ECLI:NL:RBNNE:2021:4365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
18/260925-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak wegens gebrek aan schuld en onoplettendheid

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 4 mei 2018 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in Leeuwarden, heeft de rechtbank op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat leidde tot de dood van een fietsster. Tijdens de zitting op 24 september 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat er geen aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid was. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor onvoorzichtigheid of gevaarzettend gedrag van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank stelde vast dat de verdachte voorzichtig en behoedzaam het ongevalskruispunt was genaderd en dat de enkele vaststelling dat hij het slachtoffer had aangereden niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig was geweest, en dat er geen bewijs was dat hij gevaar of hinder had veroorzaakt. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/260925-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 september 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 mei 2018, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtauto, merk: Mercedes, daarmede rijdende over de Engelsestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, de Harlingerstraatweg, die ter plaatse is aangeduid aan voorrangsweg, op te rijden, terwijl [slachtoffer], die op het fietspad van/naast de Harlingerstraatweg reed/zich voortbewoog, hem, verdachte, reeds dicht was genaderd en/of zich voor het door verdachte bestuurde motorrijtuig bevond, waardoor er een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en de fiets(er), tengevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2018, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, merk: Mercedes), daarmee rijdende op de Engelsestraat, de Harlingerstraatweg, die ter plaatse is aangeduid aan voorrangsweg, is opgereden, terwijl [slachtoffer], die op het fietspad van/naast de Harlingerstraatweg reed/zich voortbewoog, hem, verdachte, reeds dicht was genaderd en/of zich voor het door verdachte bestuurde motorrijtuig bevond, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en de fiets, bestuurd/bereden door genoemde [slachtoffer],
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde is geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid. Gelet op de verkeersongevalanalyse en de verklaring van [getuige] is het meest aannemelijk dat het slachtoffer vanaf het Europaplein over de Harlingerstraatweg is gefietst. Verdachte heeft geen voorrang aan haar verleend, terwijl dit wel had gemoeten. Hierdoor heeft verdachte het ongeval veroorzaakt. Niet is gebleken dat verdachte onder invloed van alcohol of drugs reed. Verdachte heeft rustig gereden en kort stilgestaan bij het ongevalskruispunt, hetgeen hij ook bij een eerdere kruising heeft gedaan. Op grond hiervan levert de enkele gedraging dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien geen aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op alle omstandigheden geen sprake was van gevaarlijk rijgedrag. Verdachte heeft zich op een behoedzame en rustige manier door het verkeer bewogen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen en evenmin welk gevaarzettend of verkeershinderend gedrag verdachte te verwijten valt. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer heeft aangereden. Deze enkele vaststelling is echter nog niet genoeg om tot een vaststelling van dood door schuld te komen. Daarvoor is nodig dat er handelingen of juist nalaten van verdachte kunnen worden vastgesteld die maken dat hem een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid kan worden verweten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat verdachte goed uitgerust was, niet te hard reed, voor de kruising volledig tot stilstand is gekomen, goed heeft gekeken en zich niet heeft laten afleiden. Daarnaast is niet met zekerheid vast te stellen hoe het slachtoffer het kruispunt precies is genaderd. Gelet hierop is niet vast te stellen hoe het ongeval precies is ontstaan, laat staan of verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) moet vastgesteld worden dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
Verdachte reed op 4 mei 2018 als bestuurder van een vrachtwagen op de Engelsestraat te Leeuwarden. Ter hoogte van het kruispunt met de Harlingerstraatweg heeft een aanrijding met een fietsster plaatsgevonden, ten gevolge waarvan deze is overleden.
Uit de verkeersongevalanalyse (hierna: VOA) volgt dat het meest aannemelijke scenario is dat het slachtoffer voor verdachte van links is gekomen en dat zij van verdachte voorrang had moeten krijgen. Verder is geconstateerd dat de vrachtwagen waar verdachte in reed aan de gestelde eisen voldeed en dat verdachte voor het zicht vlak voor de vrachtwagen afhankelijk was van de vooruitkijkspiegel. Uit de in de VOA opgenomen tachograafregistratie volgt dat verdachte het ongevalskruispunt met een snelheid van ten hoogste ongeveer 14 km/u naderde en dat hij voor de eerste rij haaientanden van het ongevalskruispunt ongeveer 0,5 tot 1,5 seconde heeft stilgestaan. Uit deze registratie blijkt dat verdachte ook kort daarvoor, bij een eerder kruispunt stil heeft gestaan. Van bijzondere (verkeers)omstandigheden was geen sprake.
Geconcludeerd wordt dat verdachte vlak voor de kruising voldoende zicht naar links had maar dat de mogelijkheid heeft bestaan dat het slachtoffer zich, terwijl hij de kruising naderde, (deels) in de dode hoek – veroorzaakt door de linker buitenspiegel en de a-stijl – heeft bevonden.
Over de mogelijke toedracht van het ongeval heeft verdachte, die een paar maanden voor het ongeval zijn rijbewijs had gehaald, verklaard dat hij – zoals hem ook was geleerd – goed naar rechts en links heeft gekeken en eveneens goed heeft gespiegeld. Hij heeft verklaard dat hij vrij zicht had, niet was afgeleid en goed was uitgerust. Verdachte heeft ter zitting nog verklaard dat zijn zicht in deze vooruitkijkspiegel niet werd belemmerd door het gordijntje, zoals ook te zien is op foto 38 van het proces-verbaal van de VOA. Verdachte heeft verklaard niet te kunnen aangeven waarom hij het slachtoffer niet heeft gezien. De rechtbank neemt van verdachte zonder meer aan dat hij, indien hij het slachtoffer wel zou hebben gezien een (nood)stop zou hebben gemaakt en gaat er dus vanuit dat verdachte het slachtoffer niet in zijn blikveld heeft gehad dan wel (indien zij op enig moment wel in zijn blikveld is geweest) haar niet bewust heeft geregistreerd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het proces-verbaal van de VOA, de daarbij gevoegde foto’s en de overige bewijsmiddelen in het dossier vaststaat dat verdachte voorzichtig en behoedzaam het ongevalskruispunt is genaderd. Gelet op het feit dat een ongeval heeft plaatsgevonden op een plek waar verdachte voorrang moest verlenen, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte een kort moment onoplettend is geweest waardoor hij het slachtoffer niet heeft gezien. Deze momentane onoplettendheid levert echter naar het oordeel van de rechtbank geen schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 op. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet kan verklaren waarom hij het slachtoffer niet heeft gezien. Die verklaring kan ook in de overige bewijsmiddelen niet worden gevonden. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte was afgeleid – bijvoorbeeld door gebruik van zijn mobiele telefoon – en van te hard rijden was evenmin sprake. Verdachte heeft zijn snelheid juist aangepast en reed voor het ongeval langzamer dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, en heeft nog kort stilgestaan voordat hij het kruispunt opreed. Niet uitgesloten kan worden dat verdachte alle handelingen om rechts af te slaan, waaronder in verschillende richtingen kijken en spiegelen, in voldoende mate juist heeft uitgevoerd en desondanks het slachtoffer niet heeft gezien. Het geheel van het rijgedrag van verdachte overziend, is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake geweest van onoplettendheid dan wel onvoorzichtigheid die als aanmerkelijk moet worden aangemerkt. Dat verdachte een beroepschauffeur is en de plek van het ongeval goed kent, doet aan het voorgaande niets af.
Evenmin kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994. Dit artikel stelt de verkeersgedragingen die gevaar of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken strafbaar. Uit het feit dat verdachte het ongevalskruispunt rustig heeft genaderd, stilgestaan, gekeken en gespiegeld concludeert de rechtbank dat verdachte met zijn gedragingen geen gevaar of hinder heeft veroorzaakt.
Dit betekent dat verdachte integraal wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2021.