat deze microfoon regelmatig in gebruik was bij iemand van de vakbond van de boeren. Tevens was deze microfoon in gebruik bij een blanke jongen. Ik zag later op RTV Noord staan dat hij vermoedelijk [verdachte] heet. Ik heb hem meerdere malen horen roepen door de microfoon dat zij de deur van het provinciehuis gaan rammen met de tractor. Ik heb hem daadwerkelijk door de microfoon horen roepen dat de tractor gestart moest worden en dat deze het provinciehuis in moest. De muziekinstallatie stond zo hard dat het gehele Martinikerkhof dit kon horen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 oktober 2019 stond ik bij de toegangsdeur van het provinciehuis. Ik zag een blanke man. Later bleek dit te zijn: [verdachte]. Ik zag dat deze man de aanwezige personen 'boeren' toesprak met de megafoon. Ik hoorde dat de blanke man op een gegeven moment riep: "We gaan met de tractor naar binnen, we rammen de deuren open", of woorden van gelijke strekking.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2019, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik hoorde [verdachte] zeggen ‘als [naam] binnen vijf minuten niet naar buiten komt gaat de deur er uit’. Deze tekst heeft hij de rest van de middag en avond geroepen. Ik hoorde [verdachte] ook tegen Sander [medeverdachte 2] zeggen ‘rij hem maar open’.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 oktober 2019 bevond ik mij in het provinciehuis van Groningen. Ik zag een tractor staan voor de ingang van het provinciehuis, de afstand tussen de voorzijde van de tractor en de genoemde groene deuren was nog geen 50 centimeter. Links van deze tractor zag ik nog een tractor staan. Deze tractor had een schepbak bevestigd aan de voorzijde. In deze schepbak stond een geluidinstallatie voorzien van een versterker, boxen en een microfoon. Op één van deze boxen zag ik een man zitten, later bleek dit te zijn [verdachte]. Ik zag en hoorde dat [verdachte] geëmotioneerd was, hij was boos. Ik zag en hoorde [verdachte] meerdere keren roepen in de microfoon dat de deuren van het provinciehuis er uit moesten en dat wij, daarmee doelde hij op de boeren, het provinciehuis in moesten. Ik zag hem wijzen naar de groene toegangsdeuren en hij keek naar de bestuurder van de tractor. Het volume van de muziekinstallatie stond dusdanig hard dat het gehele Martinikerkhof de opruiende woorden van [verdachte] kon horen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan opruiing. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte daartoe geen opzet had. De rechtbank heeft daarbij de context waarin het een en ander zich afspeelde, meegewogen. Verdachte heeft, samen met [medeverdachte 1], een boze groep boeren toegeroepen door een megafoon en microfoon, staande in de laadbak van een tractor. Verdachte was daardoor prominent aanwezig als voortrekker en goed zichtbaar en hoorbaar voor de menigte die zich bij het provinciehuis in Groningen had verzameld. Verdachte heeft gezien dat de sfeer steeds grimmiger werd en dat er een tractor tot een meter of twee voor de toegangsdeur van het provinciehuis werd gereden. Door vanuit zijn positie te blijven roepen dat de deur eruit zou gaan, heeft verdachte de emoties bij de boeren verder opgestookt. Hiermee heeft hij opgeroepen tot geweld. Het kan gelet op de gebruikte bewoordingen niet anders dan dat verdachte dat opzettelijk heeft gedaan.
Met betrekking tot het beroep op artikel 10 EVRM overweegt de rechtbank het volgende.
Het recht op de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in het eerste lid van artikel
10 van het EVRM, kan ingevolge het tweede lid van dat artikel worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien, die strekken tot het verwezenlijken van één van de in artikel 10 EVRM genoemde doeleinden en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van - onder meer - het voorkomen van strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een beperking van de vrijheid van meningsuiting die is voorzien bij wet en die strekt tot het verwezenlijken van één van de doeleinden, genoemd in artikel 10 EVRM. Opruiing is immers strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht en de strafbaarstelling van dit feit is bedoeld om te voorkomen dat anderen worden aangezet tot het plegen van strafbare feiten. Dan resteert de vraag of die bij wet voorziene beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Verdachte heeft met zijn uitlatingen anderen aangezet tot het plegen van geweld en daarom kunnen deze uitlatingen niet worden beschouwd als bijdrage aan het publieke debat. Voor de rechtbank staat daarmee afdoende vast dat de bij wet voorziene inbreuk op de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de inbreuk op verdachtes recht op vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is en dat deze inbreuk niet in strijd is met artikel 10 EVRM.