ECLI:NL:RBNNE:2021:4551

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
18/930021-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan witwassen en valse aangifte met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen en het doen van een valse aangifte. De verdachte heeft in september 2016 een bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan een ander, wat heeft geleid tot het verwerven van een bedrag van ongeveer 3369 euro, afkomstig uit misdrijf. Daarnaast heeft de verdachte in oktober 2016 een valse aangifte gedaan van identiteitsfraude, wetende dat er geen strafbaar feit was gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot de beslissing om geen straf of maatregel op te leggen, conform artikel 9a Sr. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair en het tweede feit bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon van de verdachte en het reclasseringsadvies. De rechtbank concludeert dat er geen redelijk strafdoel meer gediend is met het opleggen van een straf of maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/930021-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 14 september 2021 en 14 oktober 2021.
Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 12 tot en met 28 september 2016, althans in september 2016, te Emmen en/of Oosterwolde en/of Hoogeveen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (als aankoopbetaling), zijnde in totaal ongeveer 3369 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van verdachte en/of op bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] van verdachte ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer (onbekend gebleven) ander(en) (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 12 tot en met 28 september 2016, althans in september 2016, te Emmen en/of Oosterwolde en/of Hoogeveen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar of een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (als aankoopbetaling), zijnde in totaal (ongeveer) 3369 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft/hebben gemaakt,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van verdachte en/of op bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] van verdachte ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of ander(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk zijn bankpas (met pincode) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of ander(en) verstrekt of doen toekomen, althans ter beschikking gesteld, en/of toegestaan dat zijn bankpas en/of bijbehorende rekeningnummer werd gebruikt door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of ander(en);
2.
zij in of omstreeks de periode van 20 tot en met 26 oktober 2016 te Emmen,
meermalen, althans eenmaal,
aangifte heeft gedaan dat een of meer strafbaar/strafbare feit(en) was/waren
gepleegd,
door op of omstreeks 20 oktober 2016 te verklaren dat er identiteitsfraude gepleegd zou zijn en/of dat (in verband daarmee)
- verdachtes portemonnee, inhoudende onder meer een identiteitskaart van verdachte en/of bankpas op naam van verdachte en/of een bankpas op naam van verdachtes partner [medeverdachte 3] en/of een briefje met bijbehorende pincode(s) van de pas(sen), tussen 9 en 16 september 2016 kwijt/verloren geraakt (geweest) zou zijn, en/of vervolgens
- ( elders) weer teruggevonden, en/of (vervolgens)
- er tussen 9 september en 18 oktober 2016 zonder toestemming en/of medeweten van verdachte door een ander een of meer (mobiele) telefoonabonnement(en) zou(den) zijn afgesloten voor rekening van verdachte, en/of
(in aanvulling op die aangifte)
- op 26 oktober 2016 een aanvullende verklaring heeft afgelegd, namens haar partner [medeverdachte 3], dat die [medeverdachte 3] geen (mobiele) telefoonabonnement(en) had afgesloten en/of geen toestemming zou hebben gegeven voor of geen medeweten zou hebben van een of meer betalingen ten aanzien van (die) telefoonabonnement(en),
wetende dat dat/die strafbare feit(en) niet was/waren gepleegd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft veroordeling gevorderd van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 12 tot en met 28 september 2016, te Emmen en Oosterwolde en Hoogeveen en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar,
meermalen,
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (als aankoopbetaling), zijnde in totaal (ongeveer) 3369 euro,
hebben verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet,
immers hebben die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (meermalen) die geldbedragen met behulp van een bankpas op naam van verdachte en op bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer] van verdachte ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (telkens) wisten, dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte opzettelijk haar bankpas met pincode aan die [medeverdachte 1] verstrekt en/of toegestaan dat haar bankpas en bijbehorende rekeningnummer werd gebruikt door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].
2.
zij in de periode van 20 tot en met 26 oktober 2016 te Emmen,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd,
door op 20 oktober 2016 te verklaren dat er identiteitsfraude gepleegd zou zijn en dat in verband daarmee
- verdachtes portemonnee, inhoudende onder meer een identiteitskaart van verdachte en bankpas op naam van verdachte en een bankpas op naam van verdachtes partner [medeverdachte 3] en een briefje met bijbehorende pincodes van de passen, tussen 9 en 16 september 2016 kwijt/verloren geraakt (geweest) zou zijn, en vervolgens
- ( elders) weer teruggevonden, en vervolgens
- er tussen 9 september en 18 oktober 2016 zonder toestemming en medeweten van verdachte door een ander mobiele telefoonabonnementen zouden zijn afgesloten voor rekening van verdachte, en
in aanvulling op die aangifte
- op 26 oktober 2016 een aanvullende verklaring heeft afgelegd, namens haar partner [medeverdachte 3], dat die [medeverdachte 3] geen mobiele telefoonabonnementen had afgesloten en geen toestemming zou hebben gegeven voor of geen medeweten zou hebben van betalingen ten aanzien van die telefoonabonnementen,
wetende dat dat strafbare feit niet was gepleegd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair. Medeplichtigheid aan medeplegen van witwassen.
2. Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van feit 1 primair en 2 dat verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr).
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 18 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 augustus 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen, door een bankpas en pincode aan een ander ter beschikking te stellen. Zodoende is zij behulpzaam geweest bij het aan het zicht van justitie onttrekken van opbrengsten van misdrijven. Hierdoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Bovendien bevordert het witwassen het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het doen van een valse aangifte. Daardoor heeft zij de politie misleid en nodeloos beslag gelegd op opsporingscapaciteit.
Documentatie en persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 5 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld, maar wel dat artikel 63 Sr meermalen van toepassing is.
Uit het reclasseringsadvies blijkt, kort gezegd, dat het risico op recidive laaggemiddeld wordt ingeschat. De financiële problemen zijn inmiddels opgelost via budgetbeheer.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 9 augustus 2017, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van een straf of maatregel thans geen redelijk strafdoel meer is gediend. De rechtbank zal daarom, net als door de officier van justitie is gevorderd, toepassing geven aan artikel 9a Sr.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.