ECLI:NL:RBNNE:2021:4571

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/095528-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een toegangsdeur van het provinciehuis tijdens boerenprotest

Op 14 oktober 2019 heeft de verdachte tijdens een boerenprotest tegen het stikstofbeleid met zijn tractor de gesloten toegangsdeur van het provinciehuis in Groningen geramd, waardoor schade aan de deur is ontstaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 60 uren. De zaak kwam ter terechtzitting op 7 oktober 2021, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. T. van der Goot, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema. De tenlastelegging betrof de opzettelijke en wederrechtelijke beschadiging van de toegangsdeur van het provinciehuis, dat aan de provincie Groningen toebehoorde. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, met uitzondering van de beschadiging van het gebouw zelf. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de persoon van de verdachte en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank benadrukte dat het recht op vrije meningsuiting en betoging fundamentele rechten zijn, maar dat de verdachte de wettelijke grenzen had overschreden. De vordering van de benadeelde partij, de Provincie Groningen, tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.006,06, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/095528-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2021, dat is gesloten op 14 oktober 2021. De verdachte is op 7 oktober 2021 verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 7 oktober 2021 vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten: het provinciehuis van Groningen, dan wel de toegangsdeur van het provinciehuis van Groningen, in elk geval enig gebouw, dan wel enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de provincie Groningen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde, te weten beschadiging van het provinciehuis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte een deur heeft beschadigd. Daarmee is echter, zo heeft de raadsman gesteld, nog geen sprake van beschadiging van een gebouw, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 4 november 2019, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019293179, PL0100-2019273668 van 18 november 2019, inhoudend de verklaring van [naam] namens Provincie Groningen.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de toegangsdeur van het provinciehuis van Groningen heeft beschadigd. Daarmee is nog geen sprake van beschadiging van het provinciehuis zelf, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de toegangsdeur van het provinciehuis van Groningen, dat aan de provincie Groningen toebehoorde, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geldboete, gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie ten aanzien van beschadiging van een goed. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat verdachte bereid is de schade te vergoeden en dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is tijdens het boerenprotest tegen het stikstofbeleid van de provincies op
14 oktober 2019 met zijn tractor tegen de gesloten toegangsdeur van het provinciehuis in Groningen gereden, waardoor schade aan de deur is ontstaan en deze is opengedrukt. Door de actie van verdachte heeft een aantal demonstranten het provinciehuis binnen kunnen dringen en is een dreigende situatie ontstaan. Uit het dossier komt naar voren dat de tractor van verdachte was aangewezen om voor de deur van het provinciehuis te gaan staan, omdat verdachte al enige bekendheid had verworven nadat hij eerder op het Malieveld in Den Haag door de hekken was gereden bij eenzelfde soort demonstratie van boeren. Verder komt uit het dossier naar voren dat een ultimatum was gesteld, waarbinnen een voor de demonstranten gewenste beslissing zou moeten worden genomen door de provincie, bij gebreke waarvan de deur van het provinciehuis zou worden geopend. Toen die gewenste beslissing uitbleef en het ultimatum was verstreken, heeft verdachte de deur opengedrukt met zijn tractor.
De rechtbank stelt voorop dat het recht op vrije meningsuiting en het recht op betoging fundamentele rechten zijn die essentieel zijn in een democratische samenleving. Verdachte heeft met zijn handelen de wettelijke grenzen echter fors overschreden. In feite heeft verdachte immers door geweld of dreiging daarmee, geprobeerd de besluitvorming van de overheid te beïnvloeden.
De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan en is van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is. Aan de andere kant houdt de rechtbank ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak, terwijl het bewezenverklaarde uitsluitend beschadiging betreft. De rechtbank is daarom van oordeel dat qua onvoorwaardelijk strafdeel kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 60 uren. Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank daarnaast evenwel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand opleggen. Aan deze voorwaardelijke straf zal een proeftijd van twee jaren worden verbonden.

Benadeelde partij

Provincie Groningen heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.404,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is voor zover het de schade aan de deur betreft, te weten tot een bedrag van € 3.511,34, bestaande uit € 2.331,08 (inclusief BTW) betreffende de factuur van [bedrijf 1] verbetering, € 580,26 (inclusief BTW) betreffende de factuur van [bedrijf 2] en € 600,- voor het saltoslot, vermeld op de factuur van [bedrijf 3] . Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. De officier van justitie heeft tevens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de door de officier van justitie bedoelde bedragen in relatie staan tot het door verdachte gepleegde feit. Deze bedragen komen daarom voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van de BTW die de benadeelde partij kan verrekenen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, nu verdachte heeft toegezegd de schade te vergoeden en de benadeelde partij een rechtspersoon is die in staat moet worden geacht zelf voor incasso zorg te dragen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 3.006,06, namelijk voor zover het de schade aan de deur betreft, zijnde de door de officier van justitie genoemde posten, exclusief BTW. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, terwijl dit bedrag niet door verdachte is betwist. De vordering zal daarom tot deze hoogte worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 oktober 2019.
Voor het overige is geen sprake van rechtstreekse schade en zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet af van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Aan doel en strekking van deze maatregel ligt de gedachte ten grondslag het slachtoffer de inning van het aan hem verschuldigde uit handen te nemen. Omdat de benadeelde partij een rechtspersoon is en de verdachte verklaard heeft bereid te zijn de schade te vergoeden, gaat de rechtbank ervan uit dat in deze zaak een extra inspanning van de staat niet nodig zal zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

Een taakstraf, voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Provincie Groningentoe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.006,06(zegge: drieduizend zes euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2019.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.