ECLI:NL:RBNNE:2021:4352

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
18/177970-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 454 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte werd vrijgesproken van de aanklacht van verkrachting. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van slachtoffers die door de verdachte waren opgelicht via online platforms zoals Facebook Marketplace en Marktplaats. De verdachte had zich bediend van valse identiteiten en had goederen aangeboden zonder deze daadwerkelijk te leveren. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van een slachtoffer met de dood, waarbij hij dreigende berichten had verstuurd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanklacht van verkrachting en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank overwoog dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijs en dat er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van haar verklaringen. De rechtbank heeft de vorderingen van enkele benadeelde partijen toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van online oplichting en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/177970-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2021 .
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanpassing en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 23 mei 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Emmen, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan
van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende
verdachte (telkens):
- zijn penis en/of zijn tong en/of meerdere vingers in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis en/of meerdere vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin dat verdachte (telkens) (met kracht):
- onverhoeds zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer 1] een klap in het gezicht heeft gegeven en /of
- die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] bij haar keel heeft gegrepen en (vervolgens) heeft geknepen en/of
- de polsen van die [slachtoffer 1] stevig heeft vastgepakt en/of
- een arm van die [slachtoffer 1] op haar rug heeft gedraaid en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft opgetild en op bed gegooid/geduwd en/of
- ( vervolgens) de kleding van die [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft geduwd en/of
- een hand over de mond van die [slachtoffer 1] heeft gehouden/gedrukt en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 1] in een kussen heeft geduwd en/of
- de deur op slot heeft gedraaid en/ of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd:" ik snij jouw keel en die van jouw ouders door" en/of "ik kom jou met mijn vrienden opzoeken.
Wij zullen jouw familieleden martelen en neersteken en jouw familie moet toekijken hoe wij jou in jouw pokkel steken en een langzame dood
laten sterven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Zandpol, gemeente Emmen en/of Assen, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens,
van een ander, te weten de voor- en achternaam en een of meerdere e-mailadressen van [benadeelde partij 1] , heeft gebruikt
door zich als online verkoper als die [benadeelde partij 1] voor te doen, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
3.
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 17 september 2019 tot en met 5 februari 2020 te Assen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
meerdere personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen en/of goederen, te weten:
- [benadeelde partij 2] tot afgifte van €75,- en/of
- [benadeelde partij 3] tot afgifte van €186,95 en/of
- [benadeelde partij 4] tot afgifte van € 75,- en/of
- [benadeelde partij 5] tot afgifte van € 157,- en/of
- [benadeelde partij 6] tot afgifte van €160, - en/of
- [benadeelde partij 7] tot afgifte van een hoeveelheid sieraden en/of €5.183,43
door:
- via Facebook Marketplace en/of Marktplaats goederen aan te bieden tegen betaling en zonder {volledige) levering zich en/of een ander van de betaling
van die goederen of diensten te verzekeren en/of
- gebruik te maken van de/een (valse) identiteit(en), te weten: [benadeelde partij 1] en/of [naam 1] , [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of
- ( onbekend gebleven) listige kunstgrepen middels een automatische cashback op geplaatste bestellingen in de webshop van [benadeelde partij 7]
alle openstaande bedragen van de bedrijfsrekening te halen en op diverse rekeningen terug te storten;
4 .
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2019 tot en met 16 oktober 2019 te Assen, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een bericht te sturen naar [slachtoffer 1] met de volgende teksten "Zeg maar tegen [slachtoffer 2] ”, “Kom op dan, kankermongool”
“ Ik schiet of steek je zo dood’’ “ Zeg m dat maar”;
5.
hij op of omstreeks 11 juni 2019 te Assen, opzettelijk een laptop (Acer Aspire A515), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte in bruikleen onder zich had, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 5 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen.
De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling voor het onder 1, 2, 3 (deels) en 4 ten laste gelegde gevorderd.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte steun vindt in de waargenomen letsels en emoties bij aangeefster, zoals blijkt uit de foto’s van letsel, verklaringen van [getuige 1] , waarnemingen van een arts, de processen-verbaal waarin de waarnemingen van [getuige 2] en de ouders van aangeefster zijn opgetekend alsmede de gedragingen van aangeefster in de ambulance .
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd en dat verdachte gelden op zijn rekening heeft ontvangen waarbij de tenaamstelling van de betreffende rekening de naam ‘ [benadeelde partij 1] ’ bevat.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 3 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde partij 7] . Voor een bewezenverklaring van oplichting is vereist dat de benadeelde tot afgifte is bewogen door specifiek in de wet genoemde oplichtingsmiddelen. Ten aanzien van deze zaak blijkt niet door welke oplichtingsmiddelen de benadeelde is bewogen tot afgifte, zodat de benadeelde partij juridisch gezien niet is opgelicht.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat een objectief persoon zich redelijkerwijs bedreigd kan voelen door de confrontatie met de berichten die verdachte heeft verstuurd naar [slachtoffer 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 3, zesde gedachtestreepje, ten laste gelegde oplichting van [benadeelde partij 7] .
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat niemand getuige is geweest van de vermeende seksuele mishandelingen/verkrachtingen en dat de waarde van de verklaringen van getuigen zeer beperkt is omdat deze verklaringen uiteindelijk allemaal aangeefster als bron hebben. Daarnaast kunnen er vraagtekens worden gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. De relatie tussen aangeefster en verdachte is doorgegaan na de aangifte, terwijl er geen reden is om aan te nemen dat aangeefster hiertoe werd gedwongen. Er zijn aanwijzingen in het dossier te vinden waaruit volgt dat de verklaring van aangeefster niet correct is. Zo bevat het dossier brieven van aangeefster gericht aan verdachte, waaruit onder andere volgt dat aangeefster verdachte mist en dat zij van hem houdt. Deze brieven zijn geschreven ná de aangifte. Er was daarnaast geen sprake van bedreiging door het op slot draaien van de deur. Het slot op de deur van verdachte is een draaislot dat je aan de binnenkant makkelijk kunt opendraaien.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de bedreigende tekst juist door aangever werd gebruikt toen hij het huis van verdachte binnenviel. Verdachte ontkent de bedreiging.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte van mening is dat hij correct heeft gehandeld omdat hij de laptop als borg onder zich had. Aangever had € 200,00 van hem geleend maar dit bedrag, na diverse aanmaningen, nooit aan hem terugbetaald.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:voor een bewezenverklaring van verkrachting is vereist dat aangeefster door bepaalde gedragingen van verdachte is gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan.
Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over het seksuele contact tussen haar en verdachte. Aangeefster stelt dat dit contact onvrijwillig was en dat zij werd gedwongen tot het ondergaan en uitvoeren van seksuele handelingen. Verdachte ontkent niet dat de handelingen hebben plaatsgevonden, maar stelt dat deze vrijwillig waren en dat er geen sprake was van enige vorm van dwang. De officier van justitie vindt de verklaring van aangeefster betrouwbaar en stelt dat deze op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt dat er naast aangeefster en verdachte geen directe getuigen zijn van de verrichte/ondergane seksuele handelingen. De rechtbank kan dus enkel bewezen achten dat verdachte aangeefster tot de seksuele handelingen heeft gedwongen, als zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en als deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster overweegt de rechtbank het volgende. Nadat aangeefster op 22 augustus 2019 bij zowel haar ouders als het ziekenhuis heeft verklaard al gedurende langere tijd regelmatig door verdachte te zijn verkracht, heeft op 23 augustus 2019 een informatief gesprek zeden met de politie plaatsgevonden. Vervolgens is zij eigener beweging en zonder dat van enige drang of dwang is gebleken, terug gegaan naar verdachte. Het heeft vervolgens geruime tijd geduurd voordat aangeefster bereid was om aangifte tegen verdachte te doen. Dat is gebeurd op 5 november 2019 en volgens aangeefster zou in de periode tussen 23 augustus en 5 november 2019 het seksueel misbruik zijn doorgegaan. Ook na 5 november 2019 heeft aangeefster bij verdachte verbleven en heeft zij met hem seksueel contact onderhouden tot aan zijn aanhouding die maanden later heeft plaatsgevonden. De kennelijke wens van aangeefster om bij verdachte te blijven en met hem een seksuele relatie te onderhouden laat zich slecht rijmen met het seksuele geweld waarover door aangeefster is verklaard. Hierbij neemt de rechtbank ook de brieven die aangeefster aan verdachte heeft gestuurd in overweging. Een van die brieven is verstuurd op 19 mei 2020 (zes maanden na de aangifte). In deze brief staat onder andere dat aangeefster verdachte mist en dat zij van hem houdt. Dit alles geeft een ander beeld van de relatie tussen aangeefster en verdachte dan de aangifte doet vermoeden. De rechtbank zal ten aanzien van de bewijsvraag dan ook uiterst behoedzaam moeten omgaan met de verklaringen van aangeefster.
Door de officier van justitie is ter ondersteuning van de vermeende gewelddadige handelingen van verdachte gewezen op foto’s van letsel bij aangeefster. Deze foto’s zijn op 23 augustus 2019 gemaakt tijdens forensisch medisch onderzoek. De rechtbank stelt vast dat niet is onderzocht op welke wijze en wanneer de aangetroffen verwondingen zijn ontstaan. De enkele aanwezigheid van letsel op 23 augustus 2019 kan de aangifte niet zonder meer ondersteunen, temeer nu de aard van het letsel niet direct wijst op een relatie met seksuele handelingen. Daar komt bij dat aangeefster op 22 augustus 2019 tegen haar ouders heeft gezegd dat verdachte haar keel dichtgeknepen zou hebben. Er is echter op 23 augustus 2019 geen letsel aangetroffen in de hals/keel van aangeefster.
Daarnaast is, ter ondersteuning van de aangifte, door de officier van justitie gewezen op de verklaringen van getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard over wat aangeefster hem heeft verteld over de seks en de gewelddadige handelingen van verdachte. Zijn waarneming is derhalve niet afkomstig uit een andere bron dan aangeefster zelf. De verklaringen gaan onder andere over de toestand van aangeefster nadat ze - naar eigen zeggen - (gedwongen) seks heeft gehad met verdachte op 28 augustus 2019. Volgens [getuige 1] heeft aangeefster hem die dag verteld dat verdachte erg gewelddadig was geweest en dat ze meerdere klappen had gehad. Hij heeft die dag echter geen blauwe plekken gezien bij aangeefster. Over de gemoedstoestand van aangeefster verklaart [getuige 1] in algemene zin dat aangeefster, als hij vermoedde dat zij seks had gehad met verdachte , veel afstandelijker was en niet aangeraakt wilde worden. Ook op 22 augustus 2019 liet aangeefster dergelijk gedrag zien; ze wilde niet onderzocht en aangeraakt worden door ambulancepersoneel. De moeder van aangeefster had die dag een melding gedaan waarin zij zorgen uitte over het fysieke welzijn van haar dochter, waarna een ambulance en de politie zijn gegaan naar het adres waar aangeefster verbleef. De rechtbank overweegt dat deze toestand van aangeefster zou kunnen passen bij de aangifte. Dit gedrag zou echter ook kunnen passen bij het overmatig drugsgebruik van aangeefster ten tijde van de ten laste gelegde periode (ook op 22 augustus 2019) en haar psychische kwetsbaarheid. De rechtbank kan hier dan ook geen overwegende (bewijs)waarde aan hechten.
Uit het dossier volgt verder dat [getuige 2] op 28 juli 2019 telefonisch contact heeft gehad met verbalisant [verbalisant] waarbij zij heeft verklaard over mishandelingen van aangeefster door verdachte. Het is echter niet duidelijk in hoeverre [getuige 2] getuige is geweest van deze mishandelingen of dat zij als getuige heeft verklaard over wat aangeefster haar heeft verteld. Ook aan deze verklaring kan de rechtbank geen overwegend bewijs ontlenen om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank concludeert dan ook dat de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden die de verklaring van aangeefster zouden moeten ondersteunen, gelet ook op de behoedzaamheid waarmee de rechtbank met die verklaring moet omgaan, niet van dien aard zijn dat zij daarop de bewezenverklaring kan stoelen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:door de officier van justitie is veroordeling gevorderd, ervan uitgaande dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Nu medeplegen niet is ten laste gelegd en de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte zelfstandig van de achternaam en e-mailadressen van aangever [benadeelde partij 1] gebruik heeft gemaakt, wordt verdachte van dit feit vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:verdachte stelt dat hij de laptop van aangever onder zich had als borg voor een geldlening en dat hij de laptop heeft verkocht na aangever (tevergeefs) herhaaldelijk te hebben gesommeerd de lening terug te betalen. De rechtbank is van oordeel dat het scenario dat verdachte de laptop heeft verduisterd onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 januari 2020, opgenomen op pagina 160 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 januari 2020, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d .d. 24 januari 2020, opgenomen op pagina 174 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 4] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d . 31 december 2019, opgenomen op pagina 183 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 5] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d . 9 december 2019 opgenomen op pagina 275 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 6] .
Verdachte wordt vrijgesproken van de onder 3, zesde gedachtestreepje, ten laste gelegde oplichting van [benadeelde partij 7] . Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Uit het dossier blijkt niet door welke oplichtingsmiddelen [benadeelde partij 7] zou zijn bewogen tot afgifte van sieraden en/of geldbedragen, zodat vrijspraak moet volgen.
Verdachte heeft een ontkennende verklaring afgelegd wat betreft het onder 4 ten laste gelegde. De rechtbank past dan ook de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 28 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb het bericht dat staat op pagina 196 van het dossier verstuurd;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2019 opgenomen op pagina 192 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020001 (Etna) d.d. 10 september 2020 inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik hoorde van [naam 5] dat [verdachte] mij bedreigd had door te zeggen dat hij met vrienden vanuit Assen zou komen om mij de strot door te snijden. [slachtoffer 1] had dit van [verdachte] ontvangen via de whatsapp en had dit aan [naam 5] doorgestuurd en naar [naam 6] ;
3 . Een schriftelijk bescheid, te weten een screenshot van een bericht, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2019 opgenomen op pagina 196 van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
3.
hij op meerdere momenten in of omstreeks de periode van 17 september 2019 tot en met 5 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
- [benadeelde partij 2] tot afgifte van €75,- en
- [benadeelde partij 3] tot afgifte van € 186,95 en
- [benadeelde partij 4] tot afgifte van €75, - en
- [benadeelde partij 5] tot afgifte van €157, - en
- [benadeelde partij 6] tot afgifte van €160,-
door:
- via Facebook Marketplace goederen aan te bieden tegen betaling en zonder levering zich en/of een ander van de betaling van die goederen te verzekeren en
- gebruik te maken valse identiteiten, te weten: [benadeelde partij 1] en [naam 1] en [naam 2] ;
4.
hij in de periode van 15 oktober 2019 tot en met 16 oktober 2019 in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een bericht te sturen naar [slachtoffer 1] met de volgende teksten "Zeg maar tegen [slachtoffer 2] ”, “Kom op dan, kankermongool” “Ik schiet of steek je zo dood’’ “Zeg m dat maar”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
4. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 (met uitzondering van het onder 3, zesde gedachtestreepje, ten laste gelegde) en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel ex artikel 38v, tweede lid, onder b, Sr wordt opgelegd, in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] en een gebiedsverbod voor [plaats] , gedurende drie jaren, waarbij iedere overtreding bestraft wordt met een hechtenis van veertien dagen met een maximum van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan online oplichting waarbij hij zijn kennis van de virtuele wereld heeft ingezet om zichzelf te verrijken ten nadele van nietsvermoedende burgers. Zij waren in de veronderstelling dat zij handelden met een bonafide verkoper van goederen. Vervolgens kregen zij de goederen niet geleverd waar zij voor betaald hadden.
Dit zijn ernstige en ergerlijke feiten.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij het vertrouwen van de aangevers heeft gewekt en dit vervolgens op grove wijze heeft geschonden. Daarnaast heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de maatschappij - ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer - in algemene zin moet kunnen hebben in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging. De rechtbank neemt bij de straftoemeting in aanmerking dat verdachte in het verleden meerdere malen is veroordeeld wegens het uiten van bedreigingen.
De rechtbank acht gezien de aard, ernst en hoeveelheid van de door verdachte gepleegde strafbare feiten de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk, omdat de aard en ernst van deze feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal echter een aanzienlijk lagere straf opleggen dan geëist omdat zij verdachte vrijspreekt van de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten.
Gelet op de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis, welke duur mede het gevolg is van een mislukte schorsing van de voorlopige hechtenis in verband met het niet nakomen door verdachte van opgelegde schorsingsvoorwaarden, ziet de rechtbank thans geen ruimte meer om verdachte tevens een voorwaardelijke straf op te leggen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 926,97 ter zake van materiële schade en € 24 .000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 400,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 75,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
4. [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 186,75 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
5. [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
6. [benadeelde partij 5] tot een bedrag van € 157,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
7. [benadeelde partij 6] tot een bedrag van € 160,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
8. [naam 7] namens [benadeelde partij 7] tot een bedrag van € 8.062,68 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen
[benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] ontvankelijk zijn in hun vordering en dat hun vorderingen toewijsbaar zijn vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en dat deze dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 15.926,97, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde geen aantasting in de persoon teweeg heeft gebracht zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Wat betreft de benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering ziet op een ander delict dan is ten laste gelegd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard wegens de gevorderde vrijspraak .
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, wegens de bepleite vrijspraak.
De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] de gestelde schade hebben geleden en dat hun schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogtes niet door verdachte zijn betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de respectieve schades zijn ontstaan.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank in alle gevallen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering ziet op een ander delict dan is ten laste gelegd.
Wat betreft de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 1] en [naam 7] namens [benadeelde partij 7] , acht de rechtbank het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 285 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 454 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 75,00(zegge: vijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 75,00 (zegge: vijfenzeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van één dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 186,75(zegge: honderdzesentachtig euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van € 186,75 (zegge: honderdzesentachtig euro en vijfenzeventig cent ), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van drie dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 157,00(zegge: honderdzevenenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , te betalen een bedrag van € 157,00 (zegge: honderdzevenenvijftig euro ), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van drie dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 160,00(zegge: honderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , te betalen een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van drie dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 7](namens [benadeelde partij 7] ) in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2021.
Mr. T.P. Hoekstra en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.