ECLI:NL:RBNNE:2021:4361

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
18.027398.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige in instelling voor mensen met een verstandelijke beperking

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 7 oktober 2021 een man veroordeeld voor het samen met zijn toenmalige partner plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig slachtoffer. De rechtbank heeft in de strafmaat rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de man, de ingrijpende gevolgen voor hem, de overschrijding van de redelijke termijn en het verlies van zijn plek in het sociaal pension door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De man kreeg een taakstraf van 40 uren en een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen.

De zaak kwam ter terechtzitting op 23 september 2021, waar de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig was. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte onvoldoende bewijs boden voor sommige beschuldigingen, wat leidde tot een gedeeltelijke vrijspraak.

De rechtbank concludeerde dat de ontuchtige handelingen in 2018 hebben plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer, geboren in 2004, de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De strafmotivering hield rekening met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

afdeling strafrecht
locatie Leeuwarden
parketnummer 18.027398.20

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van

7 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de maand juli 2018, in elk geval in het jaar 2018 te [pleegplaats 1],
in elk geval in de gemeente Opsterland, en/of te [pleegplaats 2], in elk geval in de gemeente Heerenveen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen, althans eenmaal,
- met verdachtes penis binnendringen in de anus van die [slachtoffer] en/of
- het (zogenoemd) doen of laten pijpen van verdachtes penis door die [slachtoffer], althans in de mond van die [slachtoffer] stoppen en/of (vervolgens) houden van verdachtes penis en/of
- die [slachtoffer] met diens penis in zijn, verdachtes, anus heeft doen of laten
binnendringen/binnengaan en/of
- het (zogenoemd) pijpen van de penis van die [slachtoffer], althans het in de mond nemen en/of (vervolgens) houden van de penis van die [slachtoffer] in de mond van
verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de maand juli 2018, in elk geval in het jaar 2018, te [pleegplaats 1], in elk geval in de gemeente Opsterland, en/of te [pleegplaats 2], in elk geval in de gemeente Heerenveen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen, althans eenmaal,
- met verdachtes penis binnendringen in de anus van die [slachtoffer] en/of
- het (zogenoemd) doen of laten pijpen van verdachtes penis door die [slachtoffer], althans in de mond van die [slachtoffer] stoppen en/of (vervolgens) houden van verdachtes penis en/of
- die [slachtoffer] met diens penis in zijn, verdachtes, anus heeft doen of laten binnendringen/binnengaan en/of
- het (zogenoemd) pijpen van de penis van die [slachtoffer], althans het in de mond nemen en/of (vervolgens) houden van de penis van die [slachtoffer] in de mond van verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte is een beïnvloedbare man met een verstandelijke beperking. Bovendien functioneert zijn geheugen niet goed. Als verdachte iets wordt voorgehouden dan beaamt hij dat. De raadsman heeft daarom twijfels bij de betrouwbaarheid van de verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd. Ook heeft hij twijfels bij de verklaringen van de medeverdachte, gelet op diens verstandelijke beperking. Bovendien heeft aangever [slachtoffer] bij de politie verklaard dat verdachte er niet bij was toen de seksuele handelingen plaatsvonden. Verdachte mag niet enkel op basis van zijn eigen verklaring worden veroordeeld, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank kan op basis van de verklaringen in het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte zich in [pleegplaats 2] schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen. De rechtbank overweegt hierover dat verdachte de enige bron is waaruit zou kunnen blijken dat deze ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft bij de politie eerst verklaard dat er alleen is gestreeld en dat er geen andere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Na de vraag of er ook gepijpt is heeft verdachte verklaard dat aangever hem heeft gepijpt en andersom. Door de vraagstelling is niet zonder meer duidelijk of verdachte daarbij doelt op gebeurtenissen die zich in [pleegplaats 1] hebben voorgedaan (“het triootje”) dan wel gedurende de nacht waarin aangever bij hem thuis in [pleegplaats 2] logeerde. Uit de verklaring van verdachte ter zitting is evenmin overtuigend gebleken dat verdachte in [pleegplaats 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangever. Wegens gebrek aan overtuiging zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Betrouwbaarheid verklaringen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden dat verdachte tijdens de verhoren bij de politie is gestuurd in zijn antwoorden. Bovendien vindt zijn verklaring belangrijke steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige]. Ook ten aanzien van de verklaring van de medeverdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om deze van het bewijs uit te sluiten. De medeverdachte is vanwege zijn verstandelijke beperking in een verhoorstudio gehoord door een gecertificeerde verhoorder voor kwetsbare verdachten. Uit dit verhoor blijkt niet dat hij gestuurd zou zijn. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank deze verklaringen dan ook voor het bewijs gebruiken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik seks heb gehad met [slachtoffer]. Het klopt dat ik een trio heb gehad met [slachtoffer] en [medeverdachte] waarbij [slachtoffer] met zijn penis in mijn kont is geweest en ik met mijn penis in de kont van [slachtoffer]. Dit was in de zomermaanden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
[geboortedatum] 2018, opgenomen op pagina 118 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018185202 van 18 januari 2019 (hierna: het dossier), inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wij hebben met [medeverdachte] gesproken. Hij heeft gezegd, we hebben een triootje gehad.
A: Ja dat klopt, dat is gebeurd.
V: Seks is heel veel verschillende dingen. Aanraken, neuken of andere dingen.
A: Hij heeft mij geneukt.
V: Hij is dan?
A: [slachtoffer].
V: Wat doet hij dan?
A: Met zijn eigen lul.
V: En dan heeft hij jou geneukt?
A: Ja.
V: Waar doet hij dat dan, bij jou?
A: In mijn kont.
V: Wat heeft [medeverdachte] gedaan?
A: [medeverdachte] heeft [slachtoffer] geneukt. Ik ook.
V: Jij ook zei je. Waar doe je dat in?
A: In [slachtoffer] zijn kont.
V: Je hebt het over de [instelling 1]?
A: Dat is de [instelling 1], dat is in [pleegplaats 1].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
28 december 2018 met als bijlage het studioverhoor van medeverdachte [medeverdachte], opgenomen op pagina 77 en verder van het dossier, inhoudend als verklaring van de medeverdachte:
V: [medeverdachte] jij bent aangehouden, omdat de politie denkt dat jij seks hebt gehad met [slachtoffer].
A: Ja en samen met [verdachte].
V: En dat is in de [instelling 1] geweest, [nummer].
A: Ja. Dat was op mijn kamer ja.
V: Wil je wel zeggen hoe vaak er seks tussen jou en [slachtoffer] is geweest?
A: Volgens mij iets, tussen hem met mij en [verdachte] en hem is volgens mij ongeveer vijf of zes keer.
V: Maar de allereerste keer, wie heeft er toen seks gehad?
A: De eerste keer was het met z’n drieën.
V: En even voor mijn beeld, maar wie zijn er dan? De eerste keer? Dat is [slachtoffer].
A: [verdachte] en ik.
V: [slachtoffer] die heeft verteld dat jij jouw piemel in zijn kont hebt gedaan.
A: Dat deed die ook bij mij.
V: Dus dat deed die ook bij jou?
A: Ja en bij [verdachte].
V: [slachtoffer] bij [verdachte], dat bedoel je?
A: Ja, ook.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2018, opgenomen op pagina 58 en verder van het dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op maandag 24 september 2018 werd door ons verbalisanten gehoord: [getuige].
V: We zouden vandaag praten over wat [slachtoffer] aan jou verteld heeft. Wat heeft [slachtoffer] aan jou verteld?
A: Dat [medeverdachte] en [verdachte] hem verkracht hebben. Tegen zijn wil.
V: Wat heeft [slachtoffer] verder verteld?
A: Dat ze dat bij zijn achterkant hebben gedaan.
O: Verbalisant gaat met haar handen over de achterzijde van haar eigen lichaam en begint boven bij haar rug. Ter hoogte van haar kont geeft [getuige] aan dat ze dat de achterkant noemt.
V: Ik noem dat kont.
A: Ik noem dat de achterkant.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitwerken studioverhoor van 11 december 2018, opgenomen op pagina 13 en verder van het dossier, inhoudende:
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004.
6. De beschikking tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juni 2018, inhoudende:
Sinds 6 oktober 2017 verblijft [slachtoffer] op een groep bij [organisatie].
Bewijsoverweging
Over de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden overweegt de rechtbank het volgende. Aangever verblijft sinds oktober 2017 bij [organisatie]. Op 17 juli 2018 heeft een medepatiënte bij [organisatie], getuige [getuige], aan de begeleiding verteld dat aangever haar de avond ervoor in vertrouwen heeft verteld te zijn misbruikt door medepatiënt [medeverdachte] en zijn partner. Aangever heeft in het informatief gesprek zeden op 18 juli 2018 verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] vier keer seksuele handelingen met hem heeft gepleegd in de week voorafgaand aan dit gesprek. Ook heeft hij verklaard dat het bijna elke week is gebeurd. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat verdachte bijna elk weekend bij medeverdachte [medeverdachte] was en dat aangever vaak in het weekend bij hen kwam. Hij weet niet meer precies wanneer de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de ontuchtige handelingen in de zomermaanden hebben plaatsgevonden. Gelet op het feit dat aangever sinds oktober 2017 bij [organisatie] verbleef en verdachte heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen in de zomermaanden plaatsvonden, kan het niet anders dan dat de ontuchtige handelingen in de zomer van 2018 hebben plaatsgevonden. Omdat er wisselend wordt verklaard over de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat dit (enkel) in de maand juli 2018 was. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat de ontuchtige handelingen in het jaar 2018 hebben plaatsgevonden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in het jaar 2018 te [pleegplaats 1] met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen,
- met verdachtes penis binnendringen in de anus van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] met diens penis in zijn, verdachtes, anus heeft laten binnendringen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar, omdat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling (zoals geadviseerd door de reclassering) en een taakstraf van 40 uren.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman aangevoerd dat detentie wegens de kwetsbaarheid van verdachte onwenselijk is en dat een eventuele gevangenisstraf daarom voorwaardelijk moet worden opgelegd. Het taakstrafverbod kan worden omzeild door het opleggen van één dag gevangenisstraf onvoorwaardelijk. De gevorderde taakstraf van 40 uren is enkel symbolisch, omdat verdachte bij toewijzing van de vordering benadeelde partij al genoeg wordt gestraft. Bovendien heeft de raadsman zijn bedenkingen bij de haalbaarheid van het uitvoeren van een taakstraf door verdachte vanwege zijn gezondheidstoestand en beperkingen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 29 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn toenmalige partner schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het anaal penetreren van de toen 13-jarige slachtoffer en het zich laten penetreren door het slachtoffer. De seksuele handelingen vonden plaats in een instelling van [organisatie] voor mensen met een verstandelijke beperking waar de medeverdachte en het slachtoffer beiden woonden.
Seksueel misbruik vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten hier vaak nog lang ernstige psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan traumagerelateerde klachten opgelopen. Bovendien hebben dergelijke feiten invloed op de seksuele ontwikkeling van jongeren. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. Gelet op de ernst van het delict en de impact daarvan op het slachtoffer is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt voor dit soort delicten.
Ondanks de weigering van verdachte om mee te werken aan psychologisch onderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat bij verdachte sprake is van een forse verstandelijke beperking. In 2014 zou door hulpverleningsinstantie MEE een IQ van 60 zijn vastgesteld. In 2017 stelt de GGZ dat verdachte grote moeite heeft zijn emoties te reguleren en onvoldoende in staat is de gevolgen van beslissingen te overzien of zich te verplaatsen in een ander. Ook de GGZ neemt aan dat er sprake is van een verstandelijke beperking. Gelet op deze bevindingen -die door de presentatie van verdachte ter zitting eerder zijn bevestigd dan zijn weersproken- gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal dat meewegen in de beslissing over de strafsoort en -maat.
Verder is van belang dat verdachte op andere wijze al ingrijpende negatieve gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden. Naar aanleiding van de aangifte is de medeverdachte in een andere instelling geplaatst. Fysiek contact met zijn partner, de medeverdachte, was vanaf dat moment niet langer mogelijk. Daardoor is de relatie beëindigd.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor seksuele delicten.
De reclassering heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij [instelling 2].
Wegens overschrijding van de redelijke termijn voor het afdoen van deze zaak met bijna een jaar, het als gevolg daarvan opgetreden tijdsverloop, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte zijn plek in het sociaal pension zal kwijtraken, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur niet meer passend.
Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen opleggen, met een proeftijd van twee jaren als stok achter de deur. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ter vermindering van het recidiverisico baat zal kunnen hebben bij een ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd, en zal zij daarom verdachte verplichten tot medewerking daaraan. Voorts dient verdachte een taakstraf van 40 uur te verrichten om aldus -binnen zijn beperkte belastbaarheidsgrenzen- daadwerkelijk te ervaren dat dergelijke strafbare feiten niet zonder gevolgen blijven. Gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van strafrecht zal de rechtbank daarnaast nog één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank realiseert zich dat deze straf geen genoegdoening zal kunnen bieden voor het leed dat het slachtoffer is aangedaan. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal echter niet alleen (beoogd) leed toevoegen aan verdachte, maar ook het recidiverisico naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijk vergroten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Hij vordert een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering met de wettelijke rente kan worden toegewezen. Zij kan zich daarbij voorstellen dat de rechtbank het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal matigen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide verdachten ieder de helft van de immateriële schade moeten vergoeden aan de benadeelde partij en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat hij van mening is dat de vordering moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde een zodanige ernstige normschending inhoudt dat sprake is van een aantasting in de persoon als hiervoor bedoeld. De juistheid daarvan wordt bevestigd door de door de benadeelde partij in het geding gebrachte stukken die grond bieden voor de conclusie dat sprake is van ernstige traumagerelateerde klachten. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij hierdoor immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de handelingen waarbij verdachte was betrokken en de “letsellijst schadefonds geweldsmisdrijven”, een bedrag van € 5.000,- redelijk en billijk.
De rechtbank zal daarom de gehele vordering toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. De handelingen zijn geëindigd uiterlijk op 17 juli 2018, vanaf deze dag zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Door de benadeelde partij is ook hoofdelijke toewijzing gevorderd. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen als zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van 180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
1. zich uiterlijk binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden en zich vervolgens op afspraken met de reclassering blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. zich ambulant laat begeleiden en/of behandelen door de forensische afdeling van [instelling 2] of een soortgelijke instelling, ter beoordeling aan de reclassering. De begeleiding en/of behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 35 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte en/of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2021.