ECLI:NL:RBNNE:2021:4389

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
18/151733-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijke brandstichting met terbeschikkingstelling en dwangverpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting op twee verschillende data in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juni 2020 brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid wodka en een bankstel, wat leidde tot een uitslaande brand in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar voor omwonenden en gemeen gevaar voor goederen was te duchten. Ook op 5 juni 2020 heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht, waarbij de brandweer op twee plekken in het bankstel constateerde dat er brand was ontstaan. De verdachte heeft tijdens het verhoor verklaard dat hij wodka in brand heeft gestoken, wat door getuigen werd bevestigd.

De rechtbank heeft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte beoordeeld aan de hand van psychiatrische en psychologische rapportages. Deze rapportages concludeerden dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, waardoor het bewezen verklaarde hem niet kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychiatrische toestand van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van personen en goederen in het geding is en dat een klinische behandeling noodzakelijk is om herhaling van dergelijke feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/151733-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.T. Schrama, advocaat te Rijswijk. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 juni 2020 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met hoeveelheid vodka en/of met een bankstel en/of met een (andere) brandbare stof ten gevolge waarvan de (portiek)woning [straatnaam] en/of de inventaris van die (portiek)woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die (portiek)woning en/of belendende percelen (in dat portiek/flat) en/of de in die (portiek)woning en/of belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor in die belendende percelen (in dat portiek/flat) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in
die belendende percelen (in dat portiek/flat) aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 05 juni 2020 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bankstel en/of met een (andere) brandbare stof ten gevolge waarvan de (portiek)woning [straatnaam] en/of dat bankstel/de inventaris van die (portiek)woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die (portiek)woning en/of belendende percelen (in dat portiek/flat) en/of de in die (portiek)woning en/of belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor in die belendende percelen (in dat portiek/flat) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die belendende percelen (in dat portiek/flat) aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 en feit 2. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feit 1 gaat het om een uitslaande brand in de woning van verdachte waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. Verdachte heeft de brand opzettelijk gesticht. Dit blijkt uit het forensisch onderzoek waaruit volgt dat de brand is aangestoken, de verklaring van verdachte bij de politie dat hij wodka in brand heeft gestoken in combinatie met de getuigenverklaring van de onderbuurman [naam 1] .
Met betrekking tot feit 2 is door de brandweer vastgesteld dat er brand was op twee plekken in het bankstel. Gelet daarop kan het niet anders dan dat verdachte een actieve handeling heeft verricht om de brand te laten ontstaan. De officier van justitie heeft ten aanzien van dit feit aangegeven dat daar gevaar te duchten was voor overige goederen in de woning.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van feit 1. De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het dossier omvat onvoldoende stukken om tot een bewezenverklaring te komen voor feit 2. Er is sprake geweest van brand in de woning van verdachte doordat de bank vlam heeft gevat. Het is niet zonder enige twijfel vast te stellen dat het een opzettelijke brandstichting is geweest. Een ongeluk kan niet worden uitgesloten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 juni 2020, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier Politie Noord-Nederland met nummer 2020150541 d.d. 2 juli 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Er is brand geweest in jouw woning. Wat kun je daarover zeggen?
A: Ik heb geprobeerd iets moois te maken.
V: Heb jij iets met een aansteker gedaan?
A: Ik heb vodka in de brand gestoken. Het vuur werd groter en groter.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen, d.d. 12 juni 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] namens [benadeelde partij] :
Op 8 juni is mijn collega gebeld. Er zou sprake zijn van een uitslaande brand bij de [straatnaam] te Groningen. De woning is volledig uitgebrand.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2020, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 9 juni 2020 ben ik, verbalisant, ter plaatse gegaan aan de [straatnaam] om onderzoek te doen. Ik heb ter plaatse gesproken met de buurvrouw, [naam 3] , en de onderbuurman, [naam 1] .
Samenvatting gesprek met [naam 3] ( [straatnaam] ):
Op 8 juni zag ik dat er uit een klapraampje van de buurman zwarte rook naar buiten kwam. Vervolgens zag ik ook dat er vlammen uit het raam aan de achterzijde van zijn woning kwamen. Ik kon zelf mijn woning niet uit. Het portiek zat vol rook. Ik ben toen met mijn vriend naar het balkon gegaan aan de achterzijde van mijn woning.
Samenvatting gesprek met [naam 1] ( [straatnaam] ):
Ik lag net in bed en ik hoorde gedreun/lawaai alsof iets hard op de grond viel. Het geluid kwam van boven. Ik ben naar buiten gegaan. Toen ik buiten stond zag ik dat er vlammen uit de woonkamer van [verdachte] kwamen. Ik zag [verdachte] buiten staan. Ik zag dat [verdachte] een lege drankfles in zijn hand had. Ik zei toen tegen [verdachte] : " [verdachte] wat doe je nou". Ik zag dat [verdachte] verbaasd naar de vlammen uit zijn woning keek en zei: "Ze zouden hier een video van kunnen/moeten maken". Dat was alles wat hij tegen mij zei.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [straatnaam] Groningen) d.d. 9 juni 2020, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 juni 2020 kwam ik, verbalisant, naar aanleiding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [straatnaam] Groningen. Het betrof een portiekwoning, deze is op de bovenste verdieping. Er waren 6 woningen in deze portiek.
Ik zag aan het kozijn van de voordeur en het slot, dat deze deur ten tijde van de brand gesloten was geweest. Ik zag dat deze voordeur dusdanig door brand was aangetast, dat het bovenste deel niet geheel meer aanwezig was. Ik zag dat de portiek eveneens door brand was aangetast. Ik zag dat de gehele woning door brand was aangetast en was beroet. Verder zag ik dat de woonkamer ernstig was aangetast door brand. Gelet op de andere vertrekken en het brandbeeld aldaar, is de brand ontstaan in de woonkamer. Ik zag aan het brandbeeld in de woonkamer dat de brand ontstaan was in/op of in de nabijheid van het bankstel. Door mij werden er geen technische voorzieningen aangetroffen bij de brandhaard, die het ontstaan van de brand zouden hebben kunnen veroorzaken. Door mij werden er geen andere ontstekingsbronnen waargenomen. Ten tijde van de brand waren er meerdere bewoners in de andere woningen van deze portiek aanwezig. Gelet op het brandbeeld en het ontbreken van een technische oorzaak, is het mogelijk dat de brand is ontstoken, waardoor men van brandstichting uit mag gaan.
Ten aanzien van feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen, d.d. 12 juni 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] namens [benadeelde partij] :
Op 5 juni 2020 kregen wij een melding van een brand in de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Ikzelf ben direct ter plaatste gegaan. In de woning trof ik brandresten aan van een bank en bluswater op de vloer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2020, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 5 juni 2020 ging ik ter plaatse aan de [straatnaam] in Groningen in verband met een woningbrand. Ik zag ter plaatse dat er rook uit de woning kwam van [straatnaam]. Ik liep naar de voordeur van [verdachte] . Ik zag dat de woning van binnen helemaal vol stond met rook. Ik hoorde dat [verdachte] niet uit zijn woning wilde komen. Ik ving de brandweer op en ik zag dat zij de brand bluste. Ik hoorde dat de brandweer vertelde dat er brand was geweest in een bankstel in de woonkamer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2020, opgenomen als aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Op 2 juli 2020 kreeg ik, verbalisant, een e-mail van de veiligheidsregio Groningen met daarin een korte rapportage/bevindingen van de brandweer. Ik, verbalisant, zal de inhoud van dat document hieronder letterlijk weergeven:
Korte uiteenzetting van aangetroffen situatie op 5 juni aan de van [straatnaam] te Groningen. De bewoner was nog in zijn woning en er was rookontwikkeling in de kamer, de manschappen hebben gezien dat er op de bank op twee plaatsen brand was. Dit heb ik zelf kunnen bevestigen tijdens mijn nacontrole.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op basis van de opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op
8 juni 2020 brand heeft gesticht. De verklaring van verdachte bij de politie dat hij wodka in brand heeft gestoken en dat het vuur groter en groter werd, wordt ondersteund door het feit dat verdachte ter plaatse is aangetroffen met een halflege fles wodka. Verdachte heeft deze brand gesticht in zijn portiekwoning. Op het moment van de brandstichting waren meerdere buren in hun eigen portiekwoning aanwezig, terwijl het een uitslaande brand betrof. De rechtbank komt dan ook tot bewijs dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waarbij levensgevaar voor anderen en gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte ook op 5 juni 2020 de brand opzettelijk heeft gesticht. De brandweer heeft geconstateerd dat er op twee plaatsen op de bank brand was. Dat er weinig informatie in het dossier is opgenomen met betrekking tot het brandbeeld, doet aan deze vaststelling niet af. De verklaring van verdachte dat hij wellicht een brandende sigaret in de asbak op de bank had gelegd, waarna per ongeluk brand in de bank is ontstaan, acht de rechtbank gelet op de aangetroffen situatie, onaannemelijk. De rechtbank komt tot het bewijs dat verdachte brand heeft gesticht waarbij gevaar voor goederen te duchten was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 juni 2020 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid wodka en/of met een bankstel ten gevolge waarvan de portiekwoning [straatnaam] en de inventaris van die portiekwoning geheel zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die portiekwoning en belendende percelen in dat portiek en de in die portiekwoning en belendende percelen aanwezige goederen, en levensgevaar voor in die belendende percelen in dat portiek aanwezige personen, te duchten was;
2.
hij op 5 juni 2020 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bankstel ten gevolge waarvan dat bankstel van die portiekwoning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die portiekwoning en de in die portiekwoning aanwezige goederen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
2. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten
is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft niets naar voren gebracht ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage van 10 april 2021, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os (psychiater/ psychoanalyticus) en de psychologische rapportages van 30 december 2020 en 21 juni 2021, opgemaakt door dr. D.J. Burck (gz-psycholoog).
De conclusie van de psychiater en na nader onderzoek ook van de psycholoog luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum – of andere psychotische stoornis die tot uitdrukking komt in paranoïde wanen en hallucinaties. Tevens is er bij verdachte sprake van een stoornis in alcoholgebruik en cannabisgebruik. De invloed van de psychotische stoornis op het delictgedrag was, zo hebben de onderzoekers gesteld, dusdanig overweldigend dat deze verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten geheel heeft bepaald.
De psychiater heeft de rechtbank geadviseerd verdachte de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, niet toe te rekenen. De psycholoog komt na onderzoek in december 2020 tot de conclusie dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. In juni 2021 heeft de psycholoog een psychotisch toestandsbeeld waargenomen met paranoïde wanen en verstoringen in de realiteitstoetsing, waardoor er feitelijk geen normaal contact met verdachte mogelijk was. In dit onderzoek komt de psycholoog tot de conclusie dat er sprake is van meer structurele problematiek dan eerder door haar werd vastgesteld. De psycholoog heeft in haar rapport van 21 juni 2021 geconcludeerd dat de psychische stoornis bij verdachte zodanig aanwezig is geweest dat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusie en de conclusie van de psychiater verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan hem niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte, conform de vordering van de officier van justitie, ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van feit 1 en feit 2 dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van de maatregel TBS met voorwaarden. TBS met dwangverpleging is een ultimum remedium. Verdachte is first offender. Mocht verdachte zich niet houden aan de voorwaarden dan kan de TBS alsnog worden omgezet naar TBS met dwangverpleging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychiatrische rapportage van 10 april 2021, de psychologische rapportages van 30 december 2020 en 21 juni 2021 en de rapportage van de reclassering d.d. 8 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan brandstichting. Door tijdige melding door de buurvrouw en het optreden van de brandweer is de brand van 5 juni beperkt gebleven tot het bankstel in de woning. De tweede brand betrof echter een uitslaande brand, waarbij twee buren geen kant op konden en moesten vluchten naar het balkon. De woning van verdachte is geheel verwoest. Brandstichting is een ernstig strafbaar feit, dat niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook zwaar letsel of de dood ten gevolge kan hebben hetgeen in dit geval gelukkig door het optreden van de brandweer is voorkomen.
De rechtbank heeft gelet op de hierboven reeds vermelde rapportages van de psychiater en de psycholoog en op grond daarvan de conclusie getrokken dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde een stoornis aanwezig was en dat het bewezen verklaarde verdachte niet kan worden toegerekend. Dat betekent dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd.
De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd. De rechtbank komt tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Blijkens de hiervoor genoemde psychiatrische en psychologische rapportages bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel. Met betrekking tot dat laatste overweegt de rechtbank als volgt.
De psychiatrische rapportage van 10 april 2021 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum stoornis. Verdachte vertoont hallucinaties (auditief in de vorm van stemmen, visueel in de vorm van beelden) en hij vertoont paranoïde wanen. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Zonder behandeling wordt het recidiverisico op feiten, soortgelijk als de hem ten laste gelegde feiten, als hoog ingeschat. Een ambulante behandeling wordt als ontoereikend ingeschat gezien het hoge risico. Het is noodzakelijk dat een klinische behandeling wordt ingezet. Een optie is de tbs maatregel met verpleging van overheidswege. Verdachte heeft een forensische setting nodig, maar de beveiliging van een FPC is niet noodzakelijk.
Een andere optie is een tbs maatregel met voorwaarden. Verdachte is wisselend in zijn motivatie om behandeld te worden en weet ook niet waarvoor hij behandeld zou moeten worden. Hij heeft de CMzorg echter lange tijd geaccepteerd. Al met al wordt een tbs met voorwaarden geadviseerd waarbij begonnen wordt met een klinische behandeling op het beveiligingsniveau van een FPK. Met de recente ontwikkeling waarbij verdachte vanwege overtreding van de voorwaarden [de rechtbank begrijpt de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis] terugkeerde in detentie, is het de vraag of hij met voorwaarden wil meewerken, of hij zich aan de voorwaarden kan houden en of dus een tbs met voorwaarden haalbaar is. Mocht dat niet zo zijn, dan resteert het advies om verdachte een tbs met dwangverpleging op te leggen.
De psychologische rapportage van 21 juni 2021 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is lijdende aan een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis die tot uitdrukking komt in paranoïde wanen en hallucinaties. Kenmerken van de stoornis konden tijdens het onderzoek worden waargenomen. Tevens is verdachte lijdende aan een stoornis in alcoholgebruik en in cannabisgebruik. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De psychotische ontregeling in combinatie met het beperkte ziektebesef en het middelengebruik vormen de belangrijkste risicofactoren. Inmiddels is, door incidenten op de FPA en op de [instelling] , duidelijk geworden dat sprake is van een zekere preoccupatie met vuur en brand, zodat de kans op herhaling van brandstichting en de gevaarszetting als hoog worden ingeschat. Verdachte is gebaat bij een behandeling in een strak forensisch kader die hem inzicht geeft in zijn beperkingen maar die tevens de mogelijkheid biedt om hem, desnoods onder dwang, met medicatie te behandelen voor zijn stoornis. Een dergelijke behandeling zou, naar de mening van de onderzoeker, op dit moment alleen gestalte kunnen krijgen in het kader van een maatregel waarbij verdachte ter beschikking wordt gesteld tot verpleging van overheidswege. Een behandeling in een vrijwillig kader is onuitvoerbaar gebleken.
Uit het rapport van 8 september 2021 van de Reclassering (Tactus Verslavingszorg) volgt, zakelijk weergegeven, dat zij geen mogelijkheden zien om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Er is bij verdachte geen sprake van betrouwbare bereidheid om zich te conformeren aan voorwaarden en verdachte ziet geen noodzaak voor behandeling. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat hij geen medicatie wil gebruiken en is er bij verdachte geen openheid met betrekking tot middelengebruik. Het IFZ heeft bovendien aangegeven geen indicatie af te willen geven voor plaatsing in een FPK omdat zij van mening zijn dat er een hoger beveiligingsniveau noodzakelijk is. Deze omstandigheden in combinatie met de omstandigheid dat er sprake is van ernstige psychiatrische problematiek maakt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om vorm te geven aan tbs met voorwaarden.
De raadsman heeft gewezen op de beperkingen die de onderzoeken door de psycholoog en de psychiater hebben gekend. De rechtbank stelt vast dat de deskundigen melding maken van beperkingen in hun onderzoek. Deze hadden onder meer te maken met de taalbarrière, maar het psychotische toestandsbeeld is de voornaamste beperkende factor geweest. Er blijven daardoor veel vragen bestaan die voorafgaand aan een behandeltraject nader onderzocht dienen te worden, aldus de psycholoog. Dat verdachte lijdende is aan een psychotische stoornis, lijdt echter geen twijfel. De daaruit voortvloeiende adviezen van de deskundigen zijn daarmee voldoende onderbouwd.
Gebleken is dat verdachte een hulpverleningsgeschiedenis heeft, waarbij verschillende soorten behandelingen zijn geprobeerd. Tot dusverre hebben deze behandelpogingen onvoldoende resultaat gehad. Op grond van de adviezen van de deskundigen en met name het ontbreken van ziekte- en zelfinzicht bij verdachte en de daarbij wisselende houding ten aanzien van medicatie en hulpverlening, concludeert de rechtbank dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om behandeling te waarborgen en daarmee risico op herhaling van ernstige feiten in te perken. Dat het recidivegevaar hoog is, is wel gebleken uit het gedrag van verdachte in de FPA te Zuidlaren, waarbij problemen zijn ontstaan toen verdachte een aansteker in eigen beheer wilde hebben en in de [instelling], alwaar verdachte brand heeft gesticht in zijn eigen cel. De psycholoog spreekt in haar nadere rapportage van een verwarde brandstichter. Minder ingrijpende alternatieven, zoals een zorgmachtiging of TBS met voorwaarden, zijn in het licht van het voorgaande geen begaanbare wegen. Daarmee komt de rechtbank tot het oordeel dat de maatregel van TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd om het recidivegevaar te beteugelen en daarmee de veiligheid van personen en goederen te waarborgen.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk stilgestaan bij de vraag of oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging proportioneel is, nu verdachte first offender is. Bij die afweging heeft de rechtbank echter doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van de veiligheid van personen en goederen. De rechtbank acht het niet verantwoord dat verdachte zonder klinische behandeling uit detentie geraakt en heeft vastgesteld dat deze behandeling alleen in een kader van TBS met dwangverpleging kan plaatsvinden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 september 2021.
Mr. T.M.L. Veen en mr. H.A. Vonk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.