ECLI:NL:RBNNE:2021:4420

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
18-284545-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 10 jaar gevangenisstraf wegens poging tot afpersing, poging tot moord en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 18 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot afpersing, poging tot moord en het in bezit hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op oudejaarsavond 2019 met een bivakmuts en een vuurwapen een woning in Hoogezand is binnengegaan, waar hij de bewoners heeft bedreigd en geschoten, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel bij een van de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte op 20 oktober 2020 geprobeerd een ander slachtoffer van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de daden van de verdachte hebben ervaren. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een aanzienlijk deel toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om de schade te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-284545-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
20 september 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] weg te nemen geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met een bivakmuts over zijn hoofd, althans met bedekt gelaat, en met een vuurwapen in de hand, genoemde woning is binnen gegaan, en/of
- een vuurwapen heeft getoond aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] , en/of
- genoemd vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd: "geld, geef me nu geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd in het plafond van de keuken, althans een ruimte, van genoemde woning, en/of
- ( vervolgens) genoemd vuurwapen heeft doorgeladen, en/of
- ( vervolgens) genoemd vuurwapen heeft gericht op [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] , en/of
- ( vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van [benadeelde partij 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde partij 2] ten gevolge had, te weten een schotverwonding in de voet ten gevolge van een afgevuurde kogel (met littekenweefstel in de voet en/of letsel aan de flexie-pees en/of persisterende pijnklachten en gestoorde aansturing van de rechterenkel en dig 1, en/of functieverlies van de rechter grote teen en/of voet, en/of beperkte mobiliteit ten gevolge);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld in een woning gelegen aan de [straatnaam] , [benadeelde partij 1] , in elk geval een ander, te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde partij 1] of aan een ander toebehoorde,
- met een bivakmuts over zijn hoofd, althans met bedekt gelaat, en met een vuurwapen in de hand, genoemde woning is binnen gegaan, en/of
- een vuurwapen heeft getoond aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] , en/of
- genoemd vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd: "geld, geef me nu geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd in het plafond van de keuken, althans een ruimte, van genoemde woning, en/of
- ( vervolgens) genoemd vuurwapen heeft doorgeladen, en/of
- ( vervolgens) genoemd vuurwapen heeft gericht op [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] , en/of
- ( vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van [benadeelde partij 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde partij 2] tengevolge had, te weten een schotverwonding in de voet ten gevolge van een afgevuurde kogel (met littekenweefstel in de voet en/of letsel aan de flexie-pees en/of persisterende pijnklachten en gestoorde aansturing van de rechterenkel en dig 1, en/of functieverlies van de rechter grote teen en/of voet, en/of beperkte mobiliteit ten gevolge);
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij 6] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [benadeelde partij 6] is gegaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en/of een masker over zijn gezicht/hoofd had getrokken, en/of
- bij de woning van die [benadeelde partij 6] heeft aangebeld, en/of
- toen die [benadeelde partij 6] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 6] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, in de gemeente Groningen, aan [benadeelde partij 6] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een kogelwond in/aan een vinger (met persisterende pijnklachten en/of functieverlies ten gevolge), heeft toegebracht, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- naar de woning van die [benadeelde partij 6] te gaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en/of een masker over zijn gezicht/hoofd had getrokken, en/of
- bij de woning van die [benadeelde partij 6] aan te bellen, en/of
- toen die [benadeelde partij 6] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren op en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 6] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 6] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- naar de woning van die [benadeelde partij 6] is gegaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en/of een masker over zijn gezicht/hoofd had getrokken, en/of
- bij de woning van die [benadeelde partij 6] heeft aangebeld, en/of
- toen die [benadeelde partij 6] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 6] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2020, in de gemeente Groningen, (een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk CZ, modell 27, kaliber 7,65 zijnde, een vuurwapen in de vorm van een pistool, en/of
- 2 patroonhouders, en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 23 centraalvuur kogelpatronen, merk Geco, kaliber 7,65 millimeter, type Full Metal Jacket
- 13 centraalvuur kogelpatronen, merk Prvi Partizan, kaliber .32 millimeter, type Full Metal Jacket voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een op schrift gesteld requisitoir veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Uit de stukken in het dossier volgt dat verdachte niet heeft geprobeerd om geld weg te nemen, maar dat hij door te dreigen en te schieten met een vuurwapen heeft geprobeerd de aangevers te dwingen om geld af te geven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde pleitnota betoogd dat verdachte integraal van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte enkel indirect bewijs bevat. Het door de aangevers beschreven signalement van de dader is niet specifiek genoeg en er kan geen directe herkenning van verdachte op gebaseerd worden. De aanwezigheid van schotresten op de overall van verdachte kan worden verklaard doordat verdachte de overall heeft gedragen tijdens het jagen met oud-collega [naam 7] . Niet alleen getuige [naam 7] heeft dit alternatieve scenario bevestigd, ook uit het schotrestenonderzoek van 10 november 2020 volgt dat het iets waarschijnlijker is dat de aangetroffen schotresten op de overall afkomstig zijn van willekeurige andere hulzen dan dat ze afkomstig zijn van de hulzen die zijn gevonden op de plaats delict.
De omstandigheid dat verdachtes telefoon masten heeft aangestraald die dekking geven aan de plaats delict, draagt net als de aanwezigheid van zijn auto, niet bij aan het bewijs. Verdachte had een legitieme reden om zich in de buurt van de plaats delict te bevinden, omdat de loods van zijn bedrijf daar is gevestigd. Ten aanzien van het wapen dat bij verdachte is aangetroffen en mogelijk is gebruikt bij het ten laste gelegde, heeft verdachte verklaard dat hij dit pas maanden na het incident van [naam 8] heeft gekregen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [benadeelde partij 6] betwist. Door de langslepende burenruzie tussen aangever en verdachte is de verklaring van aangever [benadeelde partij 6] gekleurd. Bij de vaststelling van de feiten dient daarom de lezing van verdachte als uitgangspunt te worden genomen.
Volgens verdachte stond er op de avond van het incident niemand op het balkon en heeft hij enkel als waarschuwing naar boven geschoten. Er is geen aanmerkelijke kans op de dood of letsel geweest. Indien de rechtbank uitgaat van de lezing van aangever dat hij wel zichtbaar was voor verdachte, dan volgt daaruit niet zonder meer dat verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet op de dood van aangever. Daaruit volgt enkel de aanwezigheid van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel nu verdachte als ongeoefend schutter over een grotere afstand in het donker naar boven heeft geschoten.
Met betrekking tot de voorbedachte raad volgt niet uit het dossier dat de fiets, het wapen en het masker zijn aangeschaft voor de uitvoering van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft de rechtbank voorwaardelijk verzocht om de zaak aan te houden voor nader onderzoek indien het uitgewerkte tapgesprek over het masker voor het bewijs wordt gebruikt, nu verdachte de weergave daarvan in het dossier ter zitting heeft ontkend. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank

1. De bewijsmiddelen

De rechtbank past de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Deze bewijsmiddelen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

2. Bewijsoverwegingen

Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank eerst het onder 2 en 3 ten laste gelegde en tot slot het onder 1 ten laste gelegde bespreken.
2.1
Schietincident in de [straatnaam] te Groningen op 20 oktober 2020 en het aantreffen van het wapen, patronen en munitie op 10 november 2020
Op 20 oktober 2020 is ‘s avonds bij de politie een melding binnengekomen van een schietincident aan de [straatnaam] in Groningen. Uit het dossier is naar voren gekomen dat de bewoners van de [straatnaam] , aangever [benadeelde partij 6] en zijn partner, al jarenlang zijn verwikkeld in een burenruzie met verdachte die woonachtig is aan de [straatnaam] .
Voordat de rechtbank ingaat op de verweren van de verdediging, stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft bekend dat hij op de dag van zijn aanhouding, te weten op 10 november 2020, een wapen, patronen en munitie voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij met dit vuurwapen op 20 oktober 2020 in de [straatnaam] vanaf de stoep tweemaal naar boven heeft geschoten.
Betrouwbaarheid aangifte en vaststelling feitelijke gang van zaken
De verdediging heeft, gelet op burenruzie tussen verdachte en aangever, de betrouwbaarheid van de aangifte betwist. De rechtbank stelt voorop dat aangever een consistente verklaring heeft afgelegd die niet alleen wordt ondersteund door de 112-melding, maar ook door de getuigenverklaring van [benadeelde partij 7] en het schotbanenonderzoek. Aangever heeft verklaard dat hij, nadat er meerdere malen is aangebeld, over de reling van het balkon heeft geleund om te kijken wie er voor de portiekdeur stond. Uit het schotbaanonderzoek volgt dat er in totaal vier schotbeschadigingen op het balkon zijn aangetroffen. Op grond van deze schotbeschadigingen kan worden geconcludeerd dat de schoten zijn afgevuurd vanuit verschillende posities vanaf het tegelpad tussen de [straatnaam] en de portiekdeur, in de richting van de plek op het balkon waar aangever heeft verklaard te hebben gestaan. Tot slot past ook het letsel aan de vinger van aangever bij het beeld dat er twee keer in de richting van aangever is geschoten. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd was de aangifte niet specifiek tegen verdachte gericht. Uit het door aangever beschreven signalement volgt dat aangever juist niet wist wie de persoon was die geschoten had. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging. Verdachte heeft verklaard dat hij 20 oktober 2020 erg boos was geworden omdat aangever een sigaret op zijn hoofd zou hebben gegooid. Verdachte heeft toen als waarschuwing met zijn vuurwapen vanaf de stoep omhoog geschoten waarbij hij aangever niet heeft gezien. Nu de verklaring van verdachte, in tegenstelling tot de verklaring van aangever, geen enkele steun vindt in het dossier, volgt de rechtbank met betrekking tot de feitelijke gang van zaken de lezing van aangever dat er tweemaal gericht op hem is geschoten.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Nu verdachte vol opzet op de dood van aangever heeft ontkend, zal de rechtbank moeten beoordelen of verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een gevolg, in dit geval de dood van aangever, zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels is er sprake van een aanmerkelijke kans op de dood, wanneer met een vuurwapen in de richting van een persoon wordt geschoten. In dit verband neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat volgens het schietbaanonderzoek verdachte, een ongeoefend schutter, in directe lijn richting het balkon van aangever heeft geschoten, waarbij de afstand tussen verdachte en aangever ongeveer 5 meter was. Terwijl verdachte schoot, leunde aangever voorovergebogen over de reling van het balkon. Het bovenlichaam van aangever bevond zich op dat moment dicht in de buurt van de plek waar zijn vinger door de kogel is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke slagaderen bevinden en dat letsel aan deze vitale delen dodelijk kan zijn. Ook verdachte moet zich bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank is van oordeel dat het van onderen op een afstand van enkele meters tweemaal schieten met een pistool in de richting van aangever zozeer gericht is op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte door aldus te handelen die kans bewust heeft aanvaard. Daarmee staat het opzet vast.
Voorbedachte raad
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte gehandeld heeft met voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Masker
Aangever heeft beschreven dat de schutter een blanke man is geweest. Ook getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij na het horen van de knallen een blanke man zag wegfietsen. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een masker van een blanke kalende man gevonden. De rechtbank concludeert dat het uiterlijk van dit masker goed past bij het signalement dat door aangever en getuige [naam 1] is beschreven.
Fiets en bus
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij na het schietincident de route naar zijn werkbus te voet heeft afgelegd. Uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte na het schietincident niet lopend maar op een fiets is weggereden naar zijn werkbus. De bus had verdachte van te voren aan de Laan van de Vrede geparkeerd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Op de camerabeelden van buurtbewoner [naam 2] zijn op 20 oktober 2020 om 20.32 uur twee schoten te horen. Om 20.33 uur heeft getuige [benadeelde partij 7] gebeld met 112. Een aantal seconden na het horen van de schoten, zag getuige [naam 1] een kale man fietsen vanuit de [straatnaam] in de richting van het Hoornsediep. Door de camera van [vereniging] is het fietspad in de richting van de Laan van de Vrede/Canadalaan gefilmd. Op de beelden is te zien dat om 20.34 uur een fietser zonder verlichting met een opvallend breed stuur passeert. Op de beelden worden geen voetgangers waargenomen die zich vanuit de richting van het Hoornsediep naar de Laan van de Vrede/Canadalaan begeven.
Volgens de track & trace gegevens van de werkbus van verdachte, is het voertuig op 20 oktober 2020 om 16.50 uur geparkeerd aan de Laan van de Vrede en om 20.35 uur weer weggereden. Dit is kort na het schietincident en kort nadat getuige [naam 1] een blanke kale man zag wegfietsen en er op de camerabeelden een fietser zonder verlichting met een breed stuur is te zien.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij zijn werkbus vaker aan de Laan van de Vrede parkeert, volgt uit het dossier dat het voertuig slechts éénmaal eerder daar heeft gestaan. Volgens getuige [naam 4] parkeerde verdachte zijn werkbus altijd voor de deur en was het opvallend dat de werkbus op 20 oktober 2020 aan de Laan van de Vrede stond geparkeerd.
Getuige [naam 5] heeft die avond gezien dat de linker achterdeur en de schuifdeur van de bus zijn opengegaan en dat een kale man is ingestapt en weggereden.
Uit de track & trace gegevens blijkt dat de bus, na een stop in Kropswolde, is geparkeerd in de loods in Hoogezand waar het bedrijf van verdachte is gevestigd. De politie heeft in de loods een damesfiets gevonden met een breed stuur en zonder koplamp. Op het handvat van de fiets zijn schotresten aangetroffen. Volgens getuige [naam 6] stond deze damesfiets voor 21 oktober 2020 nog niet in de loods.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die getuige [naam 1] kort na het incident heeft zien fietsen, dat verdachte fietsend te zien is op de camerabeelden van [vereniging] en tot slot dat verdachte door getuige [naam 5] bij de werkbus is gezien. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte een fiets klaar had staan om bij zijn werkbus te komen en dat hij de fiets in de loods heeft neergezet.
Terug naar de vraag die de rechtbank moet beantwoorden. Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
Verdachte heeft zoals gezegd al lange tijd een conflict met aangever en zijn partner. De verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld in een gemoedsopwelling omdat aangever een sigaret op zijn hoofd zou hebben gegooid, vindt zoals eerder opgemerkt, geen steun in het dossier. Op 20 oktober 2020 hebben verdachte en zijn partner een brief ontvangen van [bedrijf] . Verdachte is om 14.47 uur op de hoogte geraakt van deze brief en is over de inhoud van deze brief, naar eigen zeggen, erg boos geworden. De rechtbank gaat ervan uit dat deze brief de aanleiding is geweest dat verdachte op aangever heeft geschoten.
Het schietincident heeft die avond om 20.32 uur plaatsgevonden waarbij verdachte gewapend met een pistool bij aangever heeft aangebeld terwijl hij een masker van een blanke man droeg. Dit masker gaf verdachte een totaal ander uiterlijk zodat hij niet zou worden herkend. Daarnaast had verdachte zijn werkbus voorafgaand aan het schietincident niet op de gebruikelijke plek, maar juist verderop geparkeerd. Tot slot had verdachte een fiets klaar staan om na het schieten snel bij de werkbus te komen om weg te vluchten. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte het vooropgezette plan heeft gehad om aangever van het leven te beroven. De rechtbank stelt vast dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven, nu er uren zaten tussen de ontvangst van de brief en het beschieten van aangever. Gelet op dit tijdsverloop concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend is bewezen.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman
Nu de rechtbank het tapgesprek dat ziet op het masker niet gebruikt als bewijsmiddel, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman.
2.2
Poging woningoverval [straatnaam] te Hoogezand
Op 31 december 2019 heeft een gemaskerde man geprobeerd om de slachtoffers in de woning aan de [straatnaam] in Hoogezand te overvallen door niet alleen te dreigen maar ook door te schieten met een pistool. De eerste vraag die bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde voorligt is of bewezen kan worden dat verdachte bij dit delict betrokken is geweest.
Uit de aangiften van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 2] volgt dat op 31 december 2019 rond 21.45 uur een donkere man van ongeveer 1.80 meter, gekleed in een vieze overall en een bivakmuts, met getrokken vuurwapen de woning aan de [straatnaam] is binnengekomen. De man vroeg om geld en heeft met het wapen in het plafond geschoten en het doorgeladen. Vervolgens heeft de man het wapen gericht op de destijds 10-jarige zoon van [benadeelde partij 2] . De man laadde zijn wapen door en schoot op de grond in de keuken waar [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 2] stonden. Daarbij is de voet van [benadeelde partij 2] door een kogel geraakt.
Signalement
Hoewel de aangevers verschillend hebben verklaard over de kleur van de overall, hebben zij allemaal benoemd dat de overall ‘vies’ was omdat er veel vlekken op zaten. De rechtbank stelt vast dat de politie in de loods van het bedrijf waar verdachte werkzaam was, een blauwe bevlekte overall heeft gevonden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit zijn overall betreft. Op de overall zijn schotresten aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat het iets waarschijnlijker is dat de schotresten afkomstig zijn vanuit een andere huls dan de huls die in de woning is aangetroffen. Volgens de verdediging past deze conclusie bij het alternatieve scenario dat de aanwezigheid van de schotresten kan worden verklaard doordat verdachte de overall heeft gedragen tijdens het jagen met een oud-collega. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het onderzoek naar de schotresten eerst maanden na het incident is uitgevoerd, terwijl het in zijn algemeenheid van belang is dat dergelijke onderzoeken zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario onvoldoende concreet is gemaakt. Getuige [naam 7] heeft verklaard dat hij niet zeker weet of verdachte tijdens het jagen een blauwe overall heeft gedragen. Ook weet getuige [naam 7] niet zeker of verdachte destijds het geknikte geweer heeft vastgehouden. Verdachte zou tijdens het schieten nooit naast getuige [naam 7] hebben gestaan. Nu geen eenduidige conclusie kan worden verbonden aan de resultaten van het schotrestenonderzoek en het geschetste alternatieve scenario onvoldoende concreet is gemaakt, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat in de loods van het bedrijf van verdachte en zijn compagnon, gelegen naast de plaats delict, een overall van verdachte is gevonden, welke voldoet aan de omschrijving van de aangevers. Ook hebben de aangevers verklaard dat de overvaller een donkere man van 1.80 meter lang was. Deze omschrijving past bij het uiterlijk van verdachte.
Aanwezigheid plaats delict
Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft om 21.46 uur 112 gebeld. Uit het onderzoek naar het zakelijke telefoonnummer van verdachte volgt dat deze telefoon om 21.48 uur, kort na de gepoogde woningoverval, een mast aanstraalt welke dekking geeft op de plaats delict. Vervolgens straalt de zakelijke telefoon van verdachte om 22.16 uur en om 22.19 uur masten aan in de onmiddellijke omgeving van de plaats delict. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting geen eenduidige verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid bij de loods die avond. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte op 31 december 2019 enkele minuten na de overval aanwezig was bij de plaats delict, terwijl hij voor zijn aanwezigheid geen eenduidige verklaring heeft gegeven.
Vuurwapen en hulzen
Uit het onderzoek van het NFI volgt dat de afvuursporen in de hulzen op de plaats delict passen bij het merk en type wapen dat op 10 november 2020 in de werkbus van verdachte is gevonden. Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij met dit wapen op 20 oktober 2020 heeft geschoten.
De hulzen die zijn gevonden op de plaats delict, zijn van hetzelfde merk en type als de hulzen die in de werkbus van verdachte en die op de plaats delict van het schietincident van 20 oktober 2020 zijn gevonden. Daarnaast volgt uit de conclusie van het vergelijkend hulsonderzoek dat het waarschijnlijker tot en met veel waarschijnlijker is dat de hulzen die op de plaats delict zijn gevonden, zijn verschoten met het vuurwapen dat in de werkbus van verdachte is gevonden, dan dat de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen in de werkbus.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 31 december 2019 het vuurwapen niet voorhanden heeft gehad. Ongeveer vijf maanden voor het schietincident op 20 oktober 2020 zou [naam 8] aan verdachte hebben gevraagd of hij het vuurwapen voor [naam 8] wilde bewaren. Verdachte had namelijk aan [naam 8] verteld dat hij bang was omdat er 2,5 jaar geleden iets was voorgevallen tussen hem en een groepje jongens in een Golf. De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft [naam 8] ontkend dat hij een vuurwapen van het merk CZ in zijn bezit heeft gehad en dat hij aan verdachte zou hebben gevraagd om een vuurwapen in bewaring te nemen. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het wapen als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Oordeel van de rechtbank over de betrokkenheid van verdachte
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, concludeert de rechtbank als volgt. Het uiterlijk van verdachte past bij het signalement dat de aangevers hebben gegeven. In de loods pal naast de plaats delict is een overall van verdachte gevonden, welke voldoet aan de omschrijving van de aangevers. Volgens onderzoek naar de telefoon van verdachte was hij kort na het incident in de buurt van het plaats delict. Tot slot heeft het NFI geconcludeerd dat het waarschijnlijker tot en met veel waarschijnlijker is dat het vuurwapen dat in de werkbus van verdachte is gevonden, is gebruikt bij onderhavig incident en komen de hulzen die op de plaats delict zijn gevonden overeen met de hulzen die in de werkbus van verdachte zijn aangetroffen. Het voorgaande, in combinatie met de niet eenduidige verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid in de loods die avond en zijn ongeloofwaardige verklaring met betrekking tot de herkomst van het wapen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er voldoende wettige bewijsmiddelen zijn op grond waarvan de rechtbank ook de overtuiging heeft dat verdachte de overvaller is geweest.
Nu uit de aangiften volgt dat verdachte middels geweld en bedreiging met geweld heeft geprobeerd de aangevers te dwingen om geld af te staan, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel voor aangeefster [benadeelde partij 2] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 31 december 2019 te Hoogezand ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en met bedreiging met geweld in een woning gelegen aan de [straatnaam] [benadeelde partij 1] te dwingen tot afgifte van geld dat geheel aan die [benadeelde partij 1] toebehoorde,
- met een bivakmuts over zijn hoofd en met een vuurwapen in de hand, genoemde woning is binnen gegaan en
- een vuurwapen heeft getoond aan die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en
[benadeelde partij 4] en
- genoemd vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde partij 1] en
- vervolgens tegen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] meermalen heeft gezegd: "geld, geef me nu geld", en
- vervolgens met een vuurwapen één kogel heeft afgevuurd in het plafond van de keuken en
- vervolgens genoemd vuurwapen heeft doorgeladen en
- vervolgens genoemd vuurwapen heeft gericht op [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] en
- vervolgens een kogel heeft afgevuurd in de richting van [benadeelde partij 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde partij 2] ten gevolge had, te weten een schotverwonding in de voet ten gevolge van een afgevuurde kogel met littekenweefstel in de voet en letsel aan de flexie-pees en persisterende pijnklachten en gestoorde aansturing van de rechterenkel en dig 1 en functieverlies van de rechter grote teen en beperkte mobiliteit ten gevolge;
2. primair
hij op 20 oktober 2020 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij 6] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [benadeelde partij 6] is gegaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en een masker over zijn hoofd had getrokken en
- bij de woning van die [benadeelde partij 6] heeft aangebeld en
- toen die [benadeelde partij 6] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 6] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 10 november 2020 in de gemeente Groningen wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk CZ, model 27, kaliber 7,65 zijnde, een vuurwapen in de vorm van een pistool, en
- 2 patroonhouders,
en munitie van categorie III, te weten:
- 23 centraalvuur kogelpatronen, merk Geco, kaliber 7,65 millimeter, type Full Metal Jacket
- 13 centraalvuur kogelpatronen, merk Prvi Partizan, kaliber .32 millimeter, type Full Metal Jacket voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair poging tot afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2. primair poging tot moord;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en een vuurwapen(onderdeel) van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte naast een gedragsbeïnvloedende maatregel conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), een contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr met aangever [benadeelde partij 6] wordt opgelegd, waarbij overtreding kan leiden tot telkens drie weken hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Nederlanderschap van verdachte is ingetrokken waardoor de VI-regeling niet zal worden toegepast. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om hier in matigende zin rekening mee te houden. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte onder zijn vorige identiteit tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over verdachte opgemaakt rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing. Verdachte is op oudejaarsavond gemaskerd en met een vuurwapen de woning aan de [straatnaam] binnengedrongen. Daar heeft hij de slachtoffers, waaronder één van de kinderen, bedreigd door een vuurwapen op hen te richten en door er meerdere malen mee te schieten. Eén van de slachtoffers is door een kogel in haar voet geraakt, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ter terechtzitting hebben slachtoffers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] de impact beschreven van wat hen is overkomen. Door het fysieke letsel heeft [benadeelde partij 2] nog altijd pijn, loopt zij met een kruk en wordt ze ernstig beperkt in haar dagelijks leven. Daarnaast kampen alle slachtoffers met de psychische gevolgen, te weten een constant gevoel van onveiligheid en angst. Vooral ook omdat het delict in de woning van aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] heeft plaatsgevonden. Door de woning van de slachtoffers binnen te dringen, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat men in de eigen woning behoort te hebben. Door zich enkel te laten leiden door eigen financieel gewin heeft verdachte geen moment stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt verdachte dit uiterst kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdacht heeft, gehuld in een masker, ’s avonds aangebeld bij het slachtoffer met wie hij al jarenlang in een burenruzie is verwikkeld. Toen het slachtoffer over de reling van het balkon leunde om te kijken wie er voor de deur stond, heeft verdachte met een vuurwapen tweemaal in zijn richting geschoten. Verdachte is vervolgens op een fiets die hij klaar had staan naar zijn werkbus gereden, die hij van te voren verderop geparkeerd had om ongezien te kunnen vluchten. Uit de slachtofferverklaring volgt de grote impact die het delict op het slachtoffer heeft gehad, naast het lichamelijk letsel wat hij ten gevolge van een schotwond heeft opgelopen. Ook hier heeft te gelden dat het slachtoffer zich in zijn eigen vertrouwde woonomgeving bevond en waardoor zijn gevoel van veiligheid ernstig is aangetast. Hoewel verdachte heeft bekend dat hij met een wapen heeft geschoten, heeft hij verder geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad door telkens zijn verklaring aan te passen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Tot slot heeft verdachte een vuurwapen, patroonhouders en munitie voorhanden gehad. De rechtbank is van oordeel dat het bezit van dergelijke wapens en munitie onaanvaardbare veiligheidsrisico's en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Dit klemt te meer nu uit het voorgaande blijkt dat verdachte ook daadwerkelijk is overgegaan tot het gebruik van een van deze wapens en daarmee onherstelbaar leed heeft veroorzaakt.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch pro Justitia rapport van 12 april 2021 en het psychiatrisch pro Justitia rapport van 20 april 2021. De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat het onder 3 ten laste gelegde volledig aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt dat de gedragsdeskundigen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en aan een licht verstandelijke beperking. Deze beperking en stoornis zijn van invloed geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het onder 2 ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij de onderbouwing en de conclusie van de gedragsdeskundigen.
De rechtbank neemt derhalve bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde hebben de gedragsdeskundigen over de mate van toerekeningsvatbaarheid geen advies geformuleerd gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en het ontbreken van een delict scenario. Het vaststellen van de mate van toerekenbaarheid van de verdachte is een juridisch oordeel waarbij het niet noodzakelijk is om de zaak te heropenen zoals de raadsman heeft voorgesteld.
De rechtbank leidt uit de conclusie en onderbouwing van de gedragsdeskundigen af dat de bij verdachte geconstateerde beperking en stoornis ook ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde aanwezig waren. Hoewel niet duidelijk is geworden wat het precieze motief voor het handelen van verdachte is geweest, concludeert de rechtbank dat de beperking en de stoornis in enige mate van invloed geweest op het handelen van verdachte.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zowel het onder 2 als het onder 1 ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten past naar het oordeel van de rechtbank enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf niet alleen de verminderde toerekeningsvatbaarheid in aanmerking genomen maar ook dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2021 onder de alias [naam 9] , eerder onherroepelijk veroordeeld is voor een gewapende woningoverval. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte bij beide feiten berekenend en planmatig te werk is gegaan. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft zijn verhaal telkens aangepast. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 10 jaren een passende reactie vormt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de straf te matigen omdat het Nederlanderschap van verdachte is ingetrokken en hij daardoor niet in aanmerking komt voor VI.
De rechtbank zal geen contactverbod aan verdachte opleggen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aangever al een tijdje is verhuisd en er geen signalen zijn die er op duiden dat verdachte in de periode na de aangifte contact heeft gezocht met aangever.
Tot slot ziet de rechtbank, gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, geen aanleiding om de gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de telefoon van verdachte kan worden geretourneerd. Het vuurwapen en de munitie dienen aan het verkeer te worden onttrokken. De overall en het masker dienen verbeurd te worden verklaard.
De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten GSM OPPO, moet worden teruggegeven aan [verdachte] nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een pistool, van het merk CZ, model 27, kaliber 7,65;
- 2 patroonhouders;
- 23 centraalvuur kogelpatronen, merk Geco, kaliber 7,65 millimeter, type Full Metal Jacket;
- 13 centraalvuur kogelpatronen, merk Prvi Partizan, kaliber .32 millimeter, type Full Metal;
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met behulp van deze voorwerpen het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een overall en een masker vatbaar voor verbeurdverklaring nu het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde hiermee is begaan en deze toebehoren aan verdachte.

Benadeelde partijen

[benadeelde partij 3]
(feit 1) vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, bijgestaan door advocaat mr. F.B. Flooren, waarnemend advocaat voor mr. P.M. Breukink, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 december 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2]
(feit 1) bijgestaan door advocaat mr. F.B. Flooren, waarnemend advocaat voor
mr. P.M. Breukink, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.745,76 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- kan worden toegewezen. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich met betrekking tot de schadepost ‘kosten kinderopvang’ gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat gelet op de onderbouwing van de schadepost aansluiting moet worden gezocht bij letselcategorie 3 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank zal de immateriële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank komt dan tot toewijzing van een bedrag van € 20.745,76, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 december 2019. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dat deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 1]
(feit 1) bijgestaan door advocaat mr. F.B. Flooren, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade en € 15.000,- ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade voor toewijzing in aanmerking komt, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Nu niet is voldaan aan het wettelijk criterium om de affectieschade toe te wijzen, dient dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De immateriële schade en de affectieschade zijn onvoldoende onderbouwd. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman subsidiair verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.500,-.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering zal de rechtbank immateriële schade schattenderwijs vaststellen en toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2019. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de affectieschade overweegt de rechtbank dat niet is voldaan aan het wettelijk criterium voor toewijzing, nu onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van blijvend letsel. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 4]
(feit 1) bijgestaan door advocaat mr. F.B. Flooren, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 906,22 aan materiële schade, € 10.000,- aan immateriële schade en € 15.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de materiële en immateriële schade voor toewijzing in aanmerking komen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Nu niet is voldaan aan het wettelijk criterium om de affectieschade toe te wijzen, dient dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De immateriële schade en de affectieschade zijn onvoldoende onderbouwd. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman subsidiair verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.500,-.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat deze schadepost niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de noodzaak om de hele vloer te vervangen - in plaats van alleen de beschadigde tegel - onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering zal de rechtbank immateriële schade schattenderwijs in ieder geval vast stellen en toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2019. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de materiële schade beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gestelde affectieschade overweegt de rechtbank dat niet is voldaan aan het wettelijk criterium voor toewijzing, nu onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van blijvend letsel. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 6]
(feit 2) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.744,43 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat alleen moet worden uitgegaan van de daadwerkelijk vastgestelde schade in 2020. De overige gestelde gevolgschade vormt een onevenredige belasting van dit proces. Voorts is er op grond van het conflict tussen verdachte en de benadeelde partij sprake van een fors deel eigen schuld. Indien de rechtbank tot toewijzing van de immateriële schade komt, dient dit bedrag te worden gematigd tot de helft van het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de schadeposten ‘vloerbedekking’ en ‘annulering vakantie op het Grunopark’ onvoldoende zijn onderbouwd. De raadsman heeft zich met betrekking tot het overige deel van de gestelde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering zal de rechtbank immateriële schade matigen en toewijzen tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2020. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de materiële schade zal de vordering tot een bedrag van € 1.826,33 worden toegewezen. De rechtbank beschikt ten aanzien van de schadepost ‘vloerbedekking’ over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Met betrekking tot de schadepost ‘kosten gemaakt i.v.m. annulering vakantie op het Grunopark’ overweegt de rechtbank dat er geen rechtstreeks verband aanwezig is tussen de schade en het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Voor zover de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 7]
(feit 2) bijgestaan advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.197,02 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de shockschade en de immateriële schade voor toewijzing in aanmerking komen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade is niet voor toewijzing vatbaar nu het rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde en de gestelde schade ontbreekt. Dit deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade de inkomensschade betwist nu deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De immateriële schade is eveneens onvoldoende onderbouwd. Indien de immateriële schade toch wordt toegewezen, dient een aanzienlijke matiging plaats te vinden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het onder 2 primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade/ shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank overweegt dat uit de onderbouwing van de schadepost niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden afgeleid. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek daarnaar noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade/ shockschade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 289 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven GSM OPPO.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen

- pistool, van het merk CZ, model 27, kaliber 7,65;
- 2 patroonhouders;
- 23 centraalvuur kogelpatronen, merk Geco, kaliber 7,65 millimeter, type Full Metal Jacket;
- 13 centraalvuur kogelpatronen, merk Prvi Partizan, kaliber .32 millimeter, type Full Metal.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen overall en masker.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,-(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019. Dit bedrag bestaat uit € 2.500,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 35 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 20.745,76(zegge: twintigduizend zevenhonderd vijfenveertig euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van € 20.745,76 (zegge: twintigduizend zevenhonderd vijfenveertig euro en zesenzeventig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019. Dit bedrag bestaat uit € 10.745,76 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 138 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 9.326,33(zegge: negenduizend driehonderd zesentwintig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 6] , te betalen een bedrag van € 9.326,33 (zegge: negenduizend driehonderd zesentwintig euro en drieëndertig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf
20 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit € 1.826,33 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 81 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2 primair
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2021.