ECLI:NL:RBNNE:2021:4438

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
18/169004-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met ernstige geweldsdelicten in Groningen

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 18 oktober 2021 een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen slaan en schoppen van het slachtoffer op 27 juni 2021, waarbij hij samen met een ander geweld heeft gebruikt. Het slachtoffer werd in de rosse buurt van Groningen aangevallen, waarbij het geweld zo ernstig was dat het slachtoffer op de grond lag en de aanvallers doorgingen met het toebrengen van letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, mede door de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De officier van justitie had een lagere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet recht deed aan de ernst van het feit. De verdachte is niet vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de gevangenisstraf zal volledig worden uitgevoerd in een penitentiaire inrichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/169004-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
4 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, zogenaamde knietjes tegen het hoofd heeft/hebben gegeven, en/of
- die [slachtoffer] met kracht naar de grond heeft/hebben gewerkt/geslagen, en/of
- met kracht met een vinger in de oogkas van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt/gestoken, en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (en met kracht) tegen diens gezicht en/of hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen diens gezicht en/of hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, zogenaamde knietjes tegen het hoofd heeft/hebben gegeven, en/of
- die [slachtoffer] met kracht naar de grond heeft/hebben gewerkt/geslagen, en/of
- met kracht met een vinger in de oogkas van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt/gestoken, en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (en met kracht) tegen diens gezicht en/of hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen diens gezicht en/of hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en zij heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, alsmede naar de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de beoordeling van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 juni 2021, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021170791 van 4 augustus 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen, tegen/op het hoofd en overige delen van het lichaam heeft geslagen en gestompt, en
- die [slachtoffer] meermalen, zogenaamde knietjes tegen het hoofd heeft gegeven, en
- die [slachtoffer] met kracht naar de grond heeft gewerkt/geslagen, en
- met kracht met een vinger in de oogkas van die [slachtoffer] heeft gedrukt, en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen, met geschoeide voet (en met kracht) tegen diens gezicht en hoofd en overige delen van het lichaam heeft geschopt en getrapt, en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meermalen, tegen diens gezicht en hoofd en overige delen van het lichaam heeft geslagen en gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

primair. medeplegen van poging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden (met aftrek van voorarrest), waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in de door haar opgemaakte rapportage d.d. 20 september 2021.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank er allereerst op gewezen dat verdachte beter af zou zijn als de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf hem geheel onvoorwaardelijk zou worden opgelegd, omdat hij dan – ervan uitgaande dat hij in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling – twee maanden eerder op vrije voeten zou komen. Zowel in het geval de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, als in het geval zij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passender vindt, ziet de raadsman in de persoon van verdachte en in zijn proceshouding reden om de straf te matigen. Bij veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden (met aftrek), waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast, indien de rechtbank dit wenselijk acht, zou zij aan verdachte voorts nog een taakstraf kunnen opleggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de omtrent hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de vroege ochtend van zondag 27 juni 2021 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, door het slachtoffer [slachtoffer], met wie hij kort daarvoor onenigheid had gekregen in de rosse buurt van Groningen, tezamen met zijn mededader veelvuldig en op meerdere momenten met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te slaan. Op de zich in het dossier bevindende camerabeelden is te zien hoe weerzinwekkend het geweld is geweest dat tegen het slachtoffer is gebruikt. De rechtbank kan niet anders dan spreken van een langdurige geweldsexplosie jegens het slachtoffer, waarbij beide verdachten van geen ophouden leken te weten. Zelfs toen het slachtoffer weerloos op de grond lag en nadat omstanders reeds meermalen hadden geprobeerd het geweld te stoppen, bleven verdachten het slachtoffer maar aanvallen. Dat het op het slachtoffer uitgeoefende geweld geen fatale afloop heeft gehad en het lichamelijke letsel dat hij heeft opgelopen relatief beperkt is gebleven, is dan ook niet aan verdachte te danken. Het slachtoffer heeft op dit punt simpelweg geluk gehad.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem niet alleen lichamelijk letsel, maar ook een traumatische ervaring bezorgd. Het behoeft voorts geen betoog dat dit soort misdrijven, op de openbare weg gepleegd en te aanschouwen voor een ieder, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer aan.
De reeds benoemde heftigheid van het jegens het weerloze slachtoffer gebruikte geweld,
de duur daarvan, en het feit dat één en ander zich heeft afgespeeld op de openbare weg waardoor veel onschuldige omstanders getuige zijn geweest van dit strafbare feit, weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de strafmaat.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 20 september 2021, waarin de reclassering aangeeft dat het vertoonde delictgedrag niet overeenkomt met de manier waarop verdachte in het leven staat. De reclassering omschrijft verdachte als iemand die zijn leven doorgaans op orde heeft en bij wie geen grote probleemgebieden waarneembaar zijn, hetgeen ook door de geraadpleegde referenten wordt bevestigd. Gezien het extreme geweld, acht de reclassering nader onderzoek naar het middelengebruik van verdachte, zijn psychosociaal functioneren, zijn houding en het opstellen van een delictscenario van belang om inzicht te krijgen in de risico’s en deze indien nodig te kunnen verlagen. De reclassering adviseert de rechtbank derhalve om verdachte, bij een bewezenverklaring, te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in voornoemde rapportage.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op hetgeen zij hiervoor reeds heeft overwogen omtrent de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het opleggen van een voorwaardelijke strafdeel met bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding, temeer nu niet gebleken is van grote problemen in het leven van verdachte die in rechtstreeks verband staan met het plegen van het strafbare feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 30 maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank komt daarmee tot een hogere straf dan door de officier van justitie geëist, nu zij van oordeel is dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2021.