ECLI:NL:RBNNE:2021:4360

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
18.027399.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 7 oktober 2021 een man veroordeeld voor het samen met zijn toenmalige partner plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de man, de overschrijding van de redelijke termijn en de negatieve gevolgen die de veroordeling voor hem heeft. De man kreeg een geldboete van € 250,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, inclusief bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de man hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, en dat de psychische problematiek van de verdachte zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de stappen die de man in de zorginstelling had gezet en het recidiverisico.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.027399.20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de maand juli 2018, in elk geval in het jaar 2018, te [pleegplaats 1] , in elk geval in de gemeente Opsterland, en/of te [pleegplaats 2] , in elk geval in de gemeente Heerenveen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans eenmaal,
- met verdachtes penis binnendringen in de anus van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] met diens penis in zijn, verdachtes, anus heeft doen of laten binnendringen/binnengaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de maand juli 2018, in elk geval in het jaar 2018, te [pleegplaats 1] , in elk geval in de gemeente Opsterland, en/of te [pleegplaats 2] , in elk geval in de gemeente Heerenveen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2018, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen, althans eenmaal,
- met verdachtes penis binnendringen in de anus van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] met diens penis in zijn, verdachtes, anus heeft doen of laten binnendringen/binnengaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2018 tot 17 juli 2018.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitwerken studioverhoor d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018185202 van 18 januari 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 21 augustus 2018, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] .
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte heeft op zijn kamer samen met medeverdachte [medeverdachte] meerdere seksuele handelingen verricht met het slachtoffer. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] zijn met hun penis in de anus van het slachtoffer geweest en het slachtoffer is ook met zijn penis in de anus van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geweest.
De rechtbank overweegt dat de feitelijke handelingen die zijn ten laste gelegd, het binnendringen van het lichaam, steeds zijn gepleegd terwijl de verdachten samen waren met het slachtoffer, waarbij hun rollen inwisselbaar waren. Daarom oordeelt de rechtbank dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot 17 juli 2018 te [pleegplaats 1] , meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen,
- met verdachtes penis binnendringen in de anus van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] met diens penis in zijn, verdachtes, anus heeft laten binnendringen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair medeplegen van met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 250,-- en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
  • de verplichting zich te melden bij Reclassering Nederland en zich vervolgens op afspraken bij de reclassering te blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt:
  • de verplichting toestemming te vragen aan het openbaar ministerie voordat verdachte van huisvesting of adres verandert;
  • de verplichting, indien de reclassering het nodig vindt, mee te werken aan een educatieve training gericht op seksualiteit en relatievorming en deze te volgen voor zolang de reclassering dat nodig vindt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit ten aanzien van de strafmodaliteit de eis van de officier van justitie te volgen en verdachte -ondanks de ernst van het strafbare feit- geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De bijzondere voorwaarde dat verdachte niet van huisvesting mag veranderen zonder toestemming acht de raadsman niet nodig, omdat dit bij problemen civielrechtelijk kan worden ingekaderd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies indicatieoverleg van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 28 februari 2020, de psychologische onderzoeksrapportage van 26 mei 2020, opgemaakt door R.A. Sterk, psycholoog, de rapportages van Reclassering Nederland van 28 juni 2019 en 3 mei 2021, de verklaring van [naam] , arts bij [organisatie] en gehoord als deskundige ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn toenmalige partner schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het anaal penetreren van het toen 13-jarige slachtoffer en het zich anaal laten penetreren door het slachtoffer. De seksuele handelingen hebben meerdere malen plaatsgevonden in een instelling van [organisatie] te [pleegplaats 1] . Dit is een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking waar verdachte en het slachtoffer beiden woonden.
Seksueel misbruik is een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten hier nog lang ernstige psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan traumagerelateerde klachten opgelopen. Bovendien is niet onaannemelijk dat de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer al dan niet in ernstige mate verstoord is geraakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. Gelet op de ernst van het delict en de impact daarvan op het slachtoffer is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf uitgangspunt voor dit soort delicten.
De psycholoog die verdachte heeft onderzocht heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Deze psychische problematiek was ten tijde van het tenlastegelegde ook aanwezig. De autismespectrumstoornis en zijn licht verstandelijke beperking zorgen voor forse beperkingen in het sociaal-maatschappelijk functioneren van verdachte. Door de intellectuele beperkingen kan verdachte complexe situaties en de gevolgen van zijn eigen handelen niet goed overzien. Het geheel overziend kan worden geconcludeerd dat de psychische problematiek van invloed is geweest op het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Als gevolg van deze psychische problematiek was verdachte niet goed in staat om zijn wil geheel in vrijheid te bepalen. Het ten laste gelegde kan verdachte hierdoor in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank kan deze argumentatie goed volgen en is op basis daarvan van oordeel dat het bewezen verklaarde verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank zal hier bij de keuze van strafsoort en -maat rekening mee houden.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor seksuele delicten.
Voorts is van belang dat verdachte op andere wijze reeds ingrijpende negatieve gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden. Naar aanleiding van de aangifte is verdachte in het kader van een rechtelijke machtiging in de instelling [instelling] geplaatst. Fysiek contact met de zijn partner, de medeverdachte, was vanaf dat moment niet langer mogelijk. De periode in [instelling] is erg lastig voor verdachte geweest. Er zijn incidenten geweest waarvoor hij in de isoleercel is geplaatst.
Sinds oktober 2019 woont verdachte in een 24-uurszorginstelling van [organisatie] te [plaats] . De begeleidingsintensiteit is hoog. Verdachte heeft in deze zorginstelling grote stappen gezet. Dat verdachte het in de zorginstelling “goed doet” beschouwt de reclassering als een zeer belangrijke beschermende factor. Het wonen binnen de zorginstelling voorziet in de noodzakelijke intensieve zorg en begeleiding in combinatie met dagbesteding. Dat er geen sprake meer is van een intieme relatie met de medeverdachte ziet de reclassering eveneens als een beschermende factor.
Gelet op de complexe problematiek van verdachte vindt de reclassering het van belang dat verdachte kan blijven wonen in de huidige 24-uurszorginstelling van [organisatie] . De reclassering adviseert oplegging van een voorwaardelijke straf met daarbij een meldplicht, zodat aan verdachte het signaal wordt afgegeven dat wat hij gedaan heeft, niet toelaatbaar is en niet zonder gevolgen kan blijven. De meldplicht stelt de reclassering tevens in staat de situatie van verdachte te monitoren. Gelet op de aard van het delict vindt de reclassering het ook van belang dat verdachte voorlichting krijgt gericht op seksualiteit en relatievorming. Om de huisvesting en intensieve klinische begeleiding te waarborgen adviseert de reclassering tevens als voorwaarde op te leggen dat verdachte niet zonder toestemming van het openbaar ministerie mag verhuizen.
Wegens overschrijding van de redelijke termijn voor het afdoen van deze zaak met bijna een jaar, het als gevolg daarvan opgetreden tijdsverloop, de sterk verminderde toerekenings-vatbaarheid van verdachte, de ingrijpende negatieve gevolgen die verdachte reeds heeft ondervonden en het feit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat de stappen die verdachte in de zorginstelling heeft gezet teniet zullen worden gedaan en het recidiverisico zou doen verhogen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren opleggen en om de recidive te beperken zal de rechtbank hierbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, opleggen. Daarnaast vindt de rechtbank een geldboete van € 250,-- passend en geboden en zal deze straf ook opleggen. Door deze straf, die voelbaar voor verdachte zal zijn, wordt aan verdachte duidelijk gemaakt dat wat hij heeft gedaan niet mag en nooit weer mag gebeuren. Oplegging van een werkstraf, wat op zichzelf een zwaardere straf is dan een geldboete en om die reden meer voor de hand zou liggen, acht de rechtbank niet passend. Uit de toelichting van de deskundige [naam] ter terechtzitting heeft de rechtbank opgemaakt dat een werkstraf voor verdachte erg lastig uit te voeren is en zou vergen dat hij voortdurend door een persoonlijk begeleider van [organisatie] zou moeten worden vergezeld.
De rechtbank realiseert zich dat deze straf geen genoegdoening zal kunnen bieden voor het leed dat het slachtoffer is aangedaan. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal echter niet alleen (beoogd) leed toevoegen aan verdachte, maar ook het recidiverisico naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijk vergroten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering met de wettelijke rente kan worden toegewezen. Zij kan zich daarbij voorstellen dat de rechtbank het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal matigen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide verdachten ieder de helft van de immateriële schade moeten vergoeden aan de benadeelde partij en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering niet toe te wijzen, omdat gelet op de problematiek die reeds bij de benadeelde partij aanwezig was, niet kan worden vastgesteld dat de problematiek die de benadeelde partij nu ondervindt geheel het gevolg is van het handelen van verdachte. Aanhouding van de behandeling om hier nader over geïnformeerd te worden zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit het gevorderde bedrag te matigen en niet hoofdelijk op te leggen. Hij heeft aangevoerd dat bij de vaststelling van het bedrag rekening moet worden gehouden met de verstandelijke beperking van verdachte en dat hij een kleiner aandeel heeft gehad dan zijn medeverdachte, waardoor het niet redelijk is om het bedrag hoofdelijk op te leggen of elk de helft te laten vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde een zodanige ernstige normschending inhoudt dat sprake is van een aantasting in de persoon als hiervoor bedoeld. De juistheid daarvan wordt bevestigd door de benadeelde partij in het geding gebrachte stukken die grond bieden voor de conclusie dat sprake is van ernstige traumagerelateerde klachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij hierdoor immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dat de benadeelde partij ook kampt met andere problematiek, zoals de verdediging primair betoogt, doet hier niet aan af.
Dat verdachte in strafrechtelijke zin verminderd toerekeningsvatbaar is, betekent niet dat de door verdachte veroorzaakte schade in civielrechtelijke zin niet aan hem -in zijn verhouding tot de benadeelde partij- geheel kan worden toegerekend. Verder overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verdachte een kleiner aandeel heeft gehad in de schadeveroorzakende handelingen dan de medeverdachte, zoals de raadsman heeft betoogd. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de handelingen waarbij verdachte was betrokken en de “letsellijst schadefonds geweldsmisdrijf”, een bedrag van € 5.000,-- redelijk en billijk.
De rechtbank zal daarom de gehele vordering toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. De handelingen zijn geëindigd uiterlijk op 17 juli 2018, vanaf deze dag zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Door de benadeelde partij is ook hoofdelijke toewijzing gevorderd. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen als zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 47, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 250,--(zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis.

Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
zich binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden en dat hij zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
voordat hij van huisvesting verandert of zich op een ander adres vestigt hiervoor toestemming vraagt bij het openbaar ministerie;
-in het geval de reclassering het nodig vindt- zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een educatieve training gericht op seksualiteit en relatievorming, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem tijdens deze gedragsinterventie door zijn trainer of trainers zullen worden gegeven.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 35 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte en/of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2021.