ECLI:NL:RBNNE:2021:4330

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
10 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 21 - 133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van individuele studietoeslag op basis van de Participatiewet en de status van levenlanglerenkrediet als studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet (PW). Eiser, die drie studies volgt aan de Hanzehogeschool Groningen, had een aanvraag ingediend voor deze toeslag, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat hij geen recht zou hebben op studiefinanciering. Eiser ontving wel een levenlanglerenkrediet, wat volgens verweerder niet gelijkgesteld kan worden met studiefinanciering zoals bedoeld in de PW. De rechtbank oordeelde echter dat het levenlanglerenkrediet wel degelijk als studiefinanciering moet worden beschouwd, en dat de afwijzing van de aanvraag op een ondeugdelijke motivering berustte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekst van artikel 3.1, derde lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) duidelijk is en dat een toekomstige wetswijziging, die het levenlanglerenkrediet expliciet van studiefinanciering zou uitsluiten, niet van toepassing is op deze zaak. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. Dit betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor de individuele studietoeslag, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde van een structurele medische beperking die hem zou verhinderen om inkomsten te verwerven.

De rechtbank oordeelde dat eiser in staat is om naast zijn studie inkomsten te genereren, bijvoorbeeld als taxichauffeur, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door een medische beperking niet kan werken. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Dwars),
en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T. van der Veen).

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
In het besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan de zaak is voorafgegaan
1.1.
Eiser heeft vanaf 2004 diverse opleidingen gedaan. Op dit moment volgt hij drie studies aan de Hanzehogeschool Groningen, te weten: B Medische Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken, M Data Science for Life Sciences en M Smart Systems Engineering. Hij heeft geen recht (meer) op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Wel ontvangt hij een levenlanglerenkrediet van de Dienst Uitvoering Onderwijs. Op 7 oktober 2020 heeft eiser individuele studietoeslag aangevraagd.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor een individuele studietoeslag, omdat hij geen recht heeft op studiefinanciering (WSF 2000) of tegemoetkoming in de studiekosten (WTOS).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt dat het levenlanglerenkrediet geen studiefinanciering is, zoals bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdeel b, van de PW. De WSF 2000 heeft - naast het ondersteunen in de kosten van het volgen van het onderwijs - tevens tot doel financiële ondersteuning te bieden in de kosten van levensonderhoud. Dat is bij het levenlanglerenkrediet niet het geval. Dat ziet enkel op een financiële bijdrage in de kosten van het volgen van het onderwijs. Er is dan ook sprake van een andere invulling van het begrip studiefinanciering indien het gebruikt wordt voor levenlanglerenkrediet. Daar komt bij dat artikel 36b van de PW binnenkort zal worden gewijzigd, waarin expliciet wordt opgenomen dat onder studiefinanciering geen levenlanglerenkrediet wordt bedoeld.
Argumenten van partijen
3. Eiser betwist dat hij niet voldoet aan de voorwaarde om voor een individuele studietoeslag in aanmerking te komen, omdat hij recht heeft op studiefinanciering. Artikel 3.1, derde lid, van de WSF 2000 bepaalt, dat indien een student geen aanspraak heeft op studiefinanciering als bedoeld in het eerste of tweede lid de studiefinanciering bestaat uit levenlanglerenkrediet. Volgens eiser moet onder artikel 36b, eerste lid, onderdeel b, van de PW ook het levenlanglerenkrediet worden verstaan. Het levenlanglerenkrediet is hiervan niet uitgezonderd. Eiser vindt dat hij door een structurele medische beperking tijdens zijn studie geen inkomsten kan werven, omdat hij geen mondkapje kan dragen. Ter onder-bouwing daarvan verwijst eiser naar de verklaring van psychiater R. Tillema-Schoon van 19 augustus 2020.
4. Verweerder stelt dat het levenlanglerenkrediet wezenlijk iets anders is dan studie-financiering. Bij het levenlanglerenkrediet is geen sprake van financiële ondersteuning in de kosten van levensonderhoud. Doel van de individuele studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van de inkomsten uit een bijbaan. Nog afgezien hiervan, voldoet eiser niet aan de voorwaarde van artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, van de PW, omdat eiser in staat is tijdens zijn studie inkomsten te verwerven als taxichauffeur en zzp'er.
Het geschilpunt
5. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder eiser terecht een individuele studietoeslag heeft onthouden.
Relevant juridisch kader
5.1.
Ingevolge artikel 36b, eerste lid, van de PW kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele studietoeslag verlenen indien hij op de datum van de aanvraag:
a. 18 jaar of ouder is;
b. recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
c. geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft; en
d. door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven.
5.2.
Artikel 3.1, derde lid, van de WSF 2000 bepaalt dat, indien een student geen aanspraak heeft op studiefinanciering als bedoeld in het eerste of tweede lid, studiefinanciering bestaat uit levenlanglerenkrediet.
Is levenlanglerenkrediet studiefinanciering?
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser gelijk als hij stelt dat het levenlang-lerenkrediet dient te worden aangemerkt als studiefinanciering. De tekst van artikel 3.1, derde lid, van de WSF 2000 is wat dat betreft helder en leidend. Kortom, het levenlang-lerenkrediet is gelijk te stellen met studiefinanciering en in zoverre niet van artikel 36b van de PW uitgezonderd. Een toekomstige wetswijziging van artikel 36b van de PW, waarin het levenlanglerenkrediet expliciet van studiefinanciering wordt uitgesloten, leidt de rechtbank vooralsnog niet tot een ander oordeel. Reeds gelet hierop berust het bestreden besluit op een ondeugdelijk motivering en onzorgvuldig onderzoek. Het bestreden besluit houdt daarom geen stand vanwege strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5.4.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Structurele medische beperking?
5.5.
Verweerder meent dat eiser ook overigens geen recht kan doen gelden op individuele studietoeslag, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven (artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, van de PW). Eiser stelt daarentegen dat hij wel een structurele medische beperking heeft wegens de verplichting om mondkapjes te dragen in het taxivervoer als gevolg van Covid-19. Hij verwijst daarvoor naar de verklaring van psychiater R. Tillema-Schoon van 19 augustus 2020. Daaruit blijkt dat eiser op medische gronden geen mondkapje mag dragen, omdat dit voor hem ernstige gevolgen voor zijn gezondheid kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het dragen van een mondkapje voor hem zodanig verstrekkende gevolgen heeft dat sprake is van een structurele medische beperking, waardoor hij naast zijn studie geen inkomsten kan verwerven. Van een ernstige structurele lichamelijke of psychische beperking is geenszins gebleken. De rechtbank acht de verklaring van de psychiater daartoe in ieder geval niet toereikend. Daar komt bij dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door (een blijvende) ziekte of gebrek feitelijk geen werk meer zou kunnen verrichten (bijvoorbeeld als taxichauffeur). Vaststaat dat eiser al jarenlang werkt als taxichauffeur bij taxibedrijf [naam] Uit zijn bankrekening-afschriften blijkt dat hij op 29 september 2020 voor periode 8 (augustus 2020) nog een netto loon van € 246,76 heeft ontvangen van Taxibedrijf [naam] . Eiser werkt daarnaast nog als zzp'er onder zijn (eigen) bedrijfsnaam [bedrijfsnaam] . Ter zitting heeft eiser nog gezegd dat hij sinds 15 december 2020 weer werkt, ditmaal in de schoonmaak van taxi's. De stelling van eiser komt de rechtbank dan ook niet overtuigend over.
Conclusie
5.6.
Het voorgaande betekent dat eiser in staat moet worden geacht om naast zijn studie inkomsten te verwerven uit een bijbaan. Eiser voldoet dus niet aan het criterium van artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, van de PW om in aanmerking te komen voor een individuele studietoeslag.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-, uitgaande van een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1) en van twee proceshandelingen (indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 748,- per punt.
7. Verweerder dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.496-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
B. de Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.