ECLI:NL:RBNNE:2021:4355

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
18/196187-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrifte met gevangenisstraf en taakstraf

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder medeplegen van oplichting en het uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van een ander, met het oogmerk om deze identiteit te misbruiken. Dit gebeurde in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 14 oktober 2019, waarbij de verdachte zich voordeed als een bonafide verkoper op platforms zoals Facebook Marketplace en Marktplaats. De verdachte heeft verschillende benadeelde partijen benadeeld door hen te misleiden en hen te bewegen tot het overmaken van geldbedragen zonder dat de beloofde goederen werden geleverd.

De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het uitgeven van valse bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, die voorwaardelijk is, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn grotendeels bekennende houding, maar heeft ook de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen van de benadeelde partijen zwaar laten wegen. De rechtbank heeft de vorderingen van verschillende benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van online oplichting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/196187-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/132086-21, 18/235635-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 oktober in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/196187-20
1.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en
met 14 oktober 2019 te Zandpol, gemeente Emmen en/of Assen, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde
biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de voor- en achternaam en
een of meerdere e-mailadressen van [benadeelde partij 1] heeft gebruikt door zich als online
verkoper als die [benadeelde partij 1] voor te doen, met het oogmerk om zijn identiteit te
verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor
enig nadeel kon ontstaan;
2.
hij op een of meer momenten in omstreeks de periode van 24 augustus 2019 tot en
met 25 augustus 2019 te Emmen,
opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 20 euro heeft uitgegeven,
waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was;
3.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 27 juli 2019 tot en met
1 november 2019 te Assen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere
personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen en/of goederen, te weten:
- [benadeelde partij 2] tot afgifte van €35,- en/of
- [benadeelde partij 3] tot afgifte van €110,95 en/of
- [benadeelde partij 4] tot afgifte van €7.371,09, althans €7.272,14 en/of
- [benadeelde partij 5] tot afgifte van €785,95 en/of
- [benadeelde partij 6] tot afgifte van €11,50 en/of
- [benadeelde partij 7] tot afgifte van €150,- en/of
- [benadeelde partij 8] tot afgifte van €50,- en/of
- [benadeelde partij 9] tot afgifte van €206,50 en/of
- [benadeelde partij 10] tot afgifte van €165,-
door:
- via Facebook Marketplace en/of Marktplaats goederen aan te bieden tegen
betaling en
zonder (volledige) levering zich en/of een ander van de betaling van die goederen of
diensten te verzekeren en/of
- via WhatsApp-berichten/electronisch berichtenverkeer die [benadeelde partij 4] en/of
[benadeelde partij 5] te benaderen en zich onder vermelding van valse naam voor te doen als
familielid of bekende van die [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of die [benadeelde partij 4]
en/of [benadeelde partij 5] te misleiden omtrent (zogenaamd) per omgaand ten behoeve van dat
familielid/die bekende te verrichten financiële hulp en/of betaling(en) en/of
- gebruik te maken van de/een (valse) identiteit(en), te weten: [benadeelde partij 11] en/of [benadeelde partij 12]
en/of [benadeelde partij 13] en/of [benadeelde partij 14] en/of [benadeelde partij 15] en/of [benadeelde partij 16]
en/of [benadeelde partij 17] en/of [benadeelde partij 18] en/of
- een foto van zijn bankpas te delen en/of zich (aldus) voor te doen als bonafide
verkoper;
4.
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te Emmen,
een Go Pro en/of een JBL speaker, althans een goed heeft verworven, voorhanden
heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
parketnummer 18/132086-21
hij op of omstreeks 28 maart 2020, in de gemeente Groningen,
opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro
heeft uitgegeven.
parketnummer 18/235635-20
hij op of omstreeks 17 september 2020 te Assen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een Vespa scooter (met kenteken 94-MD-GH) en/of
- een Apple iPad en/of
- een HP laptop en/of
- een wireless charger en/of
- een (grote) hoeveelheid dozen met portemonnees en/of
- een (grote) hoeveelheid dozen met tassen en/of
- een Bugaboo buggy (met tas) en/of
- een portemonnee (met inhoud; €200) en/of
- een mini safe (met inhoud: €100) en/of
- een Canon camera op een statief,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 24] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Assen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een grijze koffer gevuld met tassen en/of
- twee tassen gevuld met tassen en/of
- een blauwe koffer en/of
- een rode koffer en/of
- een metalen gereedschapskoffer en/of
- een Apple iPad,
althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 18/235635-20 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/196187-20 onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Ten aanzien van het onder dit parketnummer onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de oplichting van [benadeelde partij 10] omdat er geen proces-verbaal van deze oplichting is opgenomen in het dossier. De oplichting van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] kan volgens de officier van justitie (ondanks de ontkennende verklaring van verdachte) worden bewezen gegeven het feit dat verdachte vóór de pleegdata van deze twee oplichtingen zelf fraudeerde, geld zou krijgen voor het ter beschikking stellen van zijn pinpas en wist wat er met zijn pinpas zou gebeuren.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/235635-20 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich (ondanks de ontkennende verklaring van verdachte) op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezen. Met name gezien de verklaring van [getuige 4] die heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 dat ziet op de oplichting van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] , omdat de bijdrage van verdachte bij die oplichtingen te klein is geweest om van medeplegen te kunnen spreken en medeplichtigheid niet (subsidiair) is ten laste gelegd.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/235635-20 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verklaring van [getuige 4] kan niet als bewijs worden gebruikt nu zij deze verklaring heeft afgelegd als
(mede-)verdachte zodat zij een motief had om de schuld bij verdachte te leggen. Daarnaast is er geen wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat verdachte in het pand is geweest en blijkt op basis van het dossier niet welke rol verdachte zou hebben gehad bij het plegen van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde moet in ogenschouw worden genomen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verbleef in een kraakpand waar veel meer mensen verbleven, dat hij op het moment van het plegen van het feit sliep en dat de goederen kort na de diefstal zijn aangetroffen op verschillende plekken in het kraakpand.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/235635-20 primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de primair ten laste gelegde diefstal. De verklaring van [getuige 4] wordt niet voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen zodat niet bewezen kan worden welke rol verdachte zou hebben gehad en wat zijn aandeel zou zijn geweest bij het plegen van de diefstal. Daarnaast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verbleef in een kraakpand waar volgens verdachte en zijn medeverdachten veel personen verbleven/langs kwamen en dat sprake was van een weinig gestructureerde omgeving waar verdachte enkel de beschikking had over een eigen slaapplek. Mede gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank ook niet kunnen vaststellen dat verdachte al dan niet met een of meer anderen enige beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte daarnaast partieel vrijspreken van de onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde partij 10] omdat er geen proces-verbaal van deze oplichting is opgenomen in het dossier en er derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank acht de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (met uitzondering van dat deel van de tenlastelegging onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 dat ziet op de oplichting van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , omdat verdachte ten aanzien van deze oplichtingen een ontkennende verklaring heeft afgelegd en de rechtbank derhalve de bewijsmiddelen zal uitwerken).
parketnummer 18/196187-20
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2019 opgenomen op pagina 142 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2019 opgenomen op pagina 222 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 23] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2019 opgenomen op pagina 229 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (met uitzondering van het ten laste gelegde ter zake [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] ) als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 augustus 2019 opgenomen op pagina 170 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2019 opgenomen op pagina 278 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 6] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 306 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 7] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 8] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2020 opgenomen op pagina 315 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 9] .
Verdachte heeft een ontkennende verklaring afgelegd wat betreft de oplichting van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] . De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
8. De door verdachte ter terechtzitting van 28 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb eind augustus 2019 dan wel begin september 2019 mijn pinpas aan [naam 1] gegeven. Ik wist dat hij mijn pinpas weer aan een ander zou geven. Ik deed dit omdat ik hier geld voor zou krijgen. Dit zou gaan om een groot bedrag waardoor ik langere tijd geen delicten meer hoefde te plegen. Ik had met [naam 1] een verdeling afgesproken en zou 40 % krijgen van wat er binnen zou komen op de bankrekening die behoorde bij de pinpas. Ik wist wel dat dit alles niet zuiver was;
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 september 2019, opgenomen op pagina 298 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 4] :
Op donderdag 19 september 2019 ontving ik op mijn mobiele telefoon een Whats-app bericht. Ik zag dat dit bericht afkomstig was van telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik herkende dat nummer niet maar zag op de profielfoto een afbeelding van mijn zoon, genaamd [naam 2] .
Ik las in het bericht: “Hooooii.. [naam 2] hier (zwaaiend handje)”. Daarna zag ik staan:
“M'n andere toestel is in de wasmachine beland…. dit is mijn nieuwe nummer je kan
hem opslaan (duimpje)”.
Hierna voerden wij een conservatie die ik u bij deze laat zien op mijn telefoon. (…)
U kunt hierin lezen dat “ [naam 2] ” mij vraagt om hem met een probleem te helpen inzake
betalingen.
Ik had mijn zoon wel vaker geholpen door geld over te maken wanneer hij hier om vroeg
via Whatsapp of wanneer hij bij mij thuis was, dus ik vond dat niet vreemd.
Vandaar dat ik tot de volgende betalingen ben overgegaan vanaf mijn eigen
bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] .
[rekeningnummer] Naam [verdachte] Bedrag 945,95 euro Beschrijving 7784385
[rekeningnummer] Naam [verdachte] Bedrag 753,27 euro Beschrijving 7784382
[rekeningnummer] Naam [verdachte] Bedrag 5572,92 euro Beschrijving 7724816
Ik had deze rekeningnummers nog nooit eerder gezien en ook de naam [verdachte] zei mij
niets. Vanochtend heb ik van mijn zoon [naam 2] begrepen dat hij helemaal niet van
telefoonnummer is gewisseld en mij ook niet gevraagd heeft om geld voor hem over te
maken;
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 september 2019, opgenomen op pagina 300 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 5] :
Op woensdag 18 september [2019] kreeg mijn vrouw een Whats app bericht van een onbekend nummer, de onbekende zei dat ze onze schoonzus was. Het nummer van de onbekende is: [telefoonnummer] . (…)
De onbekende gaf aan voor 21.00 uur twee bestellingen te moeten betalen, maar de
nodige bestanden kwijt was. De onbekende vroeg aan mijn vrouw of zij de bedragen
wilde betalen, dan zou de onbekende het de dag erna terug overmaken op haar rekening.
De onbekende stuurde twee aparte bedragen met bankgegevens, bankrekeningnummer [rekeningnummer]
op naam van [verdachte] . Het eerste bedrag was 785,95 euro en het tweede bedrag was 910,25 euro. Ik heb alleen het eerste bedrag van 785,95 euro overgemaakt om 20.56 uur. Toen zag ik dat het tweede bedrag op hetzelfde rekeningnummer moest worden overgemaakt. Mijn vrouw en ik kregen argwaan en wij hebben het onbekende nummer gebeld met de telefoon van mijn vrouw, de onbekende nam niet op.
Ik heb mijn zwager gebeld met mijn eigen nummer [telefoonnummer] , mijn schoonzus nam op en
verklaarde tegenover mij dat haar bekende telefoonnummer nog in gebruik was door
haar. Vervolgens belde ik de nooddienst van de regiobank. (…)
De volgende dag op 19 september 2019 kreeg ik de mededeling dat mijn geld helaas weg was.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2019 opgenomen op pagina 231 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 augustus 2019 opgenomen op pagina 465 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] .
parketnummer 18/132086-21
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020246977 d.d. 25 mei 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 20] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ten aanzien van het onder parketnummer 18/196187-20 ter onderbouwing van zijn ontkennende verklaring ten aanzien van de oplichtingen van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] aangevoerd dat deze oplichtingen zijn gepleegd nadat hij zijn pinpas had gegeven aan een ander.
De oplichtingen van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zijn te omschrijven als “vriend in nood-fraudes”. Bij deze fraudevorm doet de oplichter zich voor als een familielid of vriend en in die hoedanigheid vraagt hij/zij om (financiële) hulp, waar altijd spoed achter zit.
Bij [benadeelde partij 4] doet de oplichter zich voor als haar zoon wiens telefoon in de wasmachine terecht zou zijn gekomen en bij [benadeelde partij 5] doet de oplichter zich voor als diens schoonzus die twee bestellingen zou moeten betalen vóór 21:00 uur die avond maar de benodigde bestanden daarvoor kwijt zou zijn. Zowel [benadeelde partij 4] als [benadeelde partij 5] maken geldbedragen over op een rekeningnummer dat eindigt op 6414 (het rekeningnummer behorend bij de pinpas van verdachte). [benadeelde partij 4] maakt een totaalbedrag over van €7.272,14 en [benadeelde partij 5] een bedrag van €785,95.
Verdachte stelt dat hij op het moment van het plegen van deze feiten zijn pinpas reeds had afgegeven aan [naam 1] . Hij zou hier een (groot) geldbedrag voor krijgen. Verdachte stelt voorts dat hij daarnaast met [naam 1] een verdeling had afgesproken die luidde dat hij 40 % zou krijgen van wat er binnen zou komen op de bankrekening die behoorde bij de pinpas en dat dat zou kunnen neerkomen op € 2.500.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door zijn pinpas en bankrekening ter beschikking te stellen en door een winstverdeling af te spreken, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichting van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] . Verdachte hield zich tót de afgifte van zijn pinpas (maar ook daarna met behulp van een ander bankrekeningnummer) bezig met online oplichting en wist dat zijn pinpas wederom gebruikt zou worden voor dergelijke praktijken. Door gebruik te maken van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefstel van verdichtsels, zijn [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] bewogen tot afgifte van (meerdere) geldbedragen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/196187-20
1.
hij omstreeks de periode van 9 oktober 2019 tot en met 14 oktober 2019 in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de voor- en achternaam en e-mailadressen van [benadeelde partij 1] heeft gebruikt door zich als online verkoper als die [benadeelde partij 1] voor te doen, met het oogmerk om zijn identiteit te
verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
hij op meer momenten in de periode van 24 augustus 2019 tot en met 25 augustus 2019 te Emmen, opzettelijk valse bankbiljetten van 20 euro heeft uitgegeven, waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was;
3.
hij omstreeks de periode van 27 juli 2019 tot en met 1 november 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
- [benadeelde partij 2] tot afgifte van €35,- en
- [benadeelde partij 3] tot afgifte van €110,95 en
- [benadeelde partij 4] tot afgifte van €7.272,14 en
- [benadeelde partij 5] tot afgifte van €785,95 en
- [benadeelde partij 6] tot afgifte van €11,50 en
- [benadeelde partij 7] tot afgifte van €150,- en
- [benadeelde partij 8] tot afgifte van €50,- en
- [benadeelde partij 9] tot afgifte van €206,50,
door:
- via Facebook Marketplace goederen aan te bieden tegen betaling en zonder levering zich en/of een ander van de betaling van die goederen te verzekeren en
- via WhatsApp-berichten/elektronisch berichtenverkeer die [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] te benaderen en zich onder vermelding van valse naam voor te doen als familielid of bekende van die [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en die [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] te misleiden omtrent (zogenaamd) per omgaand ten behoeve van dat familielid/die bekende te verrichten financiële hulp en betalingen en
- gebruik te maken van valse identiteiten, te weten: [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 16] de Vries en [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] en [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] Warmedam en [benadeelde partij 17] en
- een foto van zijn bankpas te delen en zich aldus voor te doen als bonafide
verkoper;
4.
hij op 22 juli 2019 te Emmen, een Go Pro en een JBL speaker voorhanden
heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
parketnummer 18/132086-21
hij op 28 maart 2020, in de gemeente Groningen,
opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/196187-20
1. Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
2. Opzettelijk valse bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, uitgeven, meermalen gepleegd.
3. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
4. Opzetheling.
parketnummer 18/132086-21
Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 18/235635-20 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, diens jonge leeftijd, zijn grotendeels bekennende houding en geringe justitiële documentatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet veroordeeld dient te worden tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de jonge leeftijd van verdachte, zijn geringe justitiële documentatie, het tijdsverloop en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de reclasseringsadviezen voor zover voorhanden (te weten het reclasseringsadvies d.d. 30 juli 2020, uitgebracht met het oog op de voorgeleiding bij rechter-commissaris; de retourzending d.d. 15 september 2020 van de opdracht tot het opstellen van een reclasseringsadvies; en het ongedateerde reclasseringsadvies voor de rechtszitting met geplande realisatiedatum 20 januari 2021) en uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een groot aantal vermogensdelicten. Hij heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan online oplichting waarbij hij zijn kennis van de virtuele wereld heeft ingezet om zichzelf te verrijken ten nadele van nietsvermoedende burgers. Zij waren in de veronderstelling dat zij handelden met een bonafide verkoper van goederen en hebben bedragen overgemaakt naar bankrekeningen waar verdachte toegang tot had. Vervolgens kregen zij niet geleverd waar zij voor betaald hadden. Dit zijn ernstige en ergerlijke feiten.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij het vertrouwen van de aangevers heeft gewekt en dit vervolgens op grove wijze heeft geschonden. Daarnaast heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de maatschappij - ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer - in algemene zin moet kunnen hebben in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte heeft de rechtbank de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank ziet evenwel, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen aanleiding om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet, gezien de vrijspraak van het onder parketnummer 18/235635-20 primair en subsidiair ten laste gelegde, de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn houding ter terechtzitting en zijn geringe justitiële documentatie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve weg die verdachte, naar zijn zeggen, momenteel bewandelt, doorkruisen. Dit is niet in het belang van verdachte, maar evenmin in het belang van de maatschappij.
Wel zal de rechtbank aan verdachte, naast de maximale werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan gekoppeld een lange proeftijd. Deze straf kan dienen als stok achter de deur om verdachte er in de toekomst van te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te gaan plegen.
De rechtbank hoopt dat verdachte inziet dat hem aldus een bijzondere kans wordt geboden om te breken met zijn (vooralsnog kortstondige) criminele verleden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 400,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 21] , tot een bedrag van € 75,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 22] , tot een bedrag van € 157,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
4. [benadeelde partij 23] , tot een bedrag van € 180,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
5. [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 110,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
6. [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 3.700,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
7. [benadeelde partij 5] , tot een bedrag van € 785,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
8. [benadeelde partij 6] , tot een bedrag van € 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
9. [benadeelde partij 8] tot een bedrag van € 50,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [benadeelde partij 9] , tot een bedrag van € 206,50 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
11. [benadeelde partij 20] , tot een bedrag van € 400,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
12. [benadeelde partij 24] , tot een bedrag van € 1764,50 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijk rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen
[benadeelde partij 23] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 24] ontvankelijk zijn in hun vordering en dat deze vorderingen alle toewijsbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 18/196187-20 onder 1 ten laste gelegde feit geen aantasting in de persoon teweeg heeft gebracht zodat de benadeelde partij niet- ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Wat betreft de benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft de officier van justitie gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat onduidelijk is waar het gevorderde bedrag op ziet.
Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 22] en [benadeelde partij 21] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zij in de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat de oplichtingen niet aan verdachte worden verweten en er onvoldoende causaal verband is tussen het onder parketnummer 18/196187-20 onder 1 ten laste gelegde feit en de schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 22] en [benadeelde partij 21] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, onder verwijzing naar de motivering van de officier van justitie.
De raadsman heeft wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 24] betoogd dat zij in de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak.
Wat betreft de benadeelde partijen [benadeelde partij 23] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , en [benadeelde partij 20] heeft de raadsman betoogd dat de door hen ingediende vorderingen kunnen worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/196187-20 onder 2 bewezenverklaarde ( [benadeelde partij 23] ), het onder parketnummer 18/196187-20 onder 3 bewezenverklaarde ( [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9] ) en het onder parketnummer 18/132086-21 bewezenverklaarde ( [benadeelde partij 20] ). De vordering (ter zake van uitsluitend materiële schade), waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank in alle gevallen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 22] en [benadeelde partij 21] . De rechtbank zal daarom deze benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
Wat betreft de benadeelde partij [benadeelde partij 24] acht de rechtbank het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 6] hebben vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partijen niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 60a, 63, 209, 213, 231b, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/235635-20 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de onder parketnummer 18/196187-20 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/132086-21 ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 21]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 22]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 23]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 180,00(zegge: honderdtachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 23] , te betalen een bedrag van € 180,00 (zegge: honderdtachtig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van drie dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 23] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 110,95(zegge: honderdtien euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van € 110,95 (zegge: honderdtien euro en vijfennegentig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van twee dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.700,00(zegge: drieduizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van € 3.700,00 (zegge: drieduizend zevenhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 47 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 785,95(zegge: zevenhonderdvijfentachtig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van € 785,95 (zegge: zevenhonderdvijfentachtig euro en vijfennegentig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 15 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 8]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 50,00(zegge: vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] , te betalen een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van één dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/196187-20, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 9]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 206,50(zegge: tweehonderd zes euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 9] , te betalen een bedrag van € 206,50 (zegge: tweehonderd zes euro en vijftig cent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van vier dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 9] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/132086-21:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 20]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 400,00(zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 20] , te betalen een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van acht dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 20] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18-235635-20:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 24]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2021.
Mr. Hoekstra en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.