ECLI:NL:RBNNE:2021:4366

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
C/18/204245 / JE RK 21-108
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2021 een tussenbeschikking uitgesproken met betrekking tot het gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder en de juridische vader is aangehouden voor nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit besluit is genomen omdat het onderzoek heeft plaatsgevonden in een turbulente periode voor de ouders, waarin ook een kindje is geboren dat na vier maanden is overleden. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegewezen, gezien de ontwikkelingsbedreigingen die voortkomen uit de persoonlijke problematiek van de moeder en het gebrek aan pedagogische vaardigheden. De biologische vader is in deze procedure niet als belanghebbende aangemerkt, maar als informant, vanwege het ontbreken van gezag en een verzorgingsrelatie. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:207 BW vastgesteld dat de juridische vader geen gezag heeft over [minderjarige 1] na de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om een aanvullend rapport op te stellen over de situatie van de minderjarigen en de ouders, en heeft de zitting voor verdere behandeling van de zaak gepland.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/204084 / FA RK 21-421 en C/18/204245 / JE RK 21-108
datum uitspraak: 26 april 2021
- Beëindiging van het gezag (C/18/204084 / FA RK 21-421)

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

regio Noord Nederland, locatie Groningen.
- Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing
(C/18/204245 / JE RK 21-108)
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Groningen.
betreffende
[minderjarige 1],
[minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen, kantoorhoudende te Vierlingsbeek,

[X] , hierna te noemen de heer [X] ,

wonende te [woonplaats] ,

[pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

[Y] , hierna te noemen de heer [Y] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen, kantoorhoudende te Vierlingsbeek.
Het procesverloop
In de zaak met het zaaknummer C/18/204084 / FA RK 21-421
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 10 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 11 februari 2021;
- het verweerschrift van de biologische ouders van 24 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 25 maart 2021;
- het schrijven van de heer [Y] , overlegd ter zitting.
In de zaak met het zaaknummer C/18/204245 / JE RK 21-108
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 17 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 19 februari 2021;
- het verweerschrift van de advocaat van de biologische ouders van 24 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 25 maart 2021;
- het schrijven van de heer [Y] , overlegd ter zitting.
In beide zaken
Op 13 april 2021 zijn de zaken gelijktijdig mondeling behandeld. Verschenen en gehoord zijn de moeder en de heer [Y] , bijgestaan door mr. H.C. Egger-van Oppen, de heer [X] , de pleegouders, [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , namens de GI en mevrouw [vertegenwooordiger Raad] , namens de Raad. Tevens was ten behoeve van de moeder mevrouw [naam tolk] , als tolk in de Litouwse taal (tolknummer: [tolknummer] ) en ten behoeve de heer [X] de heer [naam tolk] , als tolk in de Kantonese taal (tolknummer: [tolknummer] ) ter zitting aanwezig.

De feiten

Op 29 september 2009 is de moeder gehuwd met de heer [X] . Tijdens het huwelijk van de moeder met de heer [X] zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De heer [Y] is de biologische vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder en de heer [X] .
Bij beschikking van 9 april 2019 is door deze rechtbank het verzoek van de heer [X] tot de ontkenning van het vaderschap van [minderjarige 1] gegrond verklaard. Bij beschikking van 9 april 2019 heeft deze rechtbank gerechtelijk vastgesteld dat de heer [Y] de biologische vader is van [minderjarige 1] , welke vaststelling terugwerkt tot zijn geboorte op 13 september 2017. In verband hierbij wordt het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] alleen uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds april 2020 in een pleeggezin.
Bij beschikking van 1 mei 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 1 mei 2021. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 1 november 2020 en de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging aangehouden. Bij beschikking van 13 oktober 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 mei 2021.

De verzoeken

In de zaak met het zaaknummer C/18/204084 / FA RK 21-421
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder en de heer [X] te beëindigen en de GI tot
voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad het verzoek nader toegelicht. De Raad acht een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen, nu een terugplaatsing van de kinderen bij de biologische ouders niet langer aan de orde is. Gebleken is dat de biologische ouders onvoldoende in staat zijn om tegemoet te komen aan de opvoedbehoeften van de kinderen en dat zij onvoldoende in staat zijn om de kinderen een stabiele en voorspelbare opvoedsituatie te bieden. Hoewel de Raad begrijpt dat de biologische ouders veel verdriet hebben (gehad) om het verlies van [baby] , is op meerdere manieren geprobeerd de moeder te betrekken en hulp te bieden. Deze hulp is echter niet aangenomen. Duidelijk is dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt.
In de zaak met het zaaknummer C/18/204245 / JE RK 21-108
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek nader toegelicht. Bij de aanvang van de ondertoezichtstelling heeft de GI vanuit de Raad de opdracht gekregen om binnen zes maanden duidelijkheid te krijgen over het perspectief van de kinderen. De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling geprobeerd om een perspectiefonderzoek mogelijk te maken, maar doordat de moeder de hulpverlening niet accepteerde, is dit onderzoek niet van de grond gekomen. De GI acht de vaardigheden die de moeder laat zien tijdens de bezoekmomenten onvoldoende om het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de biologische ouders te bepalen. De moeder reageert niet adequaat op de kinderen en zij zoekt onvoldoende emotionele aansluiting bij hen. Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen in combinatie met de zorgen die er zijn over de persoonlijke problematiek en het pedagogische inzicht van de moeder, heeft de GI ervoor gekozen om het perspectief van de kinderen bij de pleegouders te leggen. In afwachtiging van de uitkomst van de zaak betreffende het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging, is een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk. In de aankomende periode zal gekeken worden hoe de omgang tussen de biologische ouders en de kinderen verder kan worden vormgegeven.

De standpunten

Het standpunt van de biologische ouders
De advocaat stelt voorop dat de heer [Y] als belanghebbende dient te worden aangemerkt bij beide procedures, met name omdat de rechtbank bij beschikking van 9 april 2019 gerechtelijk heeft vastgesteld dat de heer [Y] de vader is van [minderjarige 1] .
De advocaat heeft, namens de biologische ouders, verweer gevoerd tegen de verzoeken. De advocaat heeft naar voren gebracht dat er te snel is ingegrepen met veel te grote maatregelen. Daarnaast is er onterecht gesteld dat de kinderen door de moeder verwaarloosd zouden worden. De kinderen stonden onder controle van het consultatiebureau en de moeder zocht adequate hulp wanneer er iets met de kinderen aan de hand was. Als de kinderen daadwerkelijk verwaarloosd werden, zou dit door het consultatiebureau zijn geconstateerd, hetgeen niet het geval is geweest. Ook is niet onderzocht wat de precieze oorzaak is van de ontwikkelingsachterstand van de kinderen. Dit is simpelweg toegeschreven aan de moeder.
Daarnaast is er door de GI en de Raad onvoldoende rekening gehouden met de moeilijke situatie waar de moeder zich in bevond en haar verdriet om baby [baby] . Er zijn enkel eisen en voorwaarden gesteld en er is te weinig ingezet op herstel van het gezinsleven en hulp en ondersteuning hierbij. De moeder heeft geen eerlijke kans gekregen. Ook is er onvoldoende rekening gehouden met recente ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Zo woont de moeder inmiddels definitief samen met de heer [Y] , probeert zij haar leven weer op de rit te krijgen en heeft zij hulp gezocht bij de verwerking van alles wat er is gebeurd.
De advocaat is van oordeel dat het verzoek tot gezagsbeëindiging dient te worden afgewezen, nu hieraan te weinig onderzoek is voorafgegaan en, gelet op de omstandigheden van het geval, niet gezegd kan worden dat de moeder de kans heeft gekregen om binnen een redelijke termijn de zorg over de kinderen weer op zich te nemen. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dient volgens de advocaat te worden toegewezen. De verlenging van de uithuisplaatsing dient te worden afgewezen, dan wel voor zeer beperkte duur te worden toegewezen, zodat de kinderen op korte termijn teruggeplaatst kunnen worden bij de biologische ouders.
Het standpunt van de heer [X]
De heer [X] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling niet uitgelaten over de verzoeken.
Het standpunt van de pleegouders
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de kinderen zich naar omstandigheden goed ontwikkelen. Wel bestaan er nog zorgen over met name de hechtingsproblematiek van [minderjarige 1] . De pleegouders achten het van belang dat de voogdij over de kinderen in de eerste instantie bij de GI komt te liggen. De pleegouders hebben veel baat bij de ondersteuning vanuit de GI en de GI kan op deze manier als tussenpersoon fungeren in het contact tussen de pleegouders en de biologische ouders.

De beoordeling

De rechtbank is bevoegd ter zake het verzoek tot beëindiging van het gezag en de kinderrechter is bevoegd ter zake het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Indien een deel van de beoordeling op beide verzoeken van toepassing is, wordt “De rechtbank/kinderrechter” gebruikt.
Ten aanzien van de juridische positie van de heer [Y]
De rechtbank/kinderrechter merkt ten aanzien van de positie van de heer [Y] het volgende op. De heer [Y] dient, anders dan door de advocaat is gesteld, niet als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedures nu de ondertoezichtstelling een gezag beperkende maatregel betreft en de heer [Y] niet belast is met het ouderlijk gezag over de kinderen. Ook het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder en de heer [X] treft de heer [Y] niet rechtstreeks in zijn rechten en plichten. Van een vergaande vorm van familie- en gezinsleven tussen de heer [Y] en de kinderen, is naar het oordeel van de rechtbank/kinderrechter geen sprake. De heer [Y] had, voor de uithuisplaatsing van de kinderen, een wisselende relatie met de moeder en woonde slechts af en toe met haar samen, wat maakt dat hij niet mede belast was met de (dagelijkse) verzorging en opvoeding van de kinderen. Dat de heer [Y] zich nauw betrokken voelt bij de kinderen, staat voor de rechtbank/kinderrechter niet ter discussie, maar maakt echter niet dat de heer [Y] rechtstreeks wordt geraakt in zijn juridische positie. De heer [Y] wordt derhalve aangemerkt als informant in beide procedures.
Ten aanzien van de beëindiging van het gezag
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank constateert dat er ten tijde van de uithuisplaatsing ernstige zorgen bestonden over de opvoedsituatie van de kinderen. Deze zorgen waren met name gelegen in het gebrek aan stimulans, het tekort aan hygiëne in de thuissituatie, de beperkte opvoedvaardigheden van de moeder en de beperkte beschikbaarheid van de juridische vader voor de kinderen. Daarnaast bestonden er ernstige zorgen over de turbulente relatie tussen de moeder en de biologische vader. De kinderen zijn blootgesteld aan heftige spanningen en conflicten tussen de biologische ouders en zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen hen. Na de uithuisplaatsing kampten beide kinderen met een ontwikkelingsachterstand. [minderjarige 2] had een slappe spierspanning en kon hierdoor nog niet recht op zitten. Daarnaast was bij haar sprake van apathisch, teruggetrokken en angstig gedrag. Ook [minderjarige 1] vertoonde apathisch gedrag. Hij had daarnaast veel moeite met begrenzing en kon plotseling erg boos worden.
In de afgelopen periode is gebleken dat er nog altijd zorgen bestaan over het persoonlijk functioneren en het pedagogisch inzicht van de moeder. De moeder maakt een psychisch instabiele indruk en lijkt de situatie niet goed te begrijpen en te overzien. Duidelijk is dat de moeder hulp nodig heeft om te werken aan haar persoonlijke problematiek. De moeder weigert de aangeboden hulpverlening echter te accepteren. Zo is de moeder aangemeld bij Lentis voor behandeling en diagnostiek, maar is zij niet op de intakegesprekken verschenen. Daarnaast accepteert de moeder de hulpverlening in het kader van het perspectiefonderzoek van Elker niet, waardoor er tot op heden geen zicht is op de leerbaarheid en de pedagogische vaardigheden van de moeder. Ook het contact met de GI verloopt nog altijd erg moeizaam, waardoor er niet of nauwelijks gewerkt kan worden aan de opgestelde doelen.
Door de advocaat is naar voren gebracht dat de Raad een onderzoek heeft gedaan in een voor de moeder en de heer [Y] turbulente periode. Op 13 juni 2020, enkele maanden na de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is [baby] geboren. Hij had een aangeboren hartafwijking en is sinds zijn geboorte in kritieke toestand opgenomen op de kinder-intensive care van het UMCG. Op 10 oktober 2020 overlijdt hij als gevolg van zijn hartafwijking. De moeder heeft instabiliteit laten zien in het contact met het ziekenhuis waardoor zij geen toestemming verleende voor de nodige medische behandelingen. Op verzoek van de GI heeft de kinderrechter het gezag over [baby] (gedeeltelijk) overgedragen aan de GI, zodat de GI medische beslissingen kon nemen. De GI heeft op verzoek van de Raad binnen een periode van een half jaar het perspectief van de kinderen bepaald in het pleeggezin en de Raad verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel.
De rechtbank is, met de advocaat, van mening dat het verdriet en de verwarring rond de geboorte en het overlijden van [baby] en de turbulentie rond zijn overlijden en zijn begrafenis ertoe hebben geleid dat niet kan worden uitgesloten dat deze omstandigheden van grote invloed zijn geweest op de bevindingen door de Raad. Hoewel de rechtbank niet kan uitsluiten dat de moeder en de heer [X] ook zonder deze bijzondere omstandigheden, zich zouden hebben gedragen zoals zij hebben gedaan volgens het raadsrapport, is de rechtbank niet overtuigd geraakt van de bestendigheid van de omstandigheden bij de moeder en de heer [X] . De onderbouwing volgens het raadsrapport kan het verzoek onvoldoende dragen, mede in het licht van een uithuisplaatsing voor een (korte) periode van één jaar. Een beëindiging van het gezag is een ingrijpende beslissing. Hoewel de kinderen recht en belang hebben bij een spoedige perspectiefbepaling, ziet de rechtbank in het licht van bovenstaande aanleiding om het verzoek aan te houden voor een periode van zes maanden en de Raad te verzoeken om een aanvullend onderzoek te verrichten. De rechtbank zal een zitting bepalen voor de behandeling van het aanvullende onderzoek. De Raad wordt verzocht om twee weken voorafgaand aan de zitting het aanvullende rapport aan de rechtbank en alle belanghebbenden te zenden.
Ten aanzien van het gezag van de heer [X] over [minderjarige 1]
De Raad heeft naast een beëindiging van het gezag door de heer [X] over [minderjarige 2] tevens een beëindiging van het gezag over [minderjarige 1] verzocht. De rechtbank verzoekt de Raad zich in het aanvullende rapport ook uit te laten over de constatering van de rechtbank dat de heer [X] geen gezag (meer) heeft over [minderjarige 1] in verband met de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [X] en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de heer [Y] .
De beslissing van de gerechtelijke vaststelling van een derde gedurende een huwelijk van de moeder en haar echtgenoot werkt terug tot het moment van de geboorte (artikel 1:207 BW). Aldus kan geconcludeerd worden dat het gezamenlijk gezag op de voet van artikel 1:253sa BW nimmer is ontstaan, omdat het kind, terug redenerend in verband met de terugwerkende kracht van een gerechtelijke vaststelling ouderschap, in familierechtelijke betrekking tot een ander stond. (Prof.mr. E.C.C. Punselie, GS Personen- en familierecht, aantekening 2.2 op artikel 1:253sa BW).
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ten tijde van de uithuisplaatsing bestonden er ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. Deze zorgen waren met name gelegen in het gebrek aan stimulans, het tekort aan hygiëne in de thuissituatie, de beperkte opvoedvaardigheden van de moeder en de beperkte beschikbaarheid van de juridische vader voor de kinderen. Daarnaast bestonden er ernstige zorgen over de turbulente relatie tussen de moeder en de biologische vader. De kinderen zijn blootgesteld aan spanningen en conflicten tussen de biologische ouders en zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen hen. Na de uithuisplaatsing kampten beide kinderen met een ontwikkelingsachterstand. [minderjarige 2] had een slappe spierspanning en kon hierdoor nog niet recht op zitten. Daarnaast was bij haar sprake van apathisch, teruggetrokken en angstig gedrag. Ook [minderjarige 1] vertoonde apathisch gedrag. Hij had daarnaast veel moeite met begrenzing en kon plotseling erg boos worden.
Gedurende het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders hebben zij een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Het zorgelijke gedrag dat de kinderen vertoonden ten tijde van de plaatsing in het pleeggezin is verminderd. Wel bestaan er nog altijd zorgen over met name de hechtingsproblematiek van [minderjarige 1] . De pleegouders spelen hier adequaat op in en bieden de kinderen de rust, veiligheid, stabiliteit, voorspelbaarheid en stimulans die ze nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. De pleegouders zijn daarnaast erg betrokken en stimuleren het contact tussen de kinderen, hun ouders en hun halfzus [naam halfzus] .
Ondanks intensieve pogingen vanuit de GI en de pleegouders lukt het de moeder tot op heden echter niet om op een structurele en frequentie wijze contact te hebben met de kinderen. Uit de observaties van de bezoekmomenten blijkt daarnaast dat er ernstige zorgen bestaan over de responsiviteit en de sensitiviteit van de moeder jegens de kinderen. Gezien wordt dat de moeder onvoldoende emotionele aansluiting zoekt bij de kinderen en dat zij onvoldoende betrokkenheid toont bij de ontwikkeling van de kinderen. Daarnaast weigert de moeder de noodzakelijk geachte hulpverlening te accepteren, waardoor de zorgen over haar persoonlijke problematiek en haar pedagogisch inzicht nog onverminderd aanwezig zijn.
Hoewel de kinderrechter de bovenstaande feiten en omstandigheden zeer zorgelijk acht, is de kinderrechter evenwel van mening dat de bevindingen uit het verzoekschrift enige nuance behoeven. De kinderrechter overweegt hiertoe dat de biologische ouders in het afgelopen jaar een zeer moeilijke periode hebben meegemaakt, onder meer vanwege het verdriet rond de geboorte en het overlijden van [baby] en de turbulentie rond zijn overlijden en zijn begrafenis. Hoewel de kinderrechter niet kan uitsluiten dat de moeder ook zonder deze bijzondere omstandigheden, zich zou hebben gedragen zoals zij heeft gedaan volgens het verzoekschrift, is de kinderrechter niet overtuigd geraakt van de bestendigheid van de omstandigheden bij de moeder. Om in afwachting van het aanvullend onderzoek van de Raad de belangen van de kinderen zeker te kunnen stellen en de noodzakelijk geachte hulpverlening in te kunnen zetten, acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van de kinderen daarom verlengen voor de verzochte duur van één jaar.
Op dit moment zijn de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
- de zorgen omtrent de persoonlijke problematiek van de moeder;
- het gebrek aan zicht op de leerbaarheid, pedagogische vaardigheden en de opvoedsituatie van de biologische ouder; de weerstand van de moeder ten opzichte van de hulpverlening;
- er is geen structurele en frequente omgang tussen de kinderen en de biologische ouders; de zorgen omtrent de responsiviteit en sensitiviteit van de moeder tijdens de bezoekmomenten.
Ook is de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Anders dan de advocaat, is de kinderrechter van oordeel dat een terugplaatsing van de kinderen bij de biologische ouders op de korte termijn niet aan de orde is. Gelet op de ernst en de complexiteit van de zorgen, acht de kinderrechter het van belang dat er eerst voor langere tijd, intensieve hulpverlening wordt ingezet zodat zicht komt op de leerbaarheid, de opvoedsituatie en de pedagogische vaardigheden van de biologische ouders. Voorts dient de moeder te werken aan haar persoonlijke problematiek. Daar komt bij dat de kinderen zich op hun gemak voelen bij de pleegouders en dat zij er, binnen hun mogelijkheden, een positieve ontwikkeling doormaken. De kinderrechter acht het van belang dat de huidige plaatsing van de kinderen gecontinueerd en gewaarborgd wordt en zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlengen voor de duur van één jaar.

De beslissing

In de zaak met zaaknummer C/18/204084 / FA RK 21-421:
De rechtbank:
houdt de beslissing op het verzoek van de Raad aan en bepaalt dat de behandeling ter zitting zal worden voortgezet op
woensdag 3 november 2021 om 9:00 uur, welke zitting zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Groningen, Guyotplein 1;
verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de bovengenoemde zitting een aanvullende rapportage aan de rechtbank en alle belanghebbenden te sturen;
verzoekt de belanghebbenden zonder nadere oproep daartoe ter zitting te verschijnen.
In de zaak met zaaknummer C/18/204245 / JE RK 21-108:
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]tot 1 mei 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 1 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.R. Bosker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
SE