ECLI:NL:RBNNE:2021:4450

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
C/18/208351 / FA RK 21-2917; C/18/208238 / FA RK 21-2848; C/18/208666 / FA RK 21/3144; C/18/208728 / JE RK 21-718.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders en uithuisplaatsing van kinderen wegens mishandeling en onveilige opvoedsituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 oktober 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie kinderen en hun ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze beëindiging vanwege ernstige zorgen over de fysieke en emotionele mishandeling van de kinderen door de ouders, die hun kinderen zouden slaan en hen voedsel onthouden. De ouders hebben hulpverlening afgewezen en zijn volhardend in hun overtuiging dat hun opvoedmethoden, die voortkomen uit hun geloofsovertuiging, acceptabel zijn. De kinderrechter heeft besloten dat er nader onderzoek nodig is naar de ouders, inclusief een persoonlijkheidsonderzoek, voordat definitieve beslissingen worden genomen. Tot die tijd zijn de kinderen onder toezicht gesteld en is de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De kinderrechter heeft ook de schorsing van het gezag van de moeder over het ongeboren kind vastgesteld, waarbij de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd is aangesteld. De rechter heeft benadrukt dat het recht op gezinsleven moet worden gewaarborgd, maar dat de veiligheid van de kinderen voorop staat. De ouders zijn opgeroepen om mee te werken aan het onderzoek, en de rechter heeft de termijn voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing vastgesteld op vier maanden, met de mogelijkheid tot verlenging.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens:
C/18/208351 / FA RK 21-2917 (schorsing gezag en voogdij);
C/18/208238 / FA RK 21-2848 (gezagsbeëindiging [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] );
C/18/208666 / FA RK 21/3144 (gezagsbeëindiging ongeboren kind);
C/18/208728 / JE RK 21-718 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing);
beschikking over de schorsing van het ouderlijk gezag, de voorlopige voogdij, de beëindiging van het ouderlijk gezag, de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van 19 oktober 2021 in de zaken die betrekking hebben op

[kind 1] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
en die hierna “ [kind 1] ” wordt genoemd,

[kind 2] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
en die hierna “ [kind 2] ” wordt genoemd,

[kind 3] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
en die hierna “ [kind 3] ” wordt genoemd,

het ongeboren kind van de moeder [naam moeder] ,

die hierna “het ongeboren kind” wordt genoemd.
De (kinder)rechter wijst als belanghebbenden in deze zaken aan:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
die hierna “de Raad” wordt genoemd,

[naam moeder] en [naam vader] ,

die beiden wonen in Groningen,
en die hierna “de moeder” en “de vader” worden genoemd,
advocaat: mr. G. Meijer, die kantoor houdt in Veendam,
de kinderrechter wijst in de zaak die betrekking heeft op het ongeboren kind als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.
Het (verdere) procesverloop
In de zaak met zaakgegevens C/18/208238 / FA RK 21-2848:
Het (eerdere) procesverloop blijkt uit de beschikking van 24 september 2021. Op 24 september 2021 heeft de kinderrechter naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoekschrift van de Raad, de moeder geschorst in de uitoefening van het gezag over het ongeboren kind tot 24 december 2021. De kinderrechter heeft bepaald dat de schorsing ook na 24 december 2021 doorloopt, wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend. De schorsing loopt dan door totdat op dit verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist. De kinderrechter heeft de GI met de voorlopige voogdij over het ongeboren kind belast en bepaald dat de Raad, de GI en de ouders gehoord zullen worden gehoord op 6 oktober 2021.
Op 6 oktober 2021 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met [naam vertegenwoordiger] , die de Raad vertegenwoordigt en met [naam vertegenwoordiger] , die de GI vertegenwoordigt. De ouders waren bij de mondelinge behandeling aanwezig, maar hebben niet met de rechter willen praten. Zij hebben ook uit zichzelf niets verteld en evenmin gereageerd op wat van de zijde van de Raad of de GI is aangevoerd. De rechter heeft daarom besloten dat hij nog geen beslissing wilde nemen op de verzoeken van de Raad en de behandeling aangehouden tot 14 oktober 2021. Hij heeft de ouders geadviseerd om bijstand te zoeken van een advocaat en opnieuw de mondelinge behandeling bij te wonen en dan wel met de rechter te praten over wat er is verzocht en wat zij van de verzoeken vinden.
In de zaak met de zaakgegevens C/18/208351 / FA RK 21-2917:
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 29 september 2021. Hierin verzoekt de Raad om het ouderlijk gezag van de ouders over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te beëindigen en de GI tot voogd over hen te benoemen.
De GI heeft zich bij brief van 12 oktober 2021 bereid verklaard om de voogdij over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te aanvaarden.
In de zaak met de zaakgegevens C/18/208666 / FA RK 21/3144:
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank op 6 oktober 2021 heeft ontvangen. Hierin verzoekt de Raad, onder verwijzing naar zijn onderzoeksrapport, het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind te beëindigen.
De GI heeft zich bij brief van 6 oktober 2021 bereid verklaard om de voogdij over het nog ongeboren kind van de moeder te aanvaarden.
In de zaak met de zaakgegevens C/18/208728 / JE RK 21-718:
Deze procedure is ingeleid met een mondeling verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] en het verlenen van een machtiging tot hun uithuisplaatsing, beide voor de duur van één jaar. Dat verzoek is eerst door de Raad mondeling gedaan op 14 oktober 2021 en met uitdrukkelijke instemming van de advocaat van de ouders en de ouders zelf mondeling behandeld op 14 oktober 2021. De Raad heeft zijn verzoek schriftelijk bevestigd met het verzoekschrift dat de rechtbank op 18 oktober 2021 heeft ontvangen.
In alle bovengenoemde zaken
Op 11 oktober 2021 heeft de rechtbank een (aanvullend) rapport ontvangen van de Raad.
Op 11 oktober 2021 heeft de advocaat van de ouders zich gesteld. Op 12 oktober 2021 heeft de rechtbank een viertal producties van de advocaat van de ouders ontvangen.
Op 14 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaken gevoegd en mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met [naam vertegenwoordiger] , die de Raad vertegenwoordigt, [naam vertegenwoordiger] die de GI vertegenwoordigt, de ouders en hun advocaat.
Met toestemming van de ouders en hun advocaat zijn de door de GI op 14 oktober nagezonden verslagen die betrekking hebben op de overdracht van de kinderen, de gemaakte afspraken, het verslag over de omgang, een observatieverslag en een brief van de GI aan de ouders toegevoegd aan het dossier.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de tot zover onweersproken gebleven inhoud van de verzoekschriften en (onderzoeks)rapporten van de Raad en de GI en de daarop tijdens de mondelinge behandelingen gegeven toelichting.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie en wonen samen. Zij hebben samen drie kinderen: de nu zes jaar oude [kind 1] , de nu vijf jaar oude [kind 2] en de nu twee jaar oude [kind 3] .
Het ouderlijk gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
De moeder is zwanger en medio december 2021 uitgerekend om te bevallen van haar nog ongeboren kind. Op het moment dat de Raad zijn onderzoek heeft verricht, is ervan uitgegaan dat de moeder niet onder controle van een verloskundige of gynaecoloog staat.
In een langere periode van tijd zijn steeds opnieuw zorgen opgekomen over het welzijn van de kinderen.
Op 23 juli 2021 zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] met een spoedmaatregel onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft op 16 augustus 2021 beslist dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor een ondertoezichtstelling van de kinderen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet voortduren. De kinderrechter heeft de kinderbeschermingsmaatregelen verleend tot 23 oktober 2021. In de beschikking van 16 augustus 2021 heeft de kinderrechter overwogen, voor zover hier van belang:
''De ernstige bedreiging in de ontwikkeling komt voort uit de voortdurende fysieke en emotionele mishandeling van de kinderen en de overtuiging die daaraan ten grondslag ligt. De ouders “tuchtigen” hun kinderen door hen te slaan met een stokje. De kinderen worden ook emotioneel mishandeld, doordat de ouders hen bij voortduring inprenten dat uit naam van God of vanuit het geloof kinderen getuchtigd moeten worden. De kinderrechter overweegt dat een ieder het recht heeft om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, maar dat die vrijheid niet zo ver gaat dat kinderen vanuit die overtuiging op welke wijze dan ook mogen worden mishandeld, zoals de ouders wel doen. De ouders zijn volhardend in hun opvatting dat het tuchtigen van hun kinderen hoort bij een liefdevolle opvoeding en zijn niet bereid om op dat punt iets te veranderen aan de opvoedsituatie van de kinderen. Daardoor kan hulpverlening in een vrijwillig kader niet effectief zijn om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.''
Op 25 augustus 2021 heeft de Raad besloten om het onderzoek naar [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] ambtshalve uit te breiden naar het ongeboren kind.
Het lukt de Raad, de GI en de hulpverlening niet om in contact te komen met de ouders en de zorgen over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en het ongeboren kind te bespreken. De ouders vermijden iedere (rechtstreekse) communicatie.
Tijdens de door de GI begeleide contactmomenten tussen de ouders en [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] is gebleken dat de ouders de kinderen (emotioneel) belasten en zorgelijke uitspraken doen. Die uitspraken impliceren dat de ouders met hun ongeboren kind willen vluchten.

De beoordeling

Inleiding
In de gevoegd behandelde zaken zijn uiteenlopende verzoeken gedaan die aanvankelijk erop gericht zijn dat de kinderrechter tijdelijke kinderbeschermingsmaatregelen neemt en die uiteindelijk erop gericht zijn dat de kinderrechter de meest verstrekkende en definitieve kinderbeschermingsmaatregel neemt ten aanzien van alle kinderen. De Raad heeft aanvankelijk, vanwege zijn overtuiging dat de gezagsbeëindigende maatregel passend en geboden is, geen subsidiair verzoek gedaan dat het mogelijk maakt om een tijdelijke maatregel te nemen. Om de later in deze beschikking te bespreken redenen, heeft de Raad dat wel mogelijk gemaakt door zijn verzoeken tijdens de mondelinge behandeling te wijzigen.
De rechter zal hierna de verzoeken van de Raad behandelen en naar aanleiding van die verzoeken (voorlopige) beslissingen nemen.
Omdat de wet wisselend de kinderrechter dan wel de rechtbank aanwijst om de verzoeken te behandelen en te beslissen, moet steeds wanneer in deze beschikking “de rechter” staat geschreven, dit worden gelezen als “de kinderrechter” of “de rechtbank” al naar gelang het verzoek dat wordt behandeld en beslist.
Wat vindt de Raad dat de rechter moet beslissen?
De Raad heeft grote zorgen over de veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie die de ouders hebben geboden en de mogelijkheden die de ouders in de toekomst hebben om zelf voor hun kinderen te zorgen. De zorgen die de Raad zich maakt, zijn neergelegd in onderzoeksrapporten. De Raad is op grond van zijn onderzoeksbevindingen tot de slotsom gekomen dat het noodzakelijk is dat de meest verstrekkende en definitieve beslissing door de rechter wordt genomen; de Raad vindt dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd en dat de GI tot voogd over alle kinderen moet worden benoemd.
Omdat de rechter tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld dat hij die beslissing nog niet wil nemen omdat hij zich onvoldoende voorgelicht acht, heeft de Raad zijn verzoeken gewijzigd. De Raad meent, samengevat weergegeven, dat als niet direct wordt beslist om het gezag van de ouders te beëindigen, het in ieder geval zo moet zijn dat het gezag van de ouders over hun nog ongeboren kind geschorst moet blijven, zodat de GI als voogd de beslissingen kan nemen en de doorzettingsmacht heeft om de veiligheid van het nog ongeboren kind van de ouders te borgen. De Raad heeft in dit verband ook gewezen op het bevallingsplan dat de GI inmiddels met het UMCG, waar de moeder moet bevallen, (in samenspraak) met de ouders heeft gemaakt en het grote belang van het ongeboren kind dat dit plan wordt gevolgd. De Raad heeft, omdat de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing eindigt op 23 oktober 2021 en de rechter niet genegen is om voor dat moment het gezag te beëindigen, verzocht om dan in ieder geval de drie oudste kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen en voor de duur van die ondertoezichtstelling aan de GI een machtiging tot hun uithuisplaatsing te verlenen.
De Raad onderschrijft voor het overige de door de rechter verwoorde noodzaak tot nader onderzoek en het belang dat de rechter toekent aan een persoonlijkheidsonderzoek van de ouders, zoals door de rechter tijdens de mondelinge behandeling is voorgesteld. De Raad heeft zich daarbij uitdrukkelijk akkoord verklaard dat de rechter zelf contact opneemt met de door hem voorgestelde deskundige, zodat geregeld kan worden dat dit onderzoek met de grootst mogelijke voortvarendheid kan worden uitgevoerd. De Raad heeft zich voor wat betreft de aan de deskundige te stellen vragen gerefereerd aan wat de rechter wil vragen.
Wat vindt de GI?
De GI deelt de zienswijze van de Raad en vindt daarom met de Raad dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd. De GI verwijst daarbij naar de onderzoeksbevindingen die de Raad in zijn onderzoeksrapport(en) heeft neergelegd en de GI vult die aan met haar eigen ervaringen en indrukken die zij heeft opgedaan, in het bijzonder tijdens de contactmomenten tussen de kinderen en hun ouders. De GI ziet geen mogelijkheden om met de ouders in contact te komen en zij constateert dat afspraken die zijn gemaakt om het voor de kinderen, die hun ouders erg missen, mogelijk te maken dat zij op een verantwoorde en veilige wijze contact met hun ouders hebben, niet zijn nagekomen.
De GI vindt dat als de rechter niet nu het gezag van de ouders over alle kinderen beëindigt, voor de oudste kinderen het noodzakelijk is dat zij onder toezicht blijven staan en een machtiging tot hun uithuisplaatsing wordt verleend. Die maatregelen volstaan wat de GI betreft niet als het gaat om het nu nog ongeboren kind. De aard en ernst van de zorgen zijn zodanig dat die maatregelen te licht zijn. Schorsing van het gezag is volgens de GI nodig om te borgen dat het bevallingsplan dat nu is gemaakt, kan worden uitgevoerd en alles wat ook medisch gezien nodig is door de GI kan worden geregeld. Met een en ander verhoudt het zich niet als de moeder gezag kan blijven uitoefenen.
De GI maakt zich grote zorgen over de mogelijke persoonlijkheidsproblematiek die het gedrag van de moeder en mogelijk ook de vader kan verklaren. De GI sluit zich daarom aan bij het door de rechter nodig gevonden persoonlijkheidsonderzoek, ongeacht welke maatregel wordt genomen. Dat onderzoek kan volgens de GI ook eraan bijdragen dat de hulpverlening beter kan aansluiten op wat tot zover in het contact met de ouders en de kinderen is waargenomen.
Net als de Raad heeft de GI uitdrukkelijke toestemming gegeven aan de rechter om zelf contact op te nemen met de door hem voorgestelde deskundige, zodat geregeld kan worden dat het onderzoek snel wordt uitgevoerd. De GI heeft net als de Raad zich gerefereerd aan de vragen die de rechter aan de deskundige wil stellen.
Wat vinden de ouders?
Door en namens de ouders is aangevoerd dat de Raad zich baseert op feiten die niet kloppen. Zo wordt voorondersteld dat het geloof een grote rol speelt in het leven van de ouders, maar dat klopt niet. Ook wordt miskend dat de ouders al jarenlang liefhebbende ouders zijn die een hecht gezin vormen met hun kinderen en altijd goed voor hun kinderen hebben gezorgd. De ouders kunnen niet goed uitleggen waarom zij bij de eerdere mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek niet hebben willen praten met de rechter en steeds moesten lachen als van de zijde van de Raad of de GI grote zorgen werden geuit over bijvoorbeeld kindermishandeling. Wat over die kindermishandeling wordt gerapporteerd klopt volgens de ouders ook niet; er wordt volgens de ouders een vertekend beeld gegeven over toegepaste lijfstraffen en bijvoorbeeld het vasten dat aan de kinderen wordt opgelegd in verband met het geloof. De ouders begrijpen wel dat de rechter nog geen definitieve beslissingen wil nemen. Zij hebben ook begrepen dat de rechter een persoonlijkheidsonderzoek wil en gelet op de daarover gegeven uitleg, wat dat persoonlijkheidsonderzoek inhoudt. De ouders hebben toegezegd mee te werken aan dat onderzoek en dat zij het willen laten aan de rechter om daartoe een deskundige te benoemen. De ouders refereren zich aan de vragen die de rechter wil stellen.
De ouders zijn het ermee eens dat de rechter nog geen definitieve beslissingen neemt en dat de rechter mogelijk heeft gemaakt dat de Raad tijdens de mondelinge behandeling alsnog heeft verzocht om ook de lichtere maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing mogelijk te maken. Beide ouders zijn het er ook mee eens dat die maatregelen moeten worden genomen, al was het maar om te voorkomen dat de rechter anders direct het gezag beëindigt.
Wat vindt de rechter?
De rechter begrijpt de grote zorgen die de Raad en de GI zich maken. Hij heeft ook tijdens de mondelinge behandeling verteld dat die zorgen op zichzelf genomen voldoende grond kunnen geven om het gezag van de ouders te beëindigen. Het verzoek tot beëindiging van het gezag is wel snel gedaan nadat de Raad in beeld is gekomen, maar gelet op de onderbouwing ervan is dat verzoek niet te snel of te lichtvaardig gedaan. Een en ander brengt echter niet met zich dat de rechter nu al het gezag van de ouders wil beëindigen. Hij vindt dat eerst meer onderzoek nodig is, omdat over de ouders weinig bekend is en hun stem nog niet voldoende is gehoord.
De rechter vindt ook dat meer onderzoek nodig is omdat uit de onderzoeksrapporten van de Raad en de wat de GI rapporteert ook aanknopingspunten blijken voor persoonlijke en persoonlijkheids- en/of psychiatrische problematiek die verklarend kan zijn voor de zorgen die vanuit de hulpverlening worden geuit. Onderzoek kan ook duidelijk maken waar de kansen liggen voor de hereniging van ouders en kinderen. Onderzoek kan immers duidelijk maken welke hulpverlening aansluit op wat de ouders nodig hebben, ofwel om weer zelf voor hun kinderen te kunnen zorgen, dan wel om contact met hun kinderen te hebben dat beantwoordt aan wat naar algemene inzichten voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen nodig is.
De rechter houdt verder rekening met de op hem als rechter rustende verplichting om zich in te spannen om het in artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens geborgde recht op “family life” tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Ook daarom is het nodig dat nader onderzoek wordt verricht.
De rechter zal om al deze redenen een deskundigenonderzoek gelasten. Hij zal daartoe een aan het UMCG verbonden psychiater benoemen als deskundige, ter beantwoording van de hierna geformuleerde vragen. De deskundige heeft inmiddels aan de rechter bevestigd dat hij bereid is om het onderzoek te doen en daarvan te rapporteren en dat hij zich inzet om dat onderzoek in de maand november van dit jaar uit te voeren en daarover te rapporteren.
Het deskundigenonderzoek brengt met zich dat de rechter nog geen definitieve beslissingen zal nemen op de verzoeken die de Raad heeft gedaan. Hij vindt echter wel dat het noodzakelijk is dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zullen voortduren na 23 oktober 2021. De rechter constateert dat aan de wettelijke eisen voor (verlenging van) die maatregelen nog steeds is voldaan en de rechter verwijst daarbij naar de beschikking van 16 augustus 2021. De daarin opgenomen overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechter zal echter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (nog) niet voor de verzochte duur van één jaar nemen. Hij zal de maatregelen nemen voor de duur van vier maanden, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt. Voor deze termijn wordt gekozen om de tijd te kunnen overbruggen die nodig is voor het onderzoek door de deskundige, rekening houdend met de aankomende bevalling van de moeder en de termijn waarbinnen de zaken opnieuw mondeling kunnen worden behandeld.
Een en ander leidt tot de tussenconclusie dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] onder toezicht blijven staan van de GI en dat de GI is gemachtigd om hen uit huis te plaatsen. Het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind is geschorst en de GI oefent de voogdij uit over haar nog ongeboren kind.
De rechter wijst de ouders erop dat wanneer zij alsnog niet meewerken aan het onderzoek van de deskundige of het niet mogelijk maken dat van zijn rapport kennis wordt genomen, de rechter op grond van de wet daaraan de conclusie mag verbinden die hem geraden voorkomt, ook in het nadeel van de ouders (artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Tot slot is het belangrijk dat in deze beschikking wordt vastgesteld wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken over het contact van de kinderen met hun ouders.
Besproken is hoe belangrijk het is dat de kinderen wel contact met hun ouders hebben en houden en welke belemmeringen in dat verband door de GI, de Raad en de ouders worden ervaren.
De kinderen missen hun ouders en voor hen is niet te begrijpen dat zij helemaal geen contact meer met hun vader en moeder hebben. Het maakt hun wereld onvoorspelbaar en onveilig dat de ouders helemaal uit hun leven verdwijnen. Het maakt hun wereld ook onveilig als er wel contact is, maar dat contact verloopt op de wijze als door de GI wordt gerapporteerd. De rechter begrijpt dat het voor de ouders (ook gelet op hun overtuigingen) moeilijk is om begeleid contact te hebben als zij het gevoel hebben dat zij worden geobserveerd en er steeds iemand aantekeningen maakt.
Om al deze redenen zijn tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt die de nu door iedereen ervaren belemmeringen voor zoveel mogelijk wegnemen. Die afspraken komen samengevat weergeven op het volgende neer:
de ouders zullen eens per twee weken op een door de GI in overleg met de ouders te bepalen dag, tijd en duur, begeleid contact hebben met de kinderen op een door de GI aan te wijzen locatie;
dat contact zal op een niet voor de kinderen opvallende wijze visueel en auditief door de GI worden vastgelegd. De GI zal daarom niet langer zelf observatieverslagen maken;
tijdens het contact onthouden de ouders zich van het stellen van vragen aan de kinderen die betrekking hebben op hun verblijf in een pleeggezin of gezinshuis, de wijze waarop zij daar worden verzorgd, en evenmin over eventuele gesprekken die vanuit de hulpverlening of vanuit justitie met de kinderen plaatsvinden. De ouders zullen zich bovendien onthouden van het delen van geloofsovertuigingen en geloofsopvattingen aan de kinderen;
de ouders zullen steeds de jeugdbeschermers van de GI en andere hulpverleners op een respectvolle wijze bejegenen;
de visuele en auditieve opnames van de contactmomenten kunnen aan de door de rechter benoemde deskundige beschikbaar worden gesteld, indien daarom wordt verzocht.
De rechter heeft aan de ouders voorgehouden dat hij bij het nemen van zijn verdere beslissingen grote betekenis kan toekennen aan de wijze waarop de ouders in staat zijn zich aan deze afspraken te houden.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissingen moeten worden genomen.

De beslissing

De rechter
Het deskundigenonderzoek
1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
(i) wilt u een persoonlijkheidsonderzoek bij de vader en de moeder afnemen en rapporteren wat uw bevindingen zijn bij het onderzoek en wat uw (eventuele) diagnose is op uw vakgebied?
(ii) kunt u vaststellen of de vader en/of de moeder (als gevolg van een psychiatrische aandoening) beperkt zijn in hun mogelijkheden om het ontoelaatbare in te zien van de door de Raad beschreven zorgen over de opvoedsituatie, in het bijzonder het tuchtigen van kinderen en/of het onthouden van voedsel aan hun kinderen;
(iii) overzien de ouders de consequenties van hun handelen, voor zichzelf en voor hun kinderen?
(iv) moet in uw visie gevreesd worden dat bij een hereniging van de kinderen met hun ouders en/of een onbegeleid contact enig gevaar voor de kinderen ontstaat ten gevolge van ofwel persoonlijke problematiek van de ouders, dan wel hun religieuze overtuigingen?
(v) wat zou in uw visie de beste manier zijn om verdere ontoelaatbare handelingen te voorkomen?
(vi) wilt u ook overigens vermelden hetgeen van uw onderzoeksbevindingen voor het oordeel van de rechtbank dienstig kan zijn?
2. benoemt tot deskundige:
[naam deskundige] , psychiater,
Universitair Medisch Centrum Groningen
Postbus 30.001
9700 RB Groningen
e-mail: [e-mailadres] ,
het aan de deskundige toe te sturen dossier
3. bepaalt dat de griffier alle stukken uit het dossier aan de deskundige toezendt en dat de deskundige met zijn onderzoek pas een aanvang mag nemen nadat hij alle stukken heeft gelezen en dat wanneer hij stukken mist hij daarover contact moet opnemen met de griffie van de rechtbank;
het voorschot
4. stelt de hoogte van het voorschot van de kosten van de deskundige vast op de helft van het door de deskundige begrote bedrag van € 8.500,- exclusief BTW,
5. bepaalt dat de voorlopige kosten van het deskundigenonderzoek uit 's Rijks kas dienen te worden voorgeschoten,
het onderzoek
6. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige te bepalen tijd en plaats,
7. wijst de deskundige er op dat:
• de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
• de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen;
• de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
8. bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
9. draagt de deskundige op om uiterlijk
op 30 november 2021een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
10. wijst de deskundige er op dat:
• uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
• dat de deskundige de vader en de moeder in de gelegenheid moet stellen om gebruik te maken van zijn of haar inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2 onder b BW en, indien de vader of de moeder als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenrapport, een concept van dat rapport aan de vader of de moeder (eventueel onder gesloten couvert via zijn advocaat) moet toesturen en de vader of de moeder daarbij een termijn van twee weken moet bieden om aan te geven of de vader of de moeder gebruik wil maken van zijn of haar blokkeringsrecht (waarbij de vader of de moeder zich van commentaar op het concept moet onthouden);
• dat, indien de vader of de moeder binnen die termijn mededeelt gebruik te maken van zijn of haar blokkeringsrecht, de deskundige de werkzaamheden onmiddellijk moet staken en dit aan de rechtbank moet mededelen,
• dat, indien de vader of de moeder geen gebruik maakt van zijn inzage- of blokkeringsrecht, de deskundige het concept van het deskundigenrapport aan de voorzieningenrechter en de advocaten van partijen moet toezenden;
11. bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
12. bepaalt dat de zaken opnieuw mondeling worden behandeld in de maand januari 2022 of zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt;
13. stelt
[kind 1],
[kind 2]en
[kind 3]definitief onder toezicht van de GI tot 23 februari 2022 of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt;
14. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[kind 1],
[kind 2]en
[kind 3]in een voorziening voor pleegzorg tot 23 februari 2022 of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt;
15. verstaat dat het gezag van de moeder is geschorst en dat de GI de voogdij over het (nog ongeboren) kind van de moeder uitoefent;
16. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
17. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

fn: SLV