In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2021 een tussenbeschikking uitgesproken met betrekking tot het gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder en de juridische vader is aangehouden voor nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit besluit is genomen omdat het onderzoek heeft plaatsgevonden in een turbulente periode voor de ouders, waarin ook een kindje is geboren dat na vier maanden is overleden. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegewezen, gezien de ontwikkelingsbedreigingen die voortkomen uit de persoonlijke problematiek van de moeder en het gebrek aan pedagogische vaardigheden. De biologische vader is in deze procedure niet als belanghebbende aangemerkt, maar als informant, vanwege het ontbreken van gezag en een verzorgingsrelatie. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:207 BW vastgesteld dat de juridische vader geen gezag heeft over [minderjarige 1] na de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om een aanvullend rapport op te stellen over de situatie van de minderjarigen en de ouders, en heeft de zitting voor verdere behandeling van de zaak gepland.