ECLI:NL:RBNNE:2021:4497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
18/196335-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 22 oktober 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals een alcoholverbod en een ambulante behandeling. De man was schuldig aan poging zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op overlijden was. De man had het slachtoffer geslagen en geschopt, terwijl hij onder invloed van alcohol was en dit in het bijzijn van kinderen gebeurde. De rechtbank weegt de omstandigheden van de zaak zwaar mee in de strafmaat, vooral gezien de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de voorgeschiedenis van de verdachte en het advies van de reclassering, die een hoog recidiverisico inschatten. De verdachte moet zich melden bij de reclassering en meewerken aan behandeling, en er geldt een verbod op alcoholgebruik. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar de poging tot zware mishandeling en de mishandeling zijn wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/196335-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, immers hebbende verdachte die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (hard) in het gezicht en/of tegen het hoofd gestompt en/of geslagen tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) - toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal (hard) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers hebbende verdachte die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (hard) in het gezicht gestompt en/of geslagen tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en/of (vervolgens)
- toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - meermalen, althans eenmaal (hard) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal (hard) in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en/of te slaan tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en/of (vervolgens)
- toen die [slachtoffer 1] nog op de grond lag- meermalen, althans eenmaal (hard) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam geschopt en/of getrapt;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal (hard) in het gezicht en/of tegen de kaak te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2. ten laste gelegde mishandeling. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van een beledigende opmerking van verdachte aan het adres van de vrouw van aangever, heeft aangever verdachte een klap heeft gegeven. Er is over en weer geslagen waarna aangever bewusteloos op de grond terechtkwam. Verdachte heeft aangever toen, in beschonken toestand, meermalen, met kracht en met geschoeide voet, tegen het hoofd geschopt. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en verdachte had aangever door het schoppen dodelijk kunnen verwonden. Verdachte ontkent weliswaar het schoppen, maar er zijn twee getuigen die beiden verklaren dat verdachte heeft geschopt. De verklaringen van de getuigen vinden steun in het Forensisch Geneeskundig Letselverslag. De officier van justitie acht op grond van de aangifte van de vrouw van aangever en de verklaring van getuige [naam] eveneens bewezen dat verdachte de vrouw van aangever heeft mishandeld toen zij tussenbeide kwam.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging doodslag en poging zware mishandeling wegens gebrek aan bewijs. Verdachte heeft één keer geslagen, maar hij ontkent het schoppen. Daarom is alleen de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling te bewijzen. De verklaringen van aangever en de getuigen [slachtoffer 2] en [naam] zijn weinig betrouwbaar. De getuigen hebben bewust niets verklaard over het eerst slaan door aangever, terwijl verdachte wel degelijk werd aangevallen door aangever. Hij kreeg meerdere klappen en hij heeft aantoonbaar letsel opgelopen. Verdachte heeft consistent verklaard en de conclusies in het Forensisch Geneeskundig Letselverslag sluiten zijn lezing van het verhaal niet uit. Subsidiair, voor zover de rechtbank bewezen acht dat verdachte aangever wel tegen het hoofd heeft geschopt, concludeert de raadsvrouw dat nog steeds vrijspraak dient te volgen van de poging doodslag, omdat op basis van het dossier niet goed kan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat het schoppen tot de dood zou leiden. Ten aanzien van feit 2. pleit de raadsvrouw voor vrijspraak wegens onvoldoende overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting en in het bijzonder op grond van de hieronder nader te noemen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 22 juli 2021 staan beide partijen op de balustrade van de flat. De sfeer is niet goed en op enig moment wordt de vrouw van aangever door verdachte beledigd. Aangever wordt boos en loopt op verdachte af. Verdachte staat met gebalde vuisten klaar. Vervolgens wordt er over en weer geslagen. Aangever wordt door verdachte in zijn gezicht geslagen en gaat neer. Als aangever bewusteloos op de grond ligt, trapt verdachte hem met geschoeide voet tegen zijn hoofd. Aangever heeft letsel aan zijn hoofd en bovenlichaam. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de getuigenverklaringen in combinatie met de conclusies uit het Forensisch Geneeskundig Letselverslag volgt, dat verdachte aangever ook tegen het hoofd heeft getrapt.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging doodslag moet komen vast te staan dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden en dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet).
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht tegen een hoofd trappen kan leiden tot de dood van het slachtoffer. De vraag of de kans hierop als aanmerkelijk kan worden aangemerkt, dient te worden beoordeeld naar algemene ervaringsregels en aan de hand van de omstandigheden van het geval. Hierbij zijn onder meer redengevend de kracht waarmee is getrapt, de plaats waar de trap terecht komt en het soort schoeisel.
Op basis van het dossier kan de rechtbank onvoldoende vaststellen hoe vaak, met welke kracht en waar op het hoofd is geschopt. Getuige [naam] verklaart weliswaar dat er meermaals is getrapt, maar getuige [slachtoffer 2] verklaart dat eenmaal in het gezicht (opmerking rechtbank: dit wijzigt de getuige later in “tegen het hoofd”) is getrapt. Hoe krachtig de door getuige [naam] waargenomen trappen zijn geweest, blijkt niet uit andere verklaringen. Ook het letselrapport biedt onvoldoende aanknopingspunten voor conclusies over de kracht en de locatie van de trappen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever. Derhalve kan ook niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijke) opzet op het mogelijk overlijden van aangever had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
Het hoofd is een vitaal deel van het lichaam. Wanneer tegen het hoofd wordt geschopt, te meer als dit met een geschoeide voet gebeurt, bestaat er naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel optreedt. De kracht van de trap is van minder gewicht dan wanneer het gaat om een aanmerkelijke kans op overlijden. Immers voor complexe botbreuken (neus, jukbeenderen) of letsel aan de ogen hoeft niet noodzakelijkerwijs heel hard te worden getrapt. Dergelijk letsel kan reeds kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Van zwaar lichamelijk letsel kan ook al het geval zijn, indien slechts éénmaal wordt getrapt, zodat ook de frequentie van de trappen minder van belang is om vast te stellen of sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm - het gericht schoppen tegen het hoofd van een bewusteloze, op de grond liggende persoon met geschoeide voet - zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Op grond van de aangifte en de verklaring van [naam] acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen in haar gezicht te slaan.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 8 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Op 22 juli 2021, in Sneek, heb ik [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn hoofd geslagen. Daarna is hij op de grond gevallen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 juli 2021, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021198184, d.d. 24 juli 2021, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wat voor schoeisel had je gisteren aan?
A: Sportschoen, Allstars.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 juli 2021, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op donderdag 22 juli 2021 stond ik bij ons voor de woning op de balustrade. Ik zag toen dat hij toen ook op mij af kwam. Daarna weet ik eigenlijk alleen nog dat ik op de grond lag en dat hij mij tegen mijn hoofd aan trapte. Ik voelde pijn en daarna weet ik niks meer. Ik voelde dat mijn hoofd zeer deed en dat ik een zere lip had. Noot verbalisant: Verbalisant ziet dat aangever een forse schaafwond op zijn hoofd heeft rechtsboven en een schaafwond ter hoogte van zijn jukbeen aan de rechterzijde. Ook heeft hij een snee in zijn bovenlip aan de linkerzijde en een snee op zijn rug aan de rechterzijde onder zijn schouderblad. Ik zag dat aangever duizelig was. Ik zag dat hij slingerend naar de wc liep. Ik zag dat hem moeite koste om daar te komen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2021, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik zag toen dat mijn man op [verdachte] afliep. Ik zag dat [verdachte] met gebalde vuisten klaar ging staan. Ik zag dat ze elkaar toen met hun gebalde vuisten in het gezicht sloegen. Vervolgens zag ik mijn man op de grond liggen. Ik zag dat hij vervolgens (4) met kracht mijn man in zijn gezicht schopte. Ik zag dat dit met kracht gebeurde omdat [verdachte] vanuit zijn heup indraaide. Ik zag dat mijn man buiten kennis was. Ik zag namelijk dat hij nergens op reageerde. Ik zag dat hij zijn mond open had. Ik zag dat er bloed uit zijn mond kwam. Ik ben er toen tussen gaan staan. Ik zag toen dat [verdachte] op mij afliep. Ik zag dat hij uithaalde met zijn rechter gebalde vuist. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn linker kaak. Ik voelde direct een volgende klap. Ik zag dat hij (5) die gaf met zijn linker vuist. Vervolgens voelde ik nog een klap. Ik zag dat hij deze (6) weer gaf met zijn rechter vuist. Hij heeft mij in totaal drie keer geslagen. Ik voel nu tijdens het doen van de aangifte pijn in mijn gezicht en mijn kaken zijn opgezwollen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 juli 2021, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :
(4) Hier staat: Ik zag vervolgens dat hij met kracht mijn man in zijn gezicht schopte.
Hier had moeten staan: Ik zag dat hij met kracht mijn man tegen zijn hoofd schopte
(5) Hier staat: Ik zag dat hij die gaf met zijn linker vuist.
Hier had moeten staan: Ik voelde dat hij die gaf met zijn linker vuist.
(6) Hier staat: Ik zag dat hij deze weer gaf met zijn rechtervuist.
Hier had moeten staan: Ik voelde dat hij deze weer gaf met zijn rechtervuist.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 juli 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Hierna liep [slachtoffer 1] op [verdachte] af en toen zei [verdachte] je bent geen partij voor mij en direct daarna kreeg [slachtoffer 1] drie klappen snel in zijn gezicht en toen ging [slachtoffer 1] neer op de grond. Daarna werd [slachtoffer 1] een aantal keren op zijn hoofd getrapt, maar ik kan niet zeggen hoe vaak. Toen sprongen [slachtoffer 2] en ik er tussen en kreeg [slachtoffer 2] 2 á 3 klappen.
7. Een forensisch geneeskundig letselverslag, op 3 september 2021 opgemaakt en ondertekend door T.H. Than, forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Mijn bevindingen van het waargenomen letsel zijn enigermate meer waarschijnlijk bij scenario A dan bij scenario B.
Letsels passend binnen scenario A
Uit het letsel hierboven gerapporteerd valt op te maken dat er direct inwerkend stomp geweld
gebruikt is tegen de linker zijde van het hoofd (letsels linkerzijde bovenlip en linker trommelvlies) zoals kan worden toegebracht bij slaan en schoppen.
Aan de rechter zijde van het hoofd is schaafletsel zichtbaar wat ontstaat door met druk langs een ruw oppervlak te bewegen. Dit kan voorkomen bij het bewegen van het hoofd over de ruwe grond (zonder daarbij het hoofd te heffen) zoals bijvoorbeeld:
bij het neerkomen van het hoofd met een schuivende beweging op een ruwe ondergrond of
als een hoofd gelegen op een ruw oppervlak met kracht over dat oppervlak wordt bewogen of
bij een trap tegen het hoofd met ruwe schoenzolen of bij een slag tegen het hoofd met een ruw voorwerp of bij een combinatie van het bovenstaande.
Het patroon van de schaafverwonding, voor zover te herleiden, komt niet overeen met het
ribbelpatroon in het tapijt zoals dit later door de politie is vastgelegd. Wel zijn boven op het tapijtoppervlak kleine uitstekende plastic korrels te zien die de kleine parallelle lijnvormige letsels die te zien zijn op foto 2 bovenzijde hoofd kunnen verklaren. De breedte van de parallel lopende lijnen op het hoofd (ca 0.3 cm) zijn niet overeenkomstig met de breedte van het patroon in het tapijt (ca 0.7cm). De lijnvormige letsel kunnen wel verklaard worden door het ruwe oppervlak van het tapijt.
De muren op de locatie van het incident imponeren glad en niet dusdanig ruw dat een val langs de muur dit letsel kan veroorzaken. Het feit dat op verschillende punten op de bolling van het hoofd schaafletsel aanwezig is maakt het wel meer waarschijnlijk dat er op meerdere momenten met druk een beweging langs een ruw oppervlak heeft plaatsgevonden. Dit maakt het minder waarschijnlijk dat het schaafletsel uitsluitend verklaard kan worden door een val op de grond dan wel doordat het hoofd eerst langs de wand schampt alvorens het op de grond schuift. Derhalve is het aannemelijk dat de uitgebreidheid van de letsels verklaard kan worden doordat het hoofd na de val op de grond nog verder over het tapijtoppervlak werd geschoven. Dit zou door bijvoorbeeld een trap of directe impact tegen het hoofd met een voorwerp zoals bijvoorbeeld een schoen/schoenzool kunnen zijn geweest. De letsels aan het hoofd passen niet bij een mogelijk schuren van het hoofd langs het hekwerk van de balustrade.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1. subsidiair en 2. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 22 juli 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers hebbende verdachte die [slachtoffer 1] meermalen, hard in het gezicht gestompt ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en vervolgens - toen die [slachtoffer 1] op de grond lag - met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 juli 2021 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze meermalen, in het gezicht en tegen de kaak te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot zware mishandeling
2. mishandeling
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging of dat er vrijspraak moet volgen. Daarbij dient de lezing van verdachte te worden gevolgd. Hij werd aangevallen door aangever. Verdachte kreeg meerdere klappen en hij heeft aantoonbaar letsel. Hij heeft zich verdedigd door één klap te geven. Deze verdediging is binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit gebleven. Subsidiair voor zover de rechtbank bewezen acht dat verdachte zou hebben geschopt beroept de raadsvrouw zich op noodweerexces. Zij voert daartoe aan dat het schoppen voorkwam uit een hevige gemoedsweging die werd veroorzaakt door de klappen die verdachte kreeg van aangever en waar hij zich tegen moest verdedigen. Het is een smalle balustrade waardoor verdachte zich ook niet kon onttrekken aan de aanval.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld er geen sprake was van een noodweersituatie. Verdachte stond aangever met gebalde vuisten op te wachten. Verdachte had ook weg kunnen lopen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het beroep op noodweer of noodweerexces verwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een noodweersituatie. Aangever ging weliswaar verhaal halen bij verdachte, maar het is de rechtbank niet gebleken dat er op dat moment sprake was van een aanval in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht waartegen verdachte zich moest verdedigen. Zelfs als aangenomen zou moeten worden dat aangever als eerste zou hebben geduwd of geslagen, dan blijkt nergens uit dat er voor verdachte geen reële en redelijke mogelijkheid bestond om zich aan die aanranding te onttrekken.
Nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, acht de rechtbank het feit en de verdachte strafbaar

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, als de rechtbank de standpunten van de verdediging ten aanzien van de bewijsbaarheid en de strafbaarheid van het feit en verdachte niet overneemt, gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf. De raadsvrouw is van mening dat in het voordeel van verdachte mee moet wegen dat aangever, zo stelt de raadsvrouw, ook heeft geslagen en dat verdachte daardoor letsel heeft opgelopen. Het ging juist beter met verdachte. Hij heeft zijn huurwoning opgezegd om niet weer in dezelfde situatie te komen en hij wil meewerken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 9 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en een mishandeling. Verdachte heeft het slachtoffer eerst tegen de grond geslagen. Toen het slachtoffer bewusteloos en dus weerloos op de grond lag, heeft verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd geschopt. Nadat de vrouw van het slachtoffer tussenbeide kwam heeft hij haar in het gezicht geslagen. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Deze inbreuk was fors, waarbij één van beide aangevers zelfs kortstondig buiten bewustzijn is geweest. Verdachte was onder invloed van alcohol en heeft de slachtoffers in het bijzijn van hun kinderen mishandeld. De rechtbank acht dit zeer kwalijk en rekent dit verdachte in strafverhogende zin aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat aan verdachte in 2019 wegens mishandeling, een onherroepelijk strafbeschikking in de vorm van een gedragsinterventie is opgelegd.
De rechtbank leidt uit het advies van de reclassering af dat er problemen zijn op verschillende leefgebieden waaronder middelengebruik en psychosociaal functioneren. Het alcoholgebruik van verdachte speelt een rol bij verdachtes delictgedrag. De reclassering sluit een onderliggende persoonlijkheidsproblematiek niet uit. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding en geen eigen huisvesting. Verdachte wil meewerken aan bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, drugsverbod en alcoholverbod.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank vrijspreekt van poging tot doodslag en de subsidiair ten laste poging tot zware mishandeling bewezen acht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en feit 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat:
1. verdachte zich binnen vijf dagen na zijn veroordeling meldt bij de Verslavingsreclassering Noord-Nederland (VNN) op het adres [straatnaam] te Leeuwarden. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de verslavingsreclassering, zo vaak en zolang de verslavingsreclassering dat nodig vindt;
2. dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door de forensische polikliniek van de VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
4. dat verdachte geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2021.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.