Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:voor een bewezenverklaring van verkrachting is vereist dat aangeefster door bepaalde gedragingen van verdachte is gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan.
Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over het seksuele contact tussen haar en verdachte. Aangeefster stelt dat dit contact onvrijwillig was en dat zij werd gedwongen tot het ondergaan en uitvoeren van seksuele handelingen. Verdachte ontkent niet dat de handelingen hebben plaatsgevonden, maar stelt dat deze vrijwillig waren en dat er geen sprake was van enige vorm van dwang. De officier van justitie vindt de verklaring van aangeefster betrouwbaar en stelt dat deze op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt dat er naast aangeefster en verdachte geen directe getuigen zijn van de verrichte/ondergane seksuele handelingen. De rechtbank kan dus enkel bewezen achten dat verdachte aangeefster tot de seksuele handelingen heeft gedwongen, als zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en als deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster overweegt de rechtbank het volgende. Nadat aangeefster op 22 augustus 2019 bij zowel haar ouders als het ziekenhuis heeft verklaard al gedurende langere tijd regelmatig door verdachte te zijn verkracht, heeft op 23 augustus 2019 een informatief gesprek zeden met de politie plaatsgevonden. Vervolgens is zij eigener beweging en zonder dat van enige drang of dwang is gebleken, terug gegaan naar verdachte. Het heeft vervolgens geruime tijd geduurd voordat aangeefster bereid was om aangifte tegen verdachte te doen. Dat is gebeurd op 5 november 2019 en volgens aangeefster zou in de periode tussen 23 augustus en 5 november 2019 het seksueel misbruik zijn doorgegaan. Ook na 5 november 2019 heeft aangeefster bij verdachte verbleven en heeft zij met hem seksueel contact onderhouden tot aan zijn aanhouding die maanden later heeft plaatsgevonden. De kennelijke wens van aangeefster om bij verdachte te blijven en met hem een seksuele relatie te onderhouden laat zich slecht rijmen met het seksuele geweld waarover door aangeefster is verklaard. Hierbij neemt de rechtbank ook de brieven die aangeefster aan verdachte heeft gestuurd in overweging. Een van die brieven is verstuurd op 19 mei 2020 (zes maanden na de aangifte). In deze brief staat onder andere dat aangeefster verdachte mist en dat zij van hem houdt. Dit alles geeft een ander beeld van de relatie tussen aangeefster en verdachte dan de aangifte doet vermoeden. De rechtbank zal ten aanzien van de bewijsvraag dan ook uiterst behoedzaam moeten omgaan met de verklaringen van aangeefster.
Door de officier van justitie is ter ondersteuning van de vermeende gewelddadige handelingen van verdachte gewezen op foto’s van letsel bij aangeefster. Deze foto’s zijn op 23 augustus 2019 gemaakt tijdens forensisch medisch onderzoek. De rechtbank stelt vast dat niet is onderzocht op welke wijze en wanneer de aangetroffen verwondingen zijn ontstaan. De enkele aanwezigheid van letsel op 23 augustus 2019 kan de aangifte niet zonder meer ondersteunen, temeer nu de aard van het letsel niet direct wijst op een relatie met seksuele handelingen. Daar komt bij dat aangeefster op 22 augustus 2019 tegen haar ouders heeft gezegd dat verdachte haar keel dichtgeknepen zou hebben. Er is echter op 23 augustus 2019 geen letsel aangetroffen in de hals/keel van aangeefster.
Daarnaast is, ter ondersteuning van de aangifte, door de officier van justitie gewezen op de verklaringen van getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard over wat aangeefster hem heeft verteld over de seks en de gewelddadige handelingen van verdachte. Zijn waarneming is derhalve niet afkomstig uit een andere bron dan aangeefster zelf. De verklaringen gaan onder andere over de toestand van aangeefster nadat ze - naar eigen zeggen - (gedwongen) seks heeft gehad met verdachte op 28 augustus 2019. Volgens [getuige 1] heeft aangeefster hem die dag verteld dat verdachte erg gewelddadig was geweest en dat ze meerdere klappen had gehad. Hij heeft die dag echter geen blauwe plekken gezien bij aangeefster. Over de gemoedstoestand van aangeefster verklaart [getuige 1] in algemene zin dat aangeefster, als hij vermoedde dat zij seks had gehad met verdachte , veel afstandelijker was en niet aangeraakt wilde worden. Ook op 22 augustus 2019 liet aangeefster dergelijk gedrag zien; ze wilde niet onderzocht en aangeraakt worden door ambulancepersoneel. De moeder van aangeefster had die dag een melding gedaan waarin zij zorgen uitte over het fysieke welzijn van haar dochter, waarna een ambulance en de politie zijn gegaan naar het adres waar aangeefster verbleef. De rechtbank overweegt dat deze toestand van aangeefster zou kunnen passen bij de aangifte. Dit gedrag zou echter ook kunnen passen bij het overmatig drugsgebruik van aangeefster ten tijde van de ten laste gelegde periode (ook op 22 augustus 2019) en haar psychische kwetsbaarheid. De rechtbank kan hier dan ook geen overwegende (bewijs)waarde aan hechten.
Uit het dossier volgt verder dat [getuige 2] op 28 juli 2019 telefonisch contact heeft gehad met verbalisant [verbalisant] waarbij zij heeft verklaard over mishandelingen van aangeefster door verdachte. Het is echter niet duidelijk in hoeverre [getuige 2] getuige is geweest van deze mishandelingen of dat zij als getuige heeft verklaard over wat aangeefster haar heeft verteld. Ook aan deze verklaring kan de rechtbank geen overwegend bewijs ontlenen om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank concludeert dan ook dat de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden die de verklaring van aangeefster zouden moeten ondersteunen, gelet ook op de behoedzaamheid waarmee de rechtbank met die verklaring moet omgaan, niet van dien aard zijn dat zij daarop de bewezenverklaring kan stoelen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.