ECLI:NL:RBNNE:2021:4553

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
18/930192-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor gewoontewitwassen met taakstraf

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft in de periode van maart 2014 tot en met september 2017, samen met anderen, geld van zowel zijn eigen als andermans rekening gepind, met een totaalbedrag van meer dan € 7.000,00, dat afkomstig was van misdrijf. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bij de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 20 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat er omstandigheden zijn die de strafbaarheid niet uitsluiten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn verslaving en de invloed van zijn sociale omgeving. De rechtbank heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf niet meer passend is, gezien de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van artikel 63 Sr. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de bewijsmiddelen heeft toegepast en de bewezenverklaring heeft gedaan op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld tijdens de zittingen op 14 september en 14 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930192-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 14 september 2021 en 14 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 21 september 2017, te Hoogeveen en/of Beilen en/of Assen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. a) op of omstreeks 1 september 2014 te Hoogeveen een bedrag van 250 euro opgenomen, en/of
b) op of omstreeks 3 september 2014 te Hoogeveen een bedrag van 250 euro opgenomen, en/of
c) op of omstreeks 3 september 2014 te Beilen (in [uitgaansgelegenheid]) een bedrag van 1500 euro opgenomen, en/of
d) op of omstreeks 4 september 2014 te Hoogeveen een bedrag van 140 euro opgenomen,
(telkens) met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 1] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
(dossierpagina’s 17-19, 447, 675-683, 1090-1636),
en/of,
e) in of omstreeks de periode van 19 tot en met 28 juli 2016 te Hoogeveen en/of elders in Nederland in totaal 4617,80 euro ontvangen en/of (vervolgens) 4190 euro opgenomen, in elk geval een hoeveelheid geld, (telkens) op verdachtes bankrekening [rekeningnummer] ,
(dossierpagina’s 35, 36, 931, 934, 2431-2559),
en/of,
f) op of omstreeks 7 oktober 2016 te Hoogeveen een bedrag van 50 euro en/of 190 euro en/of 390 euro en/of 150 euro, zijnde in totaal 780 euro opgenomen, (telkens) met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 2] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
(dossierpagina’s 34, 905-920, 2342-2430),
en/of,
g) op of omstreeks 30 augustus 2017 te Assen een bedrag van 200 euro opgenomen, met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 3] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
(dossierpagina’s 37, 1061, 1065, 1067, 527, 2560-2571),
en/of,
h) op of omstreeks 21 september 2017 te Assen een bedrag van 510 euro opgenomen, in elk geval en hoeveelheid geld, met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 4] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
in elk geval (op verschillende tijdstippen) in genoemde periode (meermalen)
- een hoeveelheid geld met behulp van een bankpas (met pincode) op naam van een ander van de rekening van die ander opgenomen, en/of
- een hoeveelheid geld ontvangen op verdachtes bankrekening en/of (vervolgens) opgenomen,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het ten laste gelegde in de variant van het medeplegen van het gewoonte (opzet)witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 21 september 2017, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
meermalen,
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
a. a) op 1 september 2014 te Hoogeveen een bedrag van 250 euro opgenomen, en
b) op 3 september 2014 te Hoogeveen een bedrag van 250 euro opgenomen, en
c) op 3 september 2014 te Beilen (in [uitgaansgelegenheid]) een bedrag van 1500 euro opgenomen, en
d) op 4 september 2014 te Hoogeveen een bedrag van 140 euro opgenomen,
telkens met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 1] en bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
en,
e) in de periode van 19 tot en met 28 juli 2016 te Hoogeveen in totaal 4617,80 euro ontvangen en vervolgens 4190 euro opgenomen, telkens op verdachtes bankrekening [rekeningnummer] ,
en,
f) op 7 oktober 2016 te Hoogeveen een bedrag van 50 euro en 190 euro en 390 euro en 150 euro, zijnde in totaal 780 euro opgenomen, telkens met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 2] en bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
en,
g) op 30 augustus 2017 te Assen een bedrag van 200 euro opgenomen, met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 3] en bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
en,
h) op 21 september 2017 te Assen een bedrag van 510 euro opgenomen, met behulp van een bankpas op naam van [medeverdachte 4] en bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] ,
terwijl hij telkens wist, dat die voorwerpen geheel – onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de LOVS-oriëntatiepunten, het beperkte financiële voordeel voor verdachte en gelet op het feit dat artikel 63 Sr meermalen van toepassing is, bepleit een (voorwaardelijke) taakstraf van 40 uren op te leggen. De raadsman heeft expliciet bepleit dat een gevangenisstraf als strafmodaliteit niet meer passend is.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 4 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de periode van maart 2014 tot en met september 2017 schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, door telkens met anderen geld van zijn eigen en andermans rekening te pinnen die van misdrijf afkomstig waren.
Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt.
Documentatie en persoon van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 5 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld. Artikel 63 Sr is meermalen van toepassing.
Uit het reclasseringsadvies blijkt, kort gezegd, dat verdachte heeft gehandeld vanwege een openstaande (drugs)schuld. Verdachte was destijds verslaafd aan alcohol en drugs en bevond zich in een negatief sociaal netwerk. Mogelijk is er bij verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking en hoge beïnvloedbaarheid, waardoor hij niet goed in staat is om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Inmiddels heeft verdachte een nieuwe stabiele relatie, is er geen sprake meer van middelengebruik, is er een vaste woon- en verblijfplaats, een eigen bedrijf en een steunend netwerk. Zorgelijk is wel dat verdachte nadien diverse malen in aanraking is gekomen met politie en justitie. Het risico op recidive wordt ingeschat op hooggemiddeld. De reclassering heeft primair geadviseerd de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
LOVS oriëntatiepunten.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 1 week en 2 maanden vastgesteld dan wel een taakstraf. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tot € 10.000,00.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 9 januari 2018, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Alles wegend is de rechtbank van oordeel dat thans een gevangenisstraf als strafmodaliteit niet meer passend is, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Sr.
De rechtbank zal volstaan met de oplegging van een taakstraf van 40 uur.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.