ECLI:NL:RBNNE:2021:4399

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
18-160013-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en veroordeling tot jeugddetentie en taakstraf wegens poging zware mishandeling

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 juni tot en met 19 juni 2021 in Haren, met een fles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en met een kapotgeslagen fles in de richting van het bovenlichaam heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat het slaan met de fles en het steken met de kapotgeslagen fles een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 193 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.570,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en psychische problemen, en paste het jeugdstrafrecht toe.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-160013-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 19 juni 2021 te Haren, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) meermalen, althans eenmaal, (met) een fles, althans een hard voorwerp die [slachtoffer] tegen/op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of (met) een kapot geslagen fles/glas, althans (met) een scherp en/of puntig voorwerp steekbewegingen in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of die [slachtoffer] in zijn arm, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 19 juni 2021 te Haren, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (met kracht) meermalen, althans eenmaal, (met) een fles, althans een hard voorwerp die [slachtoffer] tegen/op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of (met) een kapot geslagen fles/glas, althans (met) een scherp en/of puntig voorwerp steekbewegingen in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of die [slachtoffer] in zijn arm, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 19 juni 2021 te Haren, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, (met) een fles, althans een hard voorwerp tegen/op het (achter)hoofd te slaan en/of (met) een kapot geslagen fles/glas, althans (met) een scherp en/of puntig voorwerp steekbewegingen in de richting van die [slachtoffer] te maken en/of die [slachtoffer] in zijn arm, althans het lichaam te steken en/of snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat op grond van het dossier kan worden bewezen dat verdachte aangever met een fles op zijn (achter)hoofd heeft geslagen en dat hij met een kapotgeslagen fles in de richting van het bovenlichaam van verdachte heeft gestoken. De getuigen hebben direct na het incident, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat verdachte aangever met een fles heeft geslagen en gestoken. Daarnaast passen de scheur in de jas en het letsel van aangever bij de door de aangever en getuigen beschreven geweldshandelingen. De officier van justitie heeft overwogen dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte, door uitoefening van de ten laste gelegde geweldshandelingen, naar uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door de geweldshandelingen bij aangever de dood zou kunnen intreden. Dat dit gevolg niet is ingetreden heeft verdachte niet aan zijn eigen handelen te danken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen betwist. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aannemelijk is dat de getuigen, omdat zij vrienden van aangever zijn, hun (latere) verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Daarnaast zijn de getuigenverklaringen tegenstrijdig. Voorts is er geen DNA-onderzoek verricht aan het aangetroffen glas en is er geen forensisch-medisch onderzoek naar het letsel verricht. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van het dossier het alternatieve scenario dat aangever als gevolg van een worsteling is gevallen en daarbij hij mogelijk op zijn fiets of op glasscherven terecht is gekomen, niet kan worden uitgesloten. Nu in het dossier – door slecht politieonderzoek – objectief bewijs voor het ten laste gelegde ontbreekt, kan wellicht wel wettig maar niet overtuigend worden bewezen dat verdachte met een fles aangever heeft geslagen en/of heeft gestoken. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat in ieder geval niet kan worden bewezen dat, als zou moeten worden aangenomen dat verdachte met de fles heeft geslagen of gestoken, hij het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van onderstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte met een fles op het (achter)hoofd van aangever heeft geslagen en dat hij vervolgens met een kapotgeslagen fles in de richting van het (boven)lichaam van aangever heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden bestaat te twijfelen aan het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, en zij acht die om die reden bruikbaar voor het bewijs en haar overtuiging. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier voor de veronderstelling dat de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De verklaringen komen weliswaar in hoofdlijnen met elkaar overeen, maar staan voor het overige op zich en op onderdelen verschillen zij ook van elkaar. Het enkele feit dat de getuigen vrienden van aangever zijn, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] direct na het feit zijn afgelegd en dat zij onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat met een fles op het hoofd van aangever is geslagen. Bovendien passen de drie getuigenverklaringen niet alleen bij de verklaring van aangever, maar ook zeer wel bij het letsel zoals dat bij aangever is aangetroffen, namelijk een hoofdwond en een snijwond van aanzienlijke lengte. De rechtbank acht daarom de verklaring van verdachte, in het bijzonder zijn stelling dat er op geen enkele manier een fles bij het feit betrokken is geweest, ongeloofwaardig; dat geldt ook voor het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario dat het letsel zou zijn ontstaan door een val of een worsteling tussen (reeds aanwezige) glasscherven.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de geweldshandelingen van verdachte jegens aangever de aanmerkelijk kans op de dood van aangever dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij aangever met zich mee hebben gebracht. De rechtbank is van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvorm uit het handelen van verdachte niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij aangever de dood zou kunnen intreden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De kans dat met het slaan met een glazen fles tegen het (achter)hoofd en het steken in de richting van het (boven)lichaam verwondingen ontstaan die aan te merken zijn als zwaar lichamelijk letsel, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Verdachte moet zich daar dus bewust van zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO100-2021163676 d.d. 21 juli 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik had vanavond, 18 juni 2021, met [verdachte] afgesproken in het park bij de basisschool de [naam school] te Haren. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij een duw gaf. Ik zag dat [verdachte] vervolgens een glazen fles uit zijn vest trok. Ik voelde vervolgens weer dat ik geduwd werd, waarbij ik ten val kwam. Ik zag dat [verdachte] met zijn hand waar hij de fles in vast had een zwaaiende beweging maakte en voelde kort daarna een harde klap op mijn achterhoofd. Ik zag vervolgens dat [verdachte] de fles stuk sloeg op de grond en met een steekbeweging vooruit in mijn richting bewoog. Het letsel wat ik heb opgelopen is een snee van ongeveer 3 à 4 centimeter op de achterzijde van mijn hoofd. Een snee van ongeveer 10 centimeter lang in de lengte van mijn linker onderarm.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 37 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1]:
[slachtoffer] ging naar [verdachte] toe. [verdachte] zat op het bankje. Ik zag hem (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) op de grond liggen. Ik zag een fles omhooggaan en zag dat er werd geslagen op het hoofd van [slachtoffer].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 juni 2021, opgenomen op pagina 51 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2]:
[verdachte] werd agressief en duwde [slachtoffer] van zijn fiets af. Ik zag dat [verdachte] hem daarna met een fles op zijn hoofd sloeg. Daarna sloeg hij [slachtoffer] met die fles op zijn onderarm. Ook sloeg [verdachte] daarna nog een paar keer met zijn vuisten op de schouders van [slachtoffer]. [slachtoffer] lag toen op de grond. Ik zag ineens dat [slachtoffer] bloedde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 juni 2021, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3]:
[verdachte] stond op van het bankje en hij duwde [slachtoffer] meteen van de fiets af. Ik zag dat [verdachte] toen een fles tevoorschijn trok en op dat moment begon [verdachte] met die fles op [slachtoffer] in te slaan, op zijn hoofd en op zijn rug. Toen sloeg hij die fles stuk en wilde hij op [slachtoffer] insteken. Toen blokte [slachtoffer] dat net nog met zijn arm. Op dat moment stond [slachtoffer] op en rende hij weg.
5. Een geneeskundige verklaring, d.d. 19 juni 2021, opgemaakt door de Doktersdienst Groningen (Martini Ziekenhuis), voor zover inhoudend als geneeskundige verklaring:
(S) snijwond arm en barstwond schedel.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een vordering benadeelde partij van [slachtoffer], voor zover inhoudend: foto’s van het letsel bij aangever (pagina 18 t/m 23).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 juni 2021 tot en met 19 juni 2021 te Haren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een fles die [slachtoffer] tegen/op het (achter)hoofd heeft geslagen en met een kapotgeslagen fles steekbewegingen in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt en die [slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze zijn opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 13 september 2021. De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt opgepast.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte is jeugddetentie wordt opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 13 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een fles op het (achter)hoofd van het slachtoffer te slaan en door met een kapotgeslagen fles het slachtoffer te steken. Als gevolg van deze geweldshandelingen heeft het slachtoffer een hoofdwond opgelopen en vier dagen last gehad van forse hoofdpijn. Daarnaast heeft het slachtoffer een flinke snijwond in zijn arm opgelopen. Het slachtoffer heeft hieraan een litteken op zijn arm overgehouden. Ook heeft het slachtoffer als gevolg van zijn verwondingen anderhalve week niet kunnen werken. Daarnaast heeft het feit psychisch een grote impact gehad op het slachtoffer, wat onder meer blijkt het gegeven dat het slachtoffer uit angst voor verdachte een aantal dagen niet naar buiten durfde. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 18 jaar oud, zodat in beginsel het volwassenen-strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien daartoe aanleiding bestaat op grond van de persoonlijkheid van de dader of vanwege omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van d.d. 13 september 2021.
Blijkens het rapport is verdachte een nog jonge man met een autismespectrumstoornis (ASS), ADHD en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Verdachte is een kwetsbaar persoon die de gevolgen van zijn handelen onvoldoende overziet. Verdachte wordt beïnvloed door een negatief sociaal netwerk en door alcoholgebruik, waardoor hij snel en impulsief overgaat tot grensoverschrijdend handelen. Deze omstandigheden en deze vaardigheidstekorten pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering heeft geadviseerd om ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet op het reclasseringsrapport en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent de ontwikkeling(sproblematiek) van verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Uit het reclasseringsrapport van d.d. 13 september 2021 volgt dat verdachte zich goed houdt aan de afspraken met Accare, de jeugdreclassering en zijn ouders. Verdachte houdt afstand van zijn negatieve sociale netwerk en toont zich gemotiveerd om te werken aan gedragsverandering. De jeugdreclassering acht het van belang dat verdachte onder toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering blijft en adviseert de rechtbank tot oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, het voortzetten van de ambulante behandeling bij Accare of een soortgelijke zorgverlener, ambulante woonbegeleiding, afspraken over middelengebruik, openheid door verdachte over zijn sociale netwerk en inzet voor onderwijs of passende dagbesteding.
De rechtbank overweegt op grond van de ernst van de feiten en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS dat oplegging van een (deels) (on)voorwaardelijke jeugddetentie en/of een forse taakstraf in beginsel een passende afdoening vormt.
Hoewel de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict en de rechtbank rekening zal houden met het bepaalde in artikel 77ma Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank de gevorderde straf van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, niet overnemen. Nu de rechtbank tot een andere, lichtere, bewezenverklaring dan de officier van justitie komt, verdachte bijna twee weken in voorarrest heeft gezeten en een meewerkende houding heeft laten zien, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest (met aftrek), een forse taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur, aan verdachte opleggen. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank naast een proeftijd van 2 jaren, de bijzondere voorwaarden koppelen zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 13 september 2021.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 70,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de schade aan de jas van aangever is ontstaan door een worsteling tussen aangever en verdachte, ter zake waarvan ook verdachte aangifte heeft gedaan. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en moet worden afgewezen omdat er geen rapport is waaruit blijkt dat er bij aangever psychische schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade daadwerkelijk heeft geleden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de worsteling met slachtoffer is begonnen en er voorts geen andere omstandigheden zijn die maken dat een aandeel van eigen schuld aan benadeelde zou moeten toegerekend.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank overweegt dat in het geval sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de door benadeelde gevorderde schade redelijkerwijs toe te rekenen aan het handelen van verdachte en is de hoogte van de vordering billijk. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schade integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021.
Nu vast staat dat verdachte tot het toegewezen bedrag van € 1.570,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank ten aanzien van dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 13 juli 2020 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een jeugddetentie van 207 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 juli 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 september 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie gedeeltelijk ten uitvoer wordt gelegd, namelijk voor de duur van 3 maanden.
De rechtbank overweegt dat in het dossier, ondanks het verzoek van de verdediging en de opdracht van de rechtbank daartoe, zich geen extract bevindt van het op 13 juli 2020 uitgesproken vonnis waarvan de officier van justitie tenuitvoerlegging vordert. Noch voor de rechtbank, noch voor de verdediging is derhalve (formeel) te verifiëren of daadwerkelijk sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbare voorwaardelijke straf. De vermelding van deze straf op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte is daarvoor niet voldoende. Dat betekent dat de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten een iPhone en een kledingstuk (vest), aan de rechthebbende, te weten verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gevorderd de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen, een iPhone en een kledingstuk (vest) aan de rechthebbende dienen te worden teruggegeven, te weten aan [verdachte], nu het belang van strafvordering zich daartegen niet (langer) verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77ma, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 193 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich na het ingaan van de proeftijd meldt bij Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen en meewerkt aan huisbezoeken. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht en houdt zich aan aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- dat veroordeelde zich laat behandelen door Accare of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat aansluitend op de ambulante behandeling, indien de reclassering dat nodig acht, ambulante (woon)begeleiding wordt ingezet, waaraan veroordeelde zal meewerken. Deze begeleiding duurt zo lang als de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- dat veroordeelde zich houdt aan afspraken over middelengebruik, ook als dit een alcohol en/of drugsverbod inhoudt. De jeugdreclassering bepaalt op welke wijze en hoe vaak er gecontroleerd wordt;
- dat veroordeelde inzicht geeft in zijn sociaal netwerk en zich houdt aan de afspraken die hij hierover maakt met de jeugdreclassering en zijn ouders;
- dat veroordeelde zich inzet voor een passende dagbesteding en/of onderwijs.
Geeft aan voornoemde gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een werkstraf voor de duur van 150 uren.De werkstraf moet binnen 18 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.570,-(zegge: duizend vijfhonderd zeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 1.570,- (zegge: duizend vijfhonderd zeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021. Dit bedrag bestaat uit € 70,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 25 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18-850068-19:
Bepaalt dat het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 13 juli 2020, niet-ontvankelijk is.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten een iPhone en een kledingstuk (vest).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2021.