ECLI:NL:RBNNE:2021:4416

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
9115938
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenbescherming bij telefonische overeenkomsten voor energielevering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Eneco Services B.V. en een gedaagde die niet is verschenen. Eneco had gevorderd dat de gedaagde een bedrag van € 500,00 zou betalen, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een telefonisch gesloten overeenkomst voor de levering van energie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aanwezig was en dat er eerder een overeenkomst voor energielevering had bestaan.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling artikel 6:230v lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in acht genomen, dat vereist dat een overeenkomst tot het leveren van energie schriftelijk moet worden gesloten als de consument telefonisch door de handelaar is benaderd. De kantonrechter oordeelde dat Eneco niet voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde het initiatief had genomen voor de telefonische overeenkomst. Hierdoor kon de kantonrechter niet controleren of aan het vereiste van artikel 6:230v lid 6 BW was voldaan.

De conclusie was dat de overeenkomst nietig was, omdat de consumentenbescherming niet kon worden gewaarborgd. De kantonrechter wees de vordering van Eneco af en veroordeelde Eneco in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van consumentenbescherming in gevallen van telefonische overeenkomsten, vooral wanneer er ongelijkwaardigheid tussen partijen bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9115938 CV EXPL 21-1753
Vonnis van de kantonrechter van 5 oktober 2021
inzake
de besloten vennootschap
ENECO SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna "Eneco" en " [gedaagde] " worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Eneco heeft bij dagvaarding, op de daarin geformuleerde gronden, gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Eneco een bedrag van € 500,00 te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
1.2.
Tegen [gedaagde] is verstek verleend.
1.3.
Bij tussenvonnis van 13 april 2021 is Eneco om nadere informatie gevraagd.
1.4.
Bij akte van 1 juni 2021 heeft Eneco nadere informatie verstrekt.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter neemt over hetgeen is overwogen en beslist in voornoemd tussenvonnis.
2.2.
Eneco heeft bij akte uitlating gesteld dat het initiatief voor het sluiten van de overeenkomst bij [gedaagde] heeft gelegen en dat artikel 6:230v lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet van toepassing is. Tussen [gedaagde] en Eneco bestond bovendien eerder een overeenkomst voor de levering van energie aan het adres de [verbruikadres] te [woonplaats] . Eneco heeft voorts gesteld dat [gedaagde] op 13 december 2019 telefonisch contact met Eneco heeft opgenomen en haar verhuizing heeft doorgegeven en daarbij tevens een aanvraag heeft gedaan voor de levering van energie op haar nieuwe adres, de [nieuw verbruikadres] te [woonplaats] .
2.3.
De kantonrechter zal de vordering afwijzen en overweegt daarover het volgende.
2.4.
In hoeverre een overeenkomst partijen bindt, wordt mede beïnvloed door hun maatschappelijke positie en het daarmee verbonden beginsel van maatschappelijke rechtvaardigheid. Voor gevallen waarin sprake is van ongelijkwaardigheid tussen partijen, zoals bij de onderhavige consumentenovereenkomst, stelt het recht dwingende normen om deze ongelijkheid te compenseren en daarmee de maatschappelijke rechtvaardigheid tot op zekere hoogte te waarborgen. Zo volgt, zoals ook al bij het vorige tussenvonnis is overwogen, uit artikel 6:230v lid 6 BW dat een (duur)overeenkomst tot het leveren van energie schriftelijk moet worden gesloten als de consument telefonisch door de handelaar is benaderd. Dit betekent dat een dergelijke per telefoon aangegane overeenkomst op zichzelf niet geldig is. Het is aan de kantonrechter om (ambtshalve) te controleren of aan dit constitutieve vereiste is voldaan.
2.5.
De kantonrechter overweegt dat Eneco weliswaar heeft gesteld dat [gedaagde] het initiatief heeft genomen om de overeenkomst telefonisch aan te gaan, maar dat Eneco hiervoor geen concreet bewijs heeft geleverd. Gelet op de eerdergenoemde consumentenbescherming had het op de weg van Eneco gelegen om haar stelling te onderbouwen door bijvoorbeeld een uitdraai van haar informatiesysteem over te leggen waaruit dit gestelde inkomend telefoongesprek volgt. De door Eneco overgelegde producties kunnen het initiatief van [gedaagde] echter niet bewijzen.
2.6.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter niet kan controleren of Eneco heeft moeten voldoen aan het vormvereiste van artikel 6:230v lid 6 BW. Zodoende zal de kantonrechter met het oog op de consumentenbescherming en het waarborgen hiervan, ervan uitgaan dat niet is voldaan aan het vormvereiste van artikel 6:230v lid 6 BW. De overeenkomst is om die reden nietig. Een andere uitleg van artikel 6:230v lid 6 BW zou namelijk tot gevolg hebben dat de consumentenbescherming eenvoudig kan worden omzeild door de enkele stelling dat de consument het initiatief heeft genomen om de overeenkomst telefonisch aan te gaan. Dat tussen [gedaagde] en Eneco eerder een overeenkomst voor de levering van energie heeft bestaan (voor een ander adres), maakt het voorgaande niet anders.
2.7.
De kantonrechter overweegt dat nu niet is komen vast te staan dat er (rechtsgeldig) een (energieleverings)overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, er geen betalingsverplichting bestaat voor [gedaagde] - op welke grond dan ook - ingevolge artikel 7:7 lid 2 BW, ook niet op grond van een ongerechtvaardigde verrijking. Dit betekent dat de verrichtte diensten jegens [gedaagde] om niet zijn verricht en de subsidiaire grondslagen van de vordering daarom geen bespreking behoeven.
2.8.
De overige stellingen van Eneco kunnen in het licht van het voorgaande onbesproken blijven.
2.9.
Eneco zal, als de in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Eneco in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M. Haisma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 48315