Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als boekhouder en procuratiehouder werkzaam was bij een benadeelde partij. De verdachte werd beschuldigd van verduistering van meer dan € 400.000 en valsheid in geschrift door betalingsbatches te vervalsen. De feiten vonden plaats tussen 2008 en 2017, waarbij de verdachte opzettelijk geldbedragen en vergoedingen die toebehoorden aan de benadeelde partij, zich heeft toegeëigend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten wettig en overtuigend bewezen had verklaard, mede op basis van zijn eigen bekentenis en de verklaringen van getuigen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het lange tijdsbestek waarin deze zich hebben afgespeeld, en het vertrouwen dat de werkgever in de verdachte had gesteld. De rechtbank weigerde een beroepsverbod op te leggen, aangezien de verdachte sinds maart 2017 niet meer als boekhouder werkzaam was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht heeft toegepast.