ECLI:NL:RBNNE:2021:4546

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
18/930013-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen door gebrek aan bewijs

In de zaak met parketnummer 18/930013-20 heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om te concluderen dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat zijn bankrekening werd gebruikt voor een misdrijf. De zaak werd behandeld op tegenspraak en de verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Jeeninga. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

De tenlastelegging betrof het verwerven en/of voorhanden hebben van een geldbedrag van ongeveer 1883 euro, dat mogelijk afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar verzocht wel om veroordeling voor medeplichtigheid aan witwassen. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was dat het geldbedrag op de rekening van de verdachte van misdrijf afkomstig was.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte aannemelijk was, waarin hij aangaf dat hij geen idee had dat zijn bankrekening zou worden gebruikt voor een strafbaar feit. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor medeplegen of medeplichtigheid aan witwassen, en dat er ook geen sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/930013-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van
16 september 2021 en 14 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 16 tot en met 18 augustus 2014, althans augustus 2014, te Beilen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 1883 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) op verdachtes bankrekening [rekeningnummer] ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven persoon/personen in of omstreeks de periode van 16 tot en met 18 augustus 2014, althans in augustus 2014, te Beilen en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 1883 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben die persoon/personen (meermalen) dat/die geldbedrag(en) op verdachte bankrekening [rekeningnummer] ontvangen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl die persoon/personen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk zijn bankpas (met pincode) aan die persoon/personen verstrekt of doen toekomen, althans ter beschikking gesteld, en/of toegestaan dat zijn bankpas en/of bijbehorende rekeningnummer werd gebruikt door die persoon/personen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot medeplegen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het subsidiair ten laste gelegde, in de variant van medeplichtigheid aan (opzet)witwassen.
De officier van justitie heeft gevorderd te komen tot toepassing van artikel 9a Sr, vanwege het tijdsverloop en de geringe hoogte van het witgewassen geldbedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de integrale vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Evenals de officier van justitie heeft de raadsman bepleit dat er geen bewijs is voor het ten laste gelegde medeplegen.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat er geen bewijs is dat het geldbedrag op de rekening van verdachte van misdrijf afkomstig is. Verdachte kon niet redelijkerwijs vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Daarbij heeft verdachte geen opzet op medeplichtigheid aan een strafbaar feit gehad.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot medeplegen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Verdachte heeft verklaard dat [naam], een medebewoner in een [instelling] in Beilen, hem vroeg om zijn bankpas. Hij heeft geen enkel idee gehad dat zijn rekening zou worden gebruikt voor een strafbaar feit.
De rechtbank overweegt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat het anders is gegaan dan verdachte stelt, zodat de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijk acht.
Uit de verklaring van verdachte kan de rechtbank geen omstandigheden afleiden dat verdachte wist (ook niet in voorwaardelijke zin) dat zijn bankrekening zou worden gebruikt voor enig misdrijf.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er dan sprake is van schuldwitwassen en beantwoordt ook deze vraag ontkennend. Een dergelijk verzoek van een medebewoner is misschien niet heel gebruikelijk, maar gelet op de setting van het verblijf in een instelling en de dagelijkse omgang tussen verdachte en [naam] ook niet zo ongebruikelijk dat evident is dat verdachte nader onderzoek had moeten doen. Dat verdachte heeft nagelaten vragen te stellen over het gebruik van zijn bankrekening met pas en pincode betekent in dit geval dus niet dat hij is tekortgeschoten in een op hem rustende onderzoeksplicht. Er is aldus ook geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
De rechtbank spreekt daarom verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.
Mr. W.S. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.