Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 18/235635-20 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/196187-20 onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Ten aanzien van het onder dit parketnummer onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de oplichting van [benadeelde partij 10] omdat er geen proces-verbaal van deze oplichting is opgenomen in het dossier. De oplichting van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] kan volgens de officier van justitie (ondanks de ontkennende verklaring van verdachte) worden bewezen gegeven het feit dat verdachte vóór de pleegdata van deze twee oplichtingen zelf fraudeerde, geld zou krijgen voor het ter beschikking stellen van zijn pinpas en wist wat er met zijn pinpas zou gebeuren.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/235635-20 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich (ondanks de ontkennende verklaring van verdachte) op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezen. Met name gezien de verklaring van [getuige 4] die heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 dat ziet op de oplichting van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] , omdat de bijdrage van verdachte bij die oplichtingen te klein is geweest om van medeplegen te kunnen spreken en medeplichtigheid niet (subsidiair) is ten laste gelegd.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/235635-20 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verklaring van [getuige 4] kan niet als bewijs worden gebruikt nu zij deze verklaring heeft afgelegd als
(mede-)verdachte zodat zij een motief had om de schuld bij verdachte te leggen. Daarnaast is er geen wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat verdachte in het pand is geweest en blijkt op basis van het dossier niet welke rol verdachte zou hebben gehad bij het plegen van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde moet in ogenschouw worden genomen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verbleef in een kraakpand waar veel meer mensen verbleven, dat hij op het moment van het plegen van het feit sliep en dat de goederen kort na de diefstal zijn aangetroffen op verschillende plekken in het kraakpand.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/235635-20 primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de primair ten laste gelegde diefstal. De verklaring van [getuige 4] wordt niet voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen zodat niet bewezen kan worden welke rol verdachte zou hebben gehad en wat zijn aandeel zou zijn geweest bij het plegen van de diefstal. Daarnaast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verbleef in een kraakpand waar volgens verdachte en zijn medeverdachten veel personen verbleven/langs kwamen en dat sprake was van een weinig gestructureerde omgeving waar verdachte enkel de beschikking had over een eigen slaapplek. Mede gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank ook niet kunnen vaststellen dat verdachte al dan niet met een of meer anderen enige beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte daarnaast partieel vrijspreken van de onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde partij 10] omdat er geen proces-verbaal van deze oplichting is opgenomen in het dossier en er derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank acht de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (met uitzondering van dat deel van de tenlastelegging onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 dat ziet op de oplichting van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , omdat verdachte ten aanzien van deze oplichtingen een ontkennende verklaring heeft afgelegd en de rechtbank derhalve de bewijsmiddelen zal uitwerken).
parketnummer 18/196187-20
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2019 opgenomen op pagina 142 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2019 opgenomen op pagina 222 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 23] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2019 opgenomen op pagina 229 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (met uitzondering van het ten laste gelegde ter zake [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] ) als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 augustus 2019 opgenomen op pagina 170 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2019 opgenomen op pagina 278 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 6] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 306 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 7] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 8] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 315 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 9] .
Verdachte heeft een ontkennende verklaring afgelegd wat betreft de oplichting van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] . De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
8. De door verdachte ter terechtzitting van 28 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb eind augustus 2019 dan wel begin september 2019 mijn pinpas aan [naam 1] gegeven. Ik wist dat hij mijn pinpas weer aan een ander zou geven. Ik deed dit omdat ik hier geld voor zou krijgen. Dit zou gaan om een groot bedrag waardoor ik langere tijd geen delicten meer hoefde te plegen. Ik had met [naam 1] een verdeling afgesproken en zou 40 % krijgen van wat er binnen zou komen op de bankrekening die behoorde bij de pinpas. Ik wist wel dat dit alles niet zuiver was;
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 september 2019, opgenomen op pagina 298 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 4] :
Op donderdag 19 september 2019 ontving ik op mijn mobiele telefoon een Whats-app bericht. Ik zag dat dit bericht afkomstig was van telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik herkende dat nummer niet maar zag op de profielfoto een afbeelding van mijn zoon, genaamd [naam 2] .
Ik las in het bericht: “Hooooii.. [naam 2] hier (zwaaiend handje)”. Daarna zag ik staan:
“M'n andere toestel is in de wasmachine beland…. dit is mijn nieuwe nummer je kan
hem opslaan (duimpje)”.
Hierna voerden wij een conservatie die ik u bij deze laat zien op mijn telefoon. (…)
U kunt hierin lezen dat “ [naam 2] ” mij vraagt om hem met een probleem te helpen inzake
betalingen.
Ik had mijn zoon wel vaker geholpen door geld over te maken wanneer hij hier om vroeg
via Whatsapp of wanneer hij bij mij thuis was, dus ik vond dat niet vreemd.
Vandaar dat ik tot de volgende betalingen ben overgegaan vanaf mijn eigen
bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] .
[rekeningnummer] Naam [verdachte] Bedrag 945,95 euro Beschrijving 7784385
[rekeningnummer] Naam [verdachte] Bedrag 753,27 euro Beschrijving 7784382
[rekeningnummer] Naam [verdachte] Bedrag 5572,92 euro Beschrijving 7724816
Ik had deze rekeningnummers nog nooit eerder gezien en ook de naam [verdachte] zei mij
niets. Vanochtend heb ik van mijn zoon [naam 2] begrepen dat hij helemaal niet van
telefoonnummer is gewisseld en mij ook niet gevraagd heeft om geld voor hem over te
maken;
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 september 2019, opgenomen op pagina 300 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 5] :
Op woensdag 18 september [2019] kreeg mijn vrouw een Whats app bericht van een onbekend nummer, de onbekende zei dat ze onze schoonzus was. Het nummer van de onbekende is: [telefoonnummer] . (…)
De onbekende gaf aan voor 21.00 uur twee bestellingen te moeten betalen, maar de
nodige bestanden kwijt was. De onbekende vroeg aan mijn vrouw of zij de bedragen
wilde betalen, dan zou de onbekende het de dag erna terug overmaken op haar rekening.
De onbekende stuurde twee aparte bedragen met bankgegevens, bankrekeningnummer [rekeningnummer]
op naam van [verdachte] . Het eerste bedrag was 785,95 euro en het tweede bedrag was 910,25 euro. Ik heb alleen het eerste bedrag van 785,95 euro overgemaakt om 20.56 uur. Toen zag ik dat het tweede bedrag op hetzelfde rekeningnummer moest worden overgemaakt. Mijn vrouw en ik kregen argwaan en wij hebben het onbekende nummer gebeld met de telefoon van mijn vrouw, de onbekende nam niet op.
Ik heb mijn zwager gebeld met mijn eigen nummer [telefoonnummer] , mijn schoonzus nam op en
verklaarde tegenover mij dat haar bekende telefoonnummer nog in gebruik was door
haar. Vervolgens belde ik de nooddienst van de regiobank. (…)
De volgende dag op 19 september 2019 kreeg ik de mededeling dat mijn geld helaas weg was.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2019 opgenomen op pagina 231 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 augustus 2019 opgenomen op pagina 465 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] .
parketnummer 18/132086-21
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020246977 d.d. 25 mei 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 20] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ten aanzien van het onder parketnummer 18/196187-20 ter onderbouwing van zijn ontkennende verklaring ten aanzien van de oplichtingen van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] aangevoerd dat deze oplichtingen zijn gepleegd nadat hij zijn pinpas had gegeven aan een ander.
De oplichtingen van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zijn te omschrijven als “vriend in nood-fraudes”. Bij deze fraudevorm doet de oplichter zich voor als een familielid of vriend en in die hoedanigheid vraagt hij/zij om (financiële) hulp, waar altijd spoed achter zit.
Bij [benadeelde partij 4] doet de oplichter zich voor als haar zoon wiens telefoon in de wasmachine terecht zou zijn gekomen en bij [benadeelde partij 5] doet de oplichter zich voor als diens schoonzus die twee bestellingen zou moeten betalen vóór 21:00 uur die avond maar de benodigde bestanden daarvoor kwijt zou zijn. Zowel [benadeelde partij 4] als [benadeelde partij 5] maken geldbedragen over op een rekeningnummer dat eindigt op 6414 (het rekeningnummer behorend bij de pinpas van verdachte). [benadeelde partij 4] maakt een totaalbedrag over van €7.272,14 en [benadeelde partij 5] een bedrag van €785,95.
Verdachte stelt dat hij op het moment van het plegen van deze feiten zijn pinpas reeds had afgegeven aan [naam 1] . Hij zou hier een (groot) geldbedrag voor krijgen. Verdachte stelt voorts dat hij daarnaast met [naam 1] een verdeling had afgesproken die luidde dat hij 40 % zou krijgen van wat er binnen zou komen op de bankrekening die behoorde bij de pinpas en dat dat zou kunnen neerkomen op € 2.500.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door zijn pinpas en bankrekening ter beschikking te stellen en door een winstverdeling af te spreken, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichting van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] . Verdachte hield zich tót de afgifte van zijn pinpas (maar ook daarna met behulp van een ander bankrekeningnummer) bezig met online oplichting en wist dat zijn pinpas wederom gebruikt zou worden voor dergelijke praktijken. Door gebruik te maken van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefstel van verdichtsels, zijn [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] bewogen tot afgifte van (meerdere) geldbedragen.