ECLI:NL:RBNNE:2021:4547

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
18/930016-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan witwassen door verstrekking van bankpas en pincode

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen. De verdachte heeft in de periode van augustus tot september 2014 een bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan een ander, waardoor deze persoon in staat was om geld dat afkomstig was uit misdrijf te verwerven en om te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn bankpas heeft afgegeven, wat heeft geleid tot het witwassen van een bedrag van ongeveer 15.314 euro. Tijdens de zittingen op 16 september en 14 oktober 2021 heeft de verdediging bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze overschrijding niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en vastgesteld dat de bijdrage van de verdachte aan het witwassen onvoldoende was voor een kwalificatie als medeplegen, maar wel als medeplichtigheid. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten geen straf of maatregel op te leggen, onder verwijzing naar artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen redelijk strafdoel meer gediend was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930016-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2021 en 14 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 augustus tot en met 2 september 2014, althans augustus en/of september 2014, te Assen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 15.314 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) op verdachtes bankrekening [rekeningnummer] ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[naam] en/of een of meer (andere) onbekend gebleven persoon/personen
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 2 september 2014, althans augustus en/of september 2014, te Assen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 15.314 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben die [naam] en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) op verdachte bankrekening [rekeningnummer] ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl die [naam] en/of (andere) persoon/personen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk zijn bankpas (met pincode) aan die [naam] en/of (andere) persoon/personen verstrekt of doen toekomen, althans ter beschikking gesteld, en/of toegestaan dat zijn bankpas en/of bijbehorende rekeningnummer werd gebruikt door die [naam] en/of (andere) persoon/personen.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het standaardarrest van de Hoge Raad uit 2008 [1] blijkt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Deze lijn in de jurisprudentie is sindsdien ongewijzigd gebleven. Gelet op deze jurisprudentie ziet de rechtbank geen redenen om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, en verwerpt derhalve het verweer.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het primair ten laste gelegde in de variant van het medeplegen van (opzet)witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op de rekening van verdachte meermalen geld is gestort door personen die het slachtoffer zijn geworden van oplichting. Het geld is vervolgens op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode opgenomen. Aldus is sprake geweest van witwassen, in die zin dat geld dat onmiddellijk van misdrijf afkomstig was is verworven, voorhanden gehad en omgezet van giraal naar contant geld.
De bijdrage van verdachte heeft hieruit bestaan dat hij op verzoek van een ander zijn pinpas met pincode heeft afgegeven. Bij de witwashandelingen zelf is hij niet betrokken geweest en dat kon ook niet, omdat hij niet langer de beschikking had over zijn bankrekening. Nu zijn bijdrage ook overigens van onvoldoende materieel of intellectueel gewicht is geweest, kan zijn handelen niet worden gekwalificeerd als medeplegen. Wel is sprake geweest van medeplichtigheid, nu hij het witwassen van de geldbedragen op zijn rekening opzettelijk heeft gefaciliteerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte onder de gegeven omstandigheden – het tegen een vergoeding afstaan van de beschikkingsmacht over zijn bankrekening – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij behulpzaam zou zijn bij een financieel delict, zoals witwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[naam] en/of een of meer (andere) onbekend gebleven persoon/personen
in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 2 september 2014, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen,
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 15.314 euro, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
immers heeft/hebben die [naam] en/of die ander(en) die geldbedragen op verdachte bankrekening [rekeningnummer] ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl die [naam] en/of (andere) persoon/personen (telkens) wisten, dat die voorwerpen geheel – onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte opzettelijk zijn bankpas met pincode aan die [naam] verstrekt of doen toekomen, en toegestaan dat zijn bankpas en bijbehorende rekeningnummer werd gebruikt door die [naam] en/of (andere) persoon/personen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair. Medeplichtigheid aan medeplegen van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van VNN van 20 augustus 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen, door een bankpas en pincode aan een ander ter beschikking te stellen. Zodoende is hij behulpzaam geweest bij het aan het zicht van justitie onttrekken van opbrengsten van misdrijven. Hierdoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Bovendien bevordert het witwassen het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Documentatie en persoon van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 5 augustus 2021, waaruit blijkt dat niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld. Artikel 63 Sr. is meermalen van toepassing.
Uit het reclasseringsrapport blijkt, kort gezegd, dat verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar het ten laste gelegde niet kan worden verklaard vanuit deze stoornis. Er was en is geen structureel inkomen, maar verdachte is geregistreerd als ZZP-er en heeft bewindvoering. Verdachte heeft in de afgelopen jaren in toenemende mate zijn leven op orde gekregen. Er is al enkele jaren reclasseringsbemoeienis. Sinds 2019 is verdachte niet meer met justitie in aanraking gekomen en is ambulante behandeling positief afgerond. In augustus 2021 is verdachte aangemeld bij [instelling] voor ambulante ondersteuning. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd is de oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, meewerken aan ambulante begeleiding en bewindvoering en het geven van toestemming voor informatieverstrekking tussen reclassering en alle betrokken organisaties en personen.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 26 februari 2015, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van een straf of maatregel thans geen redelijk strafdoel meer is gediend. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan artikel 9a Sr.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 juni 2008,