ECLI:NL:RBNNE:2021:4482

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
18/105046-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen verkrachten van minderjarig stiefkind met oplegging van gevangenisstraf en contactverbod

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn stiefdochter meermalen heeft verkracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een contactverbod van vijf jaar met het slachtoffer. De feiten vonden plaats tussen 26 februari 2020 en 11 april 2021, waarbij de verdachte zijn stiefdochter, die op dat moment nog minderjarig was, heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte heeft geen strafuitsluitingsgronden en is volledig strafbaar verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de moeder van het slachtoffer, die zijn toegewezen voor een bedrag van € 25.000,- voor immateriële schade en € 2.070,40 voor materiële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor immateriële schade vastgesteld op € 15.000,-. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de verdachte de schade vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/105046-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

21 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2021.
Verdachte is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 februari 2020 tot en
met 11 april 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
zijn minderjarig stiefkind en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens)
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer] ,
te weten het (onverhoeds)
- brengen van zijn penis in haar vagina, en/of
- brengen van één of meer vingers in haar vagina en/of tussen de schaamlippen,
en/of
- betasten van haar borsten, en/of
- slaan en/of betasten van haar kont
en bestaande dat geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- de slaapkamer van die [slachtoffer] binnen ging, en/of
- de (pyjama)broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft
getrokken, en/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer] , en/of
- met gebruikmaking van zijn fysieke en psychische overwicht op die [slachtoffer] en/of
door zijn kennelijke bedoelingen een dusdanig bedreigende sfeer voor die [slachtoffer]
heeft gecreëerd dat die [slachtoffer] niet in staat was zich te onttrekken aan voornoemde
seksuele handelingen, en/of
- aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
( art 242 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 februari 2020 tot en
met 11 april 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland
met zijn minderjarig stiefkind en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] ,
te weten het (onverhoeds)
- brengen van zijn penis in haar vagina, en/of
- brengen van één of meer vingers in haar vagina en/of tussen de schaamlippen,
en/of
- betasten van haar borsten, en/of
- slaan en/of betasten van haar kont;
( art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair tenlastegelegde. Zij baseert het bewijs op de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] , alsmede de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte het feit heeft bekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 april 2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021130772 van 28 mei 2021, inhoudend de verklaring van [moeder slachtoffer] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 17 april 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek persoon van 17 april 2021, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.04.23.131, van 29 april 2021, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door dr. R.J. Brink, gerechtelijk deskundige.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 26 februari 2020 tot en met 11 april 2021 te [woonplaats] , door geweld of een andere feitelijkheid, zijn minderjarig stiefkind, de aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, heeft gedwongen tot het ondergaan handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het (onverhoeds)
- brengen van zijn penis in haar vagina, en
- brengen van één of meer vingers in haar vagina en tussen de schaamlippen, en
- betasten van haar borsten, en
- slaan en betasten van haar kont
en bestaande dat geweld of andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- de slaapkamer van die [slachtoffer] binnen ging, en
- de pyjamabroek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] , en
- met gebruikmaking van zijn fysieke en psychische overwicht op die [slachtoffer] en door zijn kennelijke bedoelingen een dusdanig bedreigende sfeer voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd dat die [slachtoffer] niet in staat was zich te onttrekken aan voornoemde seksuele handelingen, en
- aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: verkrachting, terwijl het feit wordt begaan tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologische (Pro Justitia) rapport van 31 juli 2021 opgemaakt door N. van der Weegen, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie, dat verdachte niet lijdende is aan een stoornis en geadviseerd wordt het tenlastegelegde feit verdachte volledig toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank volgt het advies en is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Zij heeft haar vordering met name gebaseerd op de sBovenkant formulier
Onderkant formulier
trafvorderingsrichtlijnen van OM.
Daarnaast wordt, in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht, oplegging van een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 5 jaren gevorderd, met daarbij een vervangende hechtenis van 3 weken per overtreding van het verbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit, verwijzend naar jurisprudentie in soortgelijke zaken, voor het opleggen van een gevangenisstraf voor een duur gelegen tussen de 36 en 48 maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de eerdergenoemde psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank betrekt in de bepaling van de strafmaat in bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan verkrachtingen van zijn stiefdochter, die deel uitmaakt van het gezin van verdachte en door verdachte sinds 2016 als ware zij zijn eigen dochter, werd verzorgd en opgevoed. Op de dagen dat de moeder van zijn stiefdochter werkte, werd zij aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd. De handelingen begonnen toen zij pas 12 jaar oud was en vonden plaats in haar slaapkamer, een plaats waar zij zich veilig moest kunnen voelen. Verdachte heeft, als stiefvader, op zeer ernstige misbruik gemaakt van zijn stiefdochter en heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit. Ten gevolge van het seksuele misbruik is zijn stiefdochter zwanger geraakt en heeft -als jong meisje- een abortus moeten ondergaan, hetgeen grote impact op haar heeft gehad, zoals ook indringend blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lusten en heeft totaal geen oog gehad voor de belangen van zijn stiefdochter. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten of deze gevolgen in het geheel niet meer volledig te boven komen.
In de justitiële documentatie van verdachte is te zien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedenfeiten. In het eerdergenoemde Pro Justitia rapport is geconcludeerd dat er geen gronden zijn om een verhoogde kans op recidive aan te nemen. Ook overigens zijn uit deze rapportage geen bijzonderheden over verdachte naar voren gekomen die meegewogen moeten worden bij de op te leggen straf. Er wordt geen aanleiding gezien voor begeleiding door de reclassering of behandeling in een strafrechtelijk kader.
Bij de bepaling van de op te leggen straf, heeft de rechtbank gelet op oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het gevorderde contactverbod acht de rechtbank passend en geboden. Zij zal de officier van justitie dan ook volgen in haar eis om deze maatregel op te leggen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van vier jaren. Daarnaast zal de rechtbank als vrijheidsbeperkende maatregel een contactverbod met [slachtoffer] opleggen voor de duur van vijf jaren, met dadelijke uitvoerbaarverklaring. Per overtreding zullen hier drie weken hechtenis tegenover staan, met een maximum van zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partijen

[moeder slachtoffer] heeft zich, mede als wettelijk vertegenwoordigster (moeder) van [slachtoffer] , als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Gevorderd wordt voor [slachtoffer] een bedrag van € 25.000,- ter vergoeding van immateriële schade (smartengeld) vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast wordt voor [moeder slachtoffer] gevorderd een bedrag van € 2.070,40 ter vergoeding van materiële schade (inkomstenderving en reiskosten) en een bedrag van
€ 5.000,- ter vergoeding van affectieschade dan wel shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op de standpunt gesteld dat gehele vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, nu deze voldoende aannemelijk is gemaakt en onderbouwd. De door [moeder slachtoffer] gevorderde € 5000,- is als shockschade toewijsbaar.
Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte merkt op dat in het ingediende formulier tot schadevergoeding zich zowel een vordering van [moeder slachtoffer] als een vordering ten behoeve van [slachtoffer] bevindt, hetgeen niet gebruikelijk is.
Zij heeft zich ten aanzien van het vordering van [moeder slachtoffer] op het standpunt gesteld dat
- met betrekking tot de materiële schade - de gevorderde reiskosten kunnen worden toegewezen en de gevorderde inkomstenderving, wegens het onderbreken van voldoende onderbouwing, afgewezen dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De door [moeder slachtoffer] gevorderde vergoeding van affectieschade dan wel shockschade, groot
€ 5000,-, dient afgewezen te worden. Voor toewijzing van affectieschade ontbreekt de juridische grondslag. Ook shockschade is niet toewijsbaar, nu er geen sprake is van geestelijk letsel door waarneming van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering ten behoeve van [slachtoffer] op het standpunt gesteld dat gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden en naar redelijkheid en billijkheid tot een bedrag tussen € 15.000,- en € 20.000,- kan worden vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het ingediende formulier tot schadevergoeding en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting, van oordeel dat voldoende duidelijk is dat er vergoeding wordt gevorderd door
1) [moeder slachtoffer] als benadeelde partij;
2) [moeder slachtoffer] , als wettelijk vertegenwoordiger (op grond van art. 1:245 lid 4 BW) van haar dochter, benadeelde partij [slachtoffer] .
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [moeder slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt en dat deze materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De overige gevorderde materiële schade, (loonderving), acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank daarom zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde affectieschade dan wel shockschade, dat voldoende aannemelijk is dat bij de benadeelde partij een shock teweeg is gebracht die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, maar de rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of deze vordering kan worden toegewezen en zo ja, tot welke hoogte. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de immateriële schade (smartengeld) op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 15.000,-. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schades zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 242 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf (5) jarenop geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum], (thans) wonende de [adres] [woonplaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt drie (3) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes (6) maanden
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[moeder slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 270,40(zegge: tweehonderdzeventig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021. Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[moeder slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 270,40(zegge: tweehonderdzeventig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 5 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer] ,toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 15.000,-(zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2021. Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 15.000,-(zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2021. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 110 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter,
mr. F. Sieders en mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2021.
Mr. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.