ECLI:NL:RBNNE:2021:4545

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
18/930146-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De feiten vonden plaats tussen maart 2016 en april 2017, waarbij de verdachte in totaal meer dan € 20.000,00 van andermans rekeningen heeft gepind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, meermalen geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden gehad met behulp van bankpassen op naam van derden, terwijl hij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijf. Tijdens de zittingen op 13 september en 14 oktober 2021 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen en een licht verstandelijke beperking, en heeft de straf gemotiveerd door de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging in haar overwegingen meegenomen, en uiteindelijk een gevangenisstraf opgelegd die de ernst van de feiten recht doet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/930146-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2021 en 14 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.E. Dekens, advocaat te Odoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot 9 januari 2019, te Hoogeveen en/of Emmen en/of Beilen en/of Oosterwolde en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(ordner 1/2 Henriod 2)
in of omstreeks september 2016, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 3590 euro, althans 3369 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van [naam 1] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer], en/of een of meerdere bankpassen en/of rekeningnummers op naam van (een) ander(en) dan verdachte, opgenomen en/of ter beschikking gekregen,
en/of
(ordner 3)
in of omstreeks april 2017, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 6020 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van [naam 2] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer], en/of een of meerdere bankpassen en/of rekeningnummers op naam van (een) ander(en) dan verdachte, opgenomen en/of ter beschikking gekregen,
en/of
(ordner 4-a)
in of omstreeks maart 2017, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 3179 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van [naam 3] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer], en/of een of meerdere bankpassen en/of rekeningnummers op naam van (een) ander(en) dan verdachte, opgenomen en/of ter beschikking gekregen,
en/of
(ordner 5)
in of omstreeks de periode van 30 maart tot en met 1 april 2016, althans in of omstreeks maart en/of april 2016,
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 4439 euro,
in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van de bankpas van [naam 4] en/of rekeningnummer [rekeningnummer], en/of een of meerdere bankpassen en/of rekeningnummers op naam van (een) ander(en) dan verdachte, opgenomen en/of ter beschikking gekregen,
en/of
(ordner 6)
in of omstreeks april 2016, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal (ongeveer) 3375 euro, althans 3304 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een of meer bankpassen van [naam 5] en/of rekeningnummer [rekeningnummer] en/of [rekeningnummer] en/of een of meerdere bankpassen en/of rekeningnummers op naam van (een) ander(en) dan verdachte, opgenomen en/of ter beschikking gekregen,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

He standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het feit in de variant van het medeplegen van gewoonte (opzet)witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 maart 2016 tot april 2017, te Hoogeveen en Emmen en Beilen en Oosterwolde en in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen
(ordner 1/2 Henriod 2)
in september 2016, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal 3369 euro
,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
immers hebben verdachte en/of die ander(en) meermalen die geldbedragen met behulp van een bankpas op naam van [naam 1] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer],
en
(ordner 3)
in april 2017, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal ongeveer 6020 euro,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
immers hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van [naam 2] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer],
en
(ordner 4-a)
in maart 2017, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal ongeveer 3179 euro,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een bankpas op naam van [naam 3] en/of bijbehorend rekeningnummer [rekeningnummer],
en
(ordner 5)
in maart en april 2016,
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal ongeveer 4439 euro,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van de bankpas van [naam 4] en/of rekeningnummer [rekeningnummer],
en
(ordner 6)
in april 2016, (van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, zijnde in totaal ongeveer 3375 euro,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
immers heeft/hebben verdachte en/of die ander(en) (meermalen) dat/die geldbedrag(en) met behulp van een of meer bankpassen van [naam 5] en/of rekeningnummer [rekeningnummer] en/of [rekeningnummer],
terwijl hij telkens wist, dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van het een gewoonte maken van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om te komen tot oplegging van een taakstraf van 100 uren, waarvan eventueel 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Voorts is bepleit geen (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de houding van verdachte, ouderdom, de LOVS-oriëntatiepunten en het advies van de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de periode van maart 2016 tot en met april 2017 schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, door telkens met anderen geld van andermans rekening te pinnen.
Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 5 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport van 19 maart 2021. Geconcludeerd is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan vanuit financiële motieven, te weten om een pokerschuld af te lossen. De reclassering heeft een beginnend delictpatroon geconstateerd ten aanzien van vermogensdelicten. Verdachte heeft op meerdere leefgebieden problemen. Hij heeft geen werk en heeft hoge schulden. Hij is verslavingsgevoelig (alcohol en gokken). Om zich te kunnen handhaven is verdachte afhankelijk van familie, maar binnen dat netwerk komen politiecontacten voor. De reclassering heeft vragen over de intellectuele capaciteiten van verdachte, omdat het onderwijs, werkverleden en voorkomen van verdachte wijzen op een licht verstandelijke beperking. Hierdoor is verdachte extra kwetsbaar.
De reclassering heeft de kans op recidive gemiddeld ingeschat, vanwege het beperkte strafblad en het feit dat verdachte is geschrokken van de gevolgen van zijn handelen. De OXREC heeft het algemene recidiverisico als hoog ingeschat, vanwege het lage opleidingsniveau en de beperkte werkervaring. Geadviseerd is de oplegging van een straf zonder bijzonder voorwaarden. Interventies en hulpverlening zijn niet nodig geacht, omdat de strafbare feiten van lang geleden zijn en verdachte in de tussentijd niet in beeld is gekomen.
LOVS oriëntatiepunten.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden vastgesteld alsmede een taakstraf. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00.
Naast het benadelingsbedrag dient tevens rekening gehouden te worden met de strafvermeerderende en strafverminderende factoren. De rechtbank houdt rekening met de volgende strafvermeerderende factoren:
- de duur van de gedraging (één jaar);
- het feit dat het ontstane nadeel niet ongedaan is gemaakt;
- de meeste slachtoffers particulieren betreffen;
- de verdachte heeft gehandeld uit gewoonte (en volgens eigen zeggen gedurende twee jaar heeft geleefd van de inkomsten van de gepleegde fraude).
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 9 januari 2018, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere vorm van strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. De hoogte van de gevangenisstraf gaat de duur van de LOVS-oriëntatiepunten te boven, wegens de combinatie van de genoemde strafvermeerderende factoren. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opleggen, maar de helft daarvan – wegens overschrijding van de redelijke termijn – voorwaardelijke opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.