ECLI:NL:RBNNE:2021:4319

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
195122 HA ZA 19-218 en 197873 HA ZA 20-64
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand in bedrijfspand na barbecuedemonstratie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door een brand in een bedrijfspand in Winschoten. De brand vond plaats op 10 juni 2017 en werd vermoedelijk veroorzaakt door het deponeren van nog warme restanten van barbecuebriketten, de zogenaamde cobblestones, in een vuilniszak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan door gevaarzettend handelen van zowel de demonstrant, [gedaagde], als de medewerker van Welkoop, [medewerker]. De rechtbank oordeelt dat Welkoop op grond van de artikelen 6:170 en 6:171 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van Welkoop vastgesteld, evenals de aansprakelijkheid van [gedaagde] in de vrijwaringszaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schade gelijkelijk moet worden verdeeld tussen Welkoop en [gedaagde], waarbij de vergoedingsplicht van beide partijen op 50% is vastgesteld. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan [eiser] toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 22 september 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/18/195122 / HA ZA 19-218 van

1.[eiser ] H.O.D.N. [bedrijf eiser ],

wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zwolle,
eisers,
advocaat thans mr. J.S. Knot te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WELKOOP WINKEL B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/18/197873 / HA ZA 20-64 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WELKOOP WINKEL B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser ], ABN Amro, Welkoop en [gedaagde] genoemd worden.
[eiser ] en ABN Amro zullen gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [eiser ] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

in de hoofdzaak

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 april 2021;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 juli 2020 en de bij die gelegenheid door mr. De Jong voorgedragen spreekaantekeningen, de overgelegde producties 28 van de zijde van [eiser ] c.s. en producties 6 tot en met 9 van de zijde van Welkoop;
- de akte van [eiser ] c.s.;
- de antwoordakte van Welkoop;
  • de antwoordakte van [eiser ] c.s.;
  • de (tweede) antwoordakte van Welkoop.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.
1.3.
Bij brief van 20 juli 2020 heeft mr. Streefkerk namens Welkoop opgemerkt dat het proces-verbaal van de comparitie correctie behoeft, omdat het door hem gedane bewijsaanbod geen betrekking had op een alternatieve oorzaak maar op het standpunt van Welkoop dat de oorzaak van de brand niet gelegen is geweest in de cobblestones, in de brandwerende scheidingsmuur en/of in de opgeslagen producten. De rechtbank leest het proces-verbaal zoals Welkoop beoogt. Daarom is een correctie niet nodig.
1.4.
Welkoop heeft bij B16-formulier van 9 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de rolverwijzing voor het nemen van een antwoordakte door [eiser ] c.s. Bij rolbeslissing is aan dit bezwaar voorbij gegaan en is Welkoop in de gelegenheid gesteld om op de antwoordakte van [eiser ] c.s. te reageren. Welkoop heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De rechtbank constateert dat Welkoop in haar (tweede) antwoordakte het eerder gemaakte bezwaar heeft herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op de eerder genomen rolbeslissing. Dit temeer omdat gesteld noch gebleken is dat Welkoop hierdoor in haar procesvoering is benadeeld of anderszins in haar belangen is geschaad.
in de vrijwaringszaak
1.5.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 april 2021;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 juli 2020 en de bij die gelegenheid door mr. De Jong voorgedragen spreekaantekeningen, de overgelegde producties 28 van de zijde van [eiser ] c.s. en producties 6 tot en met 9 van de zijde van Welkoop.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
2.1.
Op zaterdagavond 10 juni 2017 is een bedrijfshal aan de [vestigingsadres eiser] volledig door brand verwoest. In het pand bevonden zich de bedrijfsruimten van [eiser ] en Welkoop, die deze van de eigenaren van het pand hadden gehuurd. [eiser ] exploiteerde daarin onder meer een onderneming in houten meubelen en elektrische fietsen; Welkoop een winkel gericht op de verkoop van allerhande zaken voor onderhoud van de tuin, huisdierbenodigdheden en buitenkleding aan consumenten.
2.2.
Eerder die dag, van ongeveer 12.00 tot 17.00 uur, heeft [gedaagde] een barbecuedemonstratie gegeven voor de ingang van de winkel van Welkoop. [gedaagde] had daartoe op 11 mei 2017 per e-mail (de bedrijfsleider van) Welkoop benaderd met een voorstel. Voor het houden van de barbecuedemonstratie heeft [gedaagde] een vergoeding van € 150,00 van Welkoop ontvangen. [gedaagde] was niet in dienst van Welkoop.
De demonstratie betrof een barbecue van het merk Cobb, waarmee [gedaagde] ter plaatse diverse gerechten voor het winkelend publiek heeft bereid. Na afloop van de demonstratie heeft [gedaagde] de restanten van de gebruikte briketten ("cobblestones") in een plastic vuilniszak gedeponeerd bij het overige barbecue-afval zoals etensresten, servetten en papieren wegwerpbordjes. [gedaagde] heeft de gevulde vuilniszak omstreeks 17.15 uur afgegeven aan een werknemer van Welkoop, de heer E.C. [medewerker], die de zak heeft weggezet bij het andere bedrijfsafval in het inpandige magazijn van Welkoop. In dat deel van het magazijn stonden ook voorraden brandstoffen, waaronder alkylaatbenzine van het merk Aspen.
2.3.
De door de fabrikant van de Cobb-barbecue opgestelde schoonmaakinstructie luidt als volgt:
" (…)
1. Laat de Cobb volledig afkoelen.
2. Gooi de opgebrande Cobble Stone in de vuilnisbak (nadat deze een volledige nacht afgekoeld is,kijk goed of deze niet meer gloeit!)
(…)"
2.4.
De bedrijfsleider van Welkoop heeft om 17.33 uur de alarminstallatie ingeschakeld en als laatste persoon het pand verlaten. Om 17.51 uur heeft de Alarmcentrale een brandmelding ontvangen.
2.5.
De door de opstalverzekeraar van de eigenaren van het bedrijfspand ingeschakelde schade-expert heeft onderzoek laten doen naar de brandoorzaak. Het onderzoek is uitgevoerd door de heren [schade-expert] en [schade-expert] werkzaam bij Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau B.V. Hun bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 5 oktober 2017. Hierin komen zij tot de volgende conclusie:
"Technisch kan de oorzaak van de brand niet worden vastgesteld. Wel kan op basis van beeldmateriaal van het verloop van de brand worden gesteld dat deze vermoedelijk is begonnen in of nabij het magazijn van het filiaal van de Welkoop.
Ook tactisch kan de oorzaak van een brand niet met zekerheid worden vastgesteld. Wel is het, op basis van hetgeen is verklaard en op basis van tijd- en plaatsbepaling, een aannemelijk scenario, dat restanten van de barbecue bij een die gebruikt zijn tijdens de demonstratie die middag in relatie staan tot het ontstaan van de brand."
2.6.
De door ABN Amro ingeschakelde schade-experts, de heren [schade-expert] en [schade-expert] werkzaam bij Biesboer Expertise B.V., hebben ook onderzoek gedaan naar de brandoorzaak. Hun bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 11 oktober 2017. Hierin komen zij tot de volgende conclusie:
"Resumerend wordt dan ook gesteld, dat gezien de bevindingen van de brandweer en de verklaringen van de medewerkers van Welkoop, alsmede van verzekerde en zijn zwager de brand is ontstaan in het magazijn in gebruik bij Welkoop.
Mede gelet op de tijdlijn, namelijk dat de vuilniszak met daarin vrijwel zeker nog smeulende restanten van Cobblestones omstreeks 17.15 uur in het magazijn is geplaatst, het pand omstreeks 17.30 uur werd verlaten en om 17.51 uur de brand werd gemeld bij de hulpdiensten en deze brand bij aankomst van de brandweer het hevigste was in het panddeel achter een overheaddeur zijnde de plaats waar ook de vuilniszak bij ander afval werd gedeponeerd, rechtvaardigt de conclusie dat deze brand vrijwel zeker veroorzaakt is door het weggooien van nog smeulende restanten van een barbecue in een vuilniszak, waardoor de overige vuilniszakken en kunststof afvalcontainers tot ontbranding zijn gekomen en als gevolg hiervan het pand vlam heeft gevat. Deze brand is vervolgens overgeslagen op het gedeelte van het pand in gebruik bij verzekerde."
2.7.
De door de aansprakelijkheidsverzekeraar van (de moedermaatschappij van) Welkoop ingeschakelde schadeexpert heeft onderzoek laten doen naar het brandgedrag van de cobblestones. Het onderzoek is uitgevoerd door de heren [onderzoeker] en [onderzoeker] werkzaam bij Efectis Nederland. Hun bevindingen zijn opgenomen in een rapport van mei 2018. Uit dat rapport blijkt het volgende. De cobblestones blijven na gebruik zeer heet, met temperaturen van circa 300 tot zelfs 500 en 800 graden Celsius. Hoewel de randen ervan koud zijn, blijft de kern van de cobblestone - het ronde gat in het midden - langdurig zeer heet. De onderzoekers hebben gemeten dat cobblestones zelfs vier uur na ontsteking temperaturen kennen van meer dan 400 graden Celsius. Deze temperatuur ligt ver boven de ontbrandingstemperatuur van andere in de vuilniszak aanwezige materialen, zoals papier (200 graden Celsius). De onderzoekers komen tot de volgende conclusie:
"Het is dan ook aannemelijk dat het deponeren van een niet met water overgoten of ondergedompelde Cobble stone in een afvalzak binnen 2,5 uur nadat deze gebrand heeft die in de afvalzak aanwezige materialen kan ontsteken en op deze wijze een brand kan ontstaan.
Uit testen blijkt dat wanneer de Cobble stones worden overgoten met een kopje water (150 ml of meer) of worden ondergedompeld in water de temperatuur en de Cobble stones minder dan 100 °C bedraagt en het niet waarschijnlijk is dat de brand ontstaat wanneer de Cobble stone in een afvalzak gedeponeerd wordt.
(…)
Het deponeren van een met water overgoten of ondergedompelde Cobble stone in een zak met afval kan geen brand in de afvalzak veroorzaken."
2.8.
De door de aansprakelijkheidsverzekeraar van (de moedermaatschappij van) Welkoop ingeschakelde schadeexperts, de heren [schade-expert] en [schade-expert] werkzaam bij Gorpa Schadeonderzoek, hebben onderzoek gedaan naar de brandoorzaak. Hun bevindingen zijn opgenomen in een rapport ("peer review") van 18 juni 2020. Hierin komen zij tot de volgende conclusie:
"Op basis van de bestudeerde stukken en de beschikbare informatie wordt door rapporteurs geconcludeerd dat de oorzaak van de brand bij Welkoop niet meer is vast te stellen. Vanwege de vuurvernietiging, de brandblussing en tijdens de brandblussing geïnitieerde sloop van het pand, was er geen sprake meer van enig beoordeelbaar brandbeeld. De plaats van het ontstaan van de brand kon hierdoor technisch niet meer worden vastgesteld, in het verlengde hiervan ook de brandoorzaak niet.
Een relatie tussen het ontstaan van de brand en de in de afvalzak gedeponeerde barbecuebriketten (Cobblestones) dringt zich misschien op, maar het betreft dan slechts een mogelijke oorzaak voor de brand, die niet met technisch bewijs kan worden onderbouwd of terzijde geschoven. Tactisch werd door Biesboer vervolgens naar een brand als gevolg van nog warme/hete cobblestones toe geredeneerd."
2.9.
ABN Amro is de inboedelverzekeraar van [eiser ]. Zij heeft uit hoofde van de verzekeringspolis bedragen aan [eiser ] uitgekeerd.
2.10.
Bij akte van taxatie van 7 juli 2017, zijnde een vaststellingsovereenkomst die is aangegaan door Expertise Service Center Delta Lloyd (daartoe aangewezen door de verzekeraar, naar de rechtbank aanneemt: ABN Amro) en Vloedgraven Expertise (daartoe aangewezen door de verzekerde, naar de rechtbank aanneemt: [eiser ]), is de schade vastgesteld op:
Inventaris
Basis herstel
69.515
Basis dagwaarde
62.56
Goederen
Basis inkoopwaarde
190.43
Basis dagwaarde
190.43
Overige
Huurdersbelang
36.5
Opruimingskosten
1.9
2.11.
[eiser ] heeft Welkoop meermaals, voor het eerst bij brief van 20 december 2017, aansprakelijk gesteld voor de (overige) door hem geleden brandschade. Welkoop heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.12.
Welkoop heeft bij brief van 1 februari 2018 [gedaagde] aansprakelijk gesteld "
voor zover aangenomen moet worden dat de oorzaak van de brand gelegen is geweest in de door u gebruikte Cobb barbecue en de bijbehorende cobblestones." [gedaagde] heeft geen aansprakelijkheid erkend.
2.13.
Op 17 mei, 24 mei en 26 juli 2018 zijn op verzoek van [eiser ] c.s. in totaal vijf personen als getuigen gehoord in het kader van voorlopige getuigenverhoren, onder wie medewerkers van Welkoop en [gedaagde]. Op 26 juli 2018 is na afloop ook gecompareerd. Op 31 januari 2019 zijn op verzoek van [eiser ] c.s. nog eens twee personen als getuigen gehoord in het kader van voorlopige getuigenverhoren. Van alle verhoren zijn processenverbaal opgemaakt. De rechtercommissaris ten overstaan van wie die verhoren hebben plaatsgevonden, maakt deel uit van de meervoudige kamer die dit vonnis wijst.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser ] c.s. vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat Welkoop jegens [eiser ] en ABN Amro onrechtmatig heeft gehandeld c.q. op grond van artikelen 6:170 en 6:171 van het Burgerlijk Wetboek (BW), 6:181 jo. 6:174 BW en jegens hen aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade;
2. Welkoop te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser ] te voldoen een bedrag van € 223.152,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
3. Welkoop te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ABN Amro te voldoen een bedrag van € 75.000,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
4. Welkoop te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 2.775,00 aan [eiser ] en € 875,00 aan ABN Amro, te vermeerderen met de wettelijke rente over de toegewezen bedragen onder 2 en 3 vanaf 10 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5. Welkoop te veroordelen tot vergoeding van de winstderving die [eiser ] heeft geleden, nader op te maken bij staat;
6. Welkoop te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder in het geval van [eiser ] de kosten van de voorlopige getuigenverhoren, te vermeerderen met de nakosten ad € 157,00 en verhoogd met € 82,00 in geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[eiser ] c.s. legt - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende aan deze vorderingen ten grondslag.
3.3.
[eiser ] c.s. stelt zich op het standpunt dat gezien alle onderzoeken, getuigenverklaringen en het ontbreken van enige andere plausibele oorzaak, het zeer waarschijnlijk is dat de brand bij Welkoop is ontstaan doordat [gedaagde] de restanten van de gebruikte cobblestones in een vuilniszak heeft gedeponeerd en doordat [medewerker] vervolgens die vuilniszak in het inpandige magazijn van Welkoop heeft geplaatst in de nabijheid van ander (brandbaar) afval. De bewijslast ter zake van het causaal verband en de oorzaak van de brand dient daarom te worden omgekeerd, waartoe [eiser ] c.s. verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1353). Het door Welkoop te leveren tegen(deel)bewijs is volgens [eiser ] c.s. niet geleverd. De door [gedaagde] afgelegde verklaringen zijn steeds wisselend en tegenstrijdig, in elk geval als het gaat om het gebruik van een emmer met water. [eiser ] c.s. acht de verklaringen van haar vrienden, het echtpaar [vrienden gedaagde], niet overtuigend.
3.4.
Volgens [eiser ] c.s. is Welkoop in haar hoedanigheid van werkgeefster van [medewerker] en van opdrachtgeefster van [gedaagde] (mede)aansprakelijk voor hun gevaarzettend handelen (artikelen 6:170 en 6:171 BW). De kans dat nog warme en mogelijk nagloeiende briketten zouden leiden tot brand was voorzienbaar en dusdanig groot dat beide personen het afval op een andere wijze hadden moeten verwerken. [gedaagde] had de restanten van de cobblestones gescheiden van het overige afval moeten afvoeren en [medewerker] nadrukkelijker moeten waarschuwen voor de potentieel brandgevaarlijke resten in de zak. [medewerker] had op zijn beurt moeten navragen wat de inhoud van de vuilniszak was, nadat [gedaagde] hem naar zijn eigen zeggen had medegedeeld dat de inhoud mogelijk nog warm was. [medewerker] had de vuilniszak in elk geval niet mogen wegzetten in de nabijheid van ander bedrijfsafval en brandbare stoffen.
3.5.
[eiser ] c.s. raamt de schade van [eiser ] op € 223.152,00 wegens verlies van materiële activa. Hiertoe verwijst [eiser ] c.s. naar de voorraad- en inventarislijsten en aankoopbonnen. Op deze schade strekken door ABN Amro gedane uitkeringen van in totaal € 75.000,00 in mindering. ABN Amro is op haar beurt door deze uitkeringen in de rechten van [eiser ] getreden op grond van artikel 7:962 BW (subrogatie). [eiser ] c.s. vordert verder een verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de winstderving (in elk geval over de jaren 2017 tot en met 2019).
3.6.
Welkoop voert - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende tot haar verweer aan.
3.7.
Welkoop betwist elke vorm van aansprakelijkheid. De technische oorzaak voor de brand is nooit vastgesteld. Uit de chronologische gang van zaken kan ook niet worden afgeleid dat de oorzaak van de brand gelegen moet zijn geweest in het opruimen van het barbecue-afval en het wegzetten van de betreffende vuilniszak in het magazijn van Welkoop. Uit de brandsporen en de beschikbare foto- en filmbeelden kan niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid waar de brand precies is ontstaan. Van het door [eiser ] c.s. veronderstelde scenario blijft hierdoor weinig tot niks over. De hoofdregel van verdeling van het bewijsrisico moet dan ook worden gevolgd. Het is niet aan Welkoop om een andere (plausibele) oorzaak voor het ontstaan van de brand aan te dragen.
3.8.
Volgens Welkoop heeft [eiser ] c.s. het bewijs voor de oorzaak van de brand niet geleverd. Uit het door Efectis verrichte onderzoek blijkt dat cobblestones niet kunnen leiden tot ontbranding van omgevingsmaterialen zodra deze met (een kopje) water zijn overgoten. [gedaagde] heeft verklaard dat zij de door haar gebruikte cobblestones heeft ondergedompeld in een emmer met water, alvorens deze in de afvalzak te deponeren. Van meet af aan heeft zij benadrukt dat zij daar speciaal een emmer voor had meegenomen. Het echtpaar [vrienden gedaagde] heeft de aanwezigheid van de emmer bevestigd. Het meenemen van een emmer, zonder deze daadwerkelijk te gebruiken, is zinledig. Daarmee staat volgens Welkoop genoegzaam vast dat [gedaagde] naar waarheid heeft verklaard. Dat verder niemand anders heeft gezien [gedaagde] water is gaan halen, doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring niet af. Het is zonder meer mogelijk geweest dat zij het water zelf is gaan halen, zonder dat dit door een van de Welkoop medewerkers is gezien.
3.9.
Verder betwist Welkoop dat zij op grond van artikel 6:171 BW kwalitatief aansprakelijk is voor eventuele door [gedaagde] gemaakte fouten. Tussen Welkoop en [gedaagde] bestaat geen eenheid van onderneming. Het initiatief voor de demonstratie lag geheel bij [gedaagde] en Welkoop heeft niets anders gedaan dan het ter beschikking stellen van een plek en een tafel. De demonstratie betrof geen bedrijfsmatige activiteit van Welkoop.
3.10.
Welkoop betwist ook de door [eiser ] c.s. begrote schade(omvang). Welkoop wijst hiertoe op de akte van taxatie van 7 juli 2017 waarin de schade op een lager bedrag is begroot. [eiser ] c.s. gaat bovendien ten onrechte niet uit van de dagwaarden van de materiële activa ten tijde van de brand. De winstderving is onvoldoende onderbouwd, althans er is geen adequate referentieperiode van vóór de brand.
3.11.
Welkoop stelt zich tot slot op het standpunt dat ABN Amro haar vorderingen niet kan gronden op artikel 6:171 BW. Artikel 6:197 BW staat daaraan in de weg. Zij weerspreekt niet langer dat ABN Amro een bedrag van € 69.000,00 aan [eiser ] heeft uitgekeerd en in zoverre in zijn rechten is getreden. De overige bedragen uit productie 30 van [eiser ] c.s., met een totaal van € 23.655,49, betwist zij wel bij gebrek aan een nadere onderbouwing en betalingsbewijzen.
in de vrijwaringszaak
3.12.
Welkoop vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan Welkoop te betalen al hetgeen waartoe Welkoop in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, zulks inclusief de proceskosten in de hoofdzaak, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten in de vrijwaringszaak.
3.13.
Welkoop legt - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende aan deze vordering ten grondslag.
3.14.
In navolging van de stellingen van [eiser ] c.s. en het daaraan ten grondslag gelegde feitencomplex in de hoofdzaak dient te worden uitgegaan van een onzorgvuldig en onrechtmatig handelen van [gedaagde]. [gedaagde] heeft het initiatief voor de barbecuedemonstratie genomen en deze als zelfstandig persoon gegeven. Zij was niet in dienst van Welkoop. Het enige wat Welkoop heeft gedaan, is het faciliteren van deze (niet bedrijfsmatige) activiteit door het beschikbaar stellen van een plek en een tafel. [gedaagde] was onder die omstandigheden verantwoordelijk om te zorgen voor een veilige omgang met de barbecues en een veilige afvoer van alle gebruikte materialen. Hierin is zij nalatig geweest. Uit de rapporten van de schade-experts van Stekelenburg en Biesboer volgt dat de brand heeft kunnen ontstaan doordat [gedaagde] de (warme) restanten van de cobblestones in de vuilniszak heeft gedeponeerd. Het door Efectis uitgevoerde onderzoek bevestigt dat de cobblestones, wanneer deze niet zijn overgoten met water of in water ondergedompeld zijn geweest, kunnen leiden tot ontbranding van andere voorwerpen in de vuilniszak en (vervolgens) van voorwerpen in de directe omgeving van de vuilniszak. Niemand van de werknemers van Welkoop heeft die dag een emmer waargenomen of gezien dat [gedaagde] water is gaan halen; de verklaring van [gedaagde] hierover is bovendien tegenstrijdig. Volgens Welkoop heeft [gedaagde] vervolgens verzuimd om aan [medewerker] mee te delen wat de exacte inhoud van de vuilniszak was, dat de gebruikte cobblestones daarin waren gedeponeerd en dat die cobblestones nog warm waren of konden zijn. [medewerker] hoefde daar niet bedacht op te zijn. De mededeling "
Hij is nog warm" is immers te vaag en aan de vuilniszak was niets te zien. Het verzuim om dergelijke mededelingen te doen, is onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig geweest jegens Welkoop. [gedaagde] had erop bedacht moeten zijn dat de vuilniszak nabij ander afval en/of andere (brandbare) zaken terecht zou kunnen komen.
3.15.
[gedaagde] is volgens Welkoop hoofdelijk - naast Welkoop - aansprakelijk voor de door [eiser ] geleden brandschade. In hun onderlinge verhouding dient de vergoedingsplicht van Welkoop echter geheel te vervallen gezien de ernst van de door [gedaagde] gemaakte fouten (artikel 6:101 BW).
3.16.
[gedaagde] voert - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende tot haar verweer aan.
3.17.
[gedaagde] betwist dat de brand door haar handelen en/of nalaten is veroorzaakt. Er is geen (technisch) bewijs voor de exacte ontstaansplek en de oorzaak van de brand. [gedaagde] betwist in het bijzonder dat zij fouten heeft gemaakt. De gebruikte cobblestones zijn eerst in een emmer met water gelegd en pas daarna heeft [gedaagde] de natte, koude drab in de vuilniszak gedaan. Het echtpaar [vrienden gedaagde] heeft verklaringen afgelegd die het standpunt van [gedaagde] ondersteunen. Uit het rapport van Efectis volgt eenduidig dat de brand niet kan zijn veroorzaakt wanneer de cobblestones op deze wijze zijn afgeblust. [gedaagde] heeft de cobblestones dus op de juiste wijze afgevoerd.
3.18.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld van Welkoop, althans van het personeel waarvoor Welkoop op grond van artikel 6:170 BW verantwoordelijk is. Welkoop heeft zelf niet (voldoende) toegezien op de uitvoering van de barbecuedemonstratie en de nazorg daarvan. Ook haar personeel is op zekere momenten nalatig geweest. [medewerker] heeft de vuilniszak bij het overige afval geplaatst, zonder zich ervan te vergewissen wat de inhoud daarvan was. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat mevrouw [medewerker], die verklaard heeft schroei- of smeltplekken op de afvalzak te hebben gezien, niet haar collega [medewerker] hierover gewaarschuwd heeft. Op grond van artikel 6:101 BW dient de schade dan ook geheel, althans grotendeels voor rekening en risico van Welkoop te blijven. In dit verband benadrukt [gedaagde] dat zij de barbecuedemonstratie op persoonlijke titel (hobbymatig) heeft gegeven.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
Onrechtmatig handelen bestaande uit gevaarzetting en de toerekenbaarheid daarvan
4.1.
[eiser ] c.s. heeft onder meer aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de brand en daarmee de schade is ontstaan door gevaarzettend handelen van [gedaagde] (het deponeren van de restanten van de cobblestones in een vuilniszak) gevolgd door gevaarzettend handelen van [medewerker] (het wegzetten van die vuilniszak in het inpandige magazijn), en dat Welkoop voor dit handelen van [gedaagde] en [medewerker] op grond van artikel 6:170 en 171 BW (mede-)aansprakelijk is.
De kwalitatieve aansprakelijkheid van Welkoop voor eventuele fouten van [gedaagde] en [medewerker]
4.2.
Welkoop heeft - overigens terecht - niet betwist dat zij op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor schade aan een derde (in casu [eiser ]) toegebracht door een eventuele fout van een ondergeschikte (in casu [medewerker]).
4.3.
In geschil is of Welkoop op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk is voor schade aan een derde toegebracht door een eventuele fout van een niet ondergeschikte (in casu [gedaagde]). De rechtbank overweegt daarover als volgt. Indien een niet ondergeschikte in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, is ingevolge artikel 6:171 BW ook die ander jegens een derde aansprakelijk voor een bij die werkzaamheden begane fout. In de Parlementaire Geschiedenis (MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 729) wordt de nadruk erop gelegd dat aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen van een niet ondergeschikte opdrachtnemer alleen kan worden aangenomen indien het gaat om werkzaamheden die een opdrachtgever ter uitvoering van zijn bedrijf door die opdrachtnemer doet verrichten. Aansprakelijkheid kan niet worden aangenomen indien de benadeelde de dader en het bedrijf van diens opdrachtgever niet als een zekere eenheid kan beschouwen (HR 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010;BL95960).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat Welkoop en [gedaagde] kunnen worden beschouwd als een zekere eenheid in de zin van genoemd arrest, alsmede dat sprake is van het uitoefenen van activiteiten door [gedaagde] die tot de werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van Welkoop behoren. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.5.
Uit de stukken blijkt dat de barbecuedemonstratie voor Welkoop diende ter promotie van de Cobb-barbecue, die nieuw was in haar assortiment en diezelfde week in de reclamefolder van Welkoop zou komen te staan. De filiaalmanager van Welkoop, de heer [filiaalmanager], heeft aan de onderzoekers van Stekelenburg verklaard dat Welkoop enkele eigen barbecues op zicht had neergezet bij de demonstratietafel en dat haar doelstelling was om die middag drie barbecues te verkopen. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat [gedaagde] haar activiteiten bij Welkoop heeft verricht ter uitoefening van het bedrijf van Welkoop.
4.6.
Uit de stukken blijkt verder dat Welkoop meer heeft gefaciliteerd dan, zoals zij stelt, alleen een plek en een tafel ter beschikking stellen. [gedaagde] zelf, maar ook medewerkers van Welkoop, hebben verklaard dat [gedaagde] gebruik mocht maken van de koelkast in de personeelsruimte van Welkoop voor het bewaren van de door haar meegebrachte etenswaren, die medewerkers van Welkoop op eerste verzoek kwamen brengen. Ook hebben zij verklaard dat [gedaagde] een voerton van een van de medewerkers van Welkoop, vermoedelijk [medewerker], heeft ontvangen om de vuilniszak in op te hangen. Ook staat vast dat zij die vuilniszak na afloop aan [medewerker] heeft gegeven. Gelet op deze inbreng van Welkoop deed zich een situatie voor waardoor het voor een buitenstaander onduidelijk is wie voor haar werkzaamheden verantwoordelijk is en tot wie hij zich in verband daarmee nu eigenlijk moet richten. Voor de buitenwacht konden Welkoop en [gedaagde] dan ook worden beschouwd als een zekere eenheid. Het feit dat het initiatief tot het houden van de barbecuedemonstratie is uitgegaan van [gedaagde], doet hier niet af.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat Welkoop ingevolge het bepaalde in artikel 6:171 BW kwalitatief aansprakelijk is voor zowel eventuele fouten van [gedaagde] als eventuele fouten van [medewerker] die in verband met de bij Welkoop gehouden barbecuedemonstratie zijn gemaakt. Daarmee komt de rechtbank nu toe aan beoordeling van de vraag of genoemde personen fouten hebben gemaakt.
Gevaarzettend handelen van [gedaagde] en [medewerker]
4.8.
Welkoop heeft voldoende gemotiveerd weersproken dat de brand door het handelen van [gedaagde] en [medewerker] is ontstaan. Gelet op deze betwisting draagt op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv [eiser ] c.s. als partij die zich op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten beroept, de bewijslast daarvan. Dat zou anders zijn als uit enige bijzondere rechtsregel of de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast zou voort vloeien, maar die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Toepassing van deze laatste uitzondering kan slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Het bestaan van bewijsnood op zichzelf is onvoldoende reden om de bewijslast om te keren op grond van de redelijkheid en billijkheid. Indien de partij die volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast draagt in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt door toedoen van de wederpartij, kan omkering van de bewijslast geboden zijn. Voorts kunnen de eisen van een goede procesorde meebrengen dat een verzwaarde stelplicht geldt voor die partij die in het bezit is van kennis of informatie waar de partij op wie de bewijslast rust niet over kan beschikken. De rechtbank ziet met inachtneming van de hiervoor genoemde uitgangspunten geen reden om de bewijslast in de onderhavige situatie om te keren.
4.9.
Voor het door [eiser ] c.s. te leveren bewijs van gevaarzettend handelen, is allereerst van belang hetgeen [gedaagde] heeft verklaard over het verwerken en afvoeren van de door haar gebruikte briketten na de barbecuedemonstratie. Verder zijn de door het echtpaar [vrienden gedaagde] hierover afgelegde verklaringen van belang.
4.10.
[gedaagde] heeft hierover - voor zover van belang - het volgende verklaard:
- In de eerste uitwerking door de heer [A] (pagina 2 t/m 4):
"Om ongeveer 12.00 uur heb ik toen de eerste brandstofsteen, de zogenaamde Cobblestone, aangestoken in een van de Cobb’s. Deze steen blijft ongeveer 22,5 uur gloeien. Ik stak deze steen aan met een lange aansteker.
Om ongeveer 14.15 uur heb ik deze steen overgezet naar de Cobb die ik gebruikte om de pasta warm te houden, zeg maar de ‘warm-houd-Cobb’. Ik had de pasta nog op de warmte van deze eerste steen bereid. Het overzetten gaat met een soort handvat waarmee het hele bakje met daarin de Cobblestone uit de Cobb kunt lichten. De steen had op dat moment nog haar oorspronkelijke vorm.
Vervolgens heb ik om circa 14.30 uur een tweede steen ontstoken in de Cobb waar ik op kookte. Ik ging toen direct verder met het bereiden van de pizza, waarvan ik het deeg al eerder, samen met het plukbrood, had bereid. (…) In totaal ben ik dus zo’n 30 minuten met de pizza’s bezig geweest. Daarna heb ik de gemarineerde karbonade bereid op dezelfde steen als waar de pizza’s zijn bereid. Dat duurde ook ongeveer 30 minuten.
Vervolgens heb ik ook nog op dezelfde steen de zalm bereid.
Ondertussen, omstreeks 15.00 uur, heb ik de pasta van de ‘warm-houd-Cobb’ gehaald. (…)
De Cobblestone uit deze ‘warm-houd-Cobb’ heb ik in een emmer met water gedaan, deze emmer stond achter/een beetje onder de tafel. Ik haal het bakje met de stenen uit op dezelfde manier als hiervoor beschreven en kantelde het dan in de emmer met water.
Er kwam geen rook of warmte meer vanaf, mogelijk was hij nog een beetje lauw. Eenmaal in het water valt de steen dan uit elkaar, die als klomp blijft dan eerst even drijven en dan brokkelt hij uit elkaar.
De emmer was een gegalvaniseerde emmer die ik zelf had meegenomen en welke ik ook bij de overige vestigingen heb gebruikt.
Ik heb deze emmer gevuld met water uit de personeelsruimte op de eerste verdieping. Dit deed ik door daar drie keer met een twee-liter-maatbeker water te halen en de emmer daarmee te vullen. De emmer in één keer vullen was namelijk te zwaar voor mij, ik heb ernstige reuma. Om boven water te halen moest ik langs een afgesloten deur waar alleen personeel toegang tot had. Die deur was vergrendeld met een sleutel of code of iets dergelijks. Een medewerkster van de Welkoop, een jong, blond meisje dat achter de linker-kassa zat, deed voor mij die deur open. Ze ging niet mee naar boven.
Het water voor de pasta had ik al eerder gehaald namelijk bij het klaarzetten van spullen bij aankomst. Pas later ben ik drie keer water gaan halen puur voor de emmer. Dat was omstreeks 15.00 à 15.30 uur, voor de zalm op de Cobb ging. In deze emmer is Cobblestone van de pasta gegaan.
(…)
Toen ik de zalm eenmaal van de Cobb afhaalde, omstreeks 16.00 uur, heb ik direct de Cobblestone in de emmer gedaan op dezelfde wijze als voornoemd. (…)
U brengt in dat medewerkers zouden hebben gezien dat ik omstreeks 16.00 uur nog een Cobblestone zou hebben aangestoken."
- Wat vervolgens op 21 september 2017 is aangevuld met:
"Op 8 september 2017 om 16.00 uur heb ik nog telefonisch contact gehad met [vrienden gedaagde] die aanwezig was bij de bereiding van de zalm om navraag te doen of er tijdens het bereiden van de zalm nog een derde Cobblestone aangestoken is. Dit was het geval. Ik heb dit nagevraagd omdat ik meerdere demonstraties gegeven heb en om er zeker van te zijn dat er een derde Cobblestone aangestoken. De derde Cobblestone is rond de klok van 15.30 uur aangestoken. Na de bereiding van de zalm is de steen gelijk rond 16.00 uur uit de Cobb gehaald zoals eerder benoemd en gelijk in de emmer met water gegaan. Waar ook de vorige twee Cobblestones in zijn gegaan waar de pasta op bereid is en de pizza en de karbonade."
- Op 19 augustus 2017 zijn ook andere wijzigingen in de schriftelijke verklaring aangebracht, die voor de beoordeling geen nadere vermelding behoeven.
- Hierna heeft [gedaagde] de uiteindelijke tekst van de schriftelijke verklaring op 7 november 2017 ondertekend.
- In de (in samenspraak met haar toenmalige advocaat opgestelde) schriftelijke verklaring van 4 december 2017:
"Ondergetekende mevrouw [gedaagde] heeft gelezen het emailbericht van vrijdag 10 november 2017 van mr. L.G. van Dijk.
Zij verklaart dat mevrouw [medewerker] voor haar de deur naar boven (kantine met klein keukentje) heeft opengemaakt en deze ook open heeft gelaten. Op deze wijze kon [gedaagde] zelf water halen zonder te vragen.
Onder de tafel stond een emmer. Of die ook zichtbaar is geweest voor personeel weet ze niet. Naast de tafel was een grote afvalton, waar al het afval van die dag (waaronder ook etensresten) in zijn gedaan. Daarin is ook gedaan de afgekoelde resten van cobblestones vanuit de emmer aan het einde van de dag. Dat de laatste afgekoelde cobblestone - vanuit de emmer - nog kleine harde stukjes bevat kan zo zijn. Als geheel - van de gehele dag - was het een vieze drab. Die vuilniszak is overhandigd aan het personeel."
- Ten overstaan van de rechter-commissaris:
"Ik kan mij de middag nog wel voor de geest halen al zijn sommige details verdwenen. Ik had twee barbecues bij mij. De ene gebruikte ik om in te koken en de ander was om de pasta warm te houden. Ik heb de eerste steen aangestoken in de kookbarbecue. Toen deze uitgebrand was heb ik deze overgezet in de warmhoudbarbecue. Die steen was nog een beetje lauw, ik kon er niets meer op bereiden. Ik heb toen in de kookbarbecue de tweede steen aangestoken en ben verder gegaan met andere bereidingen. De zalm is daar ook op bereid, maar de steen was net niet warm genoeg meer. Ik heb toen een derde steen aangestoken om de zalm af te maken. Ik heb toen eerste twee stenen in de emmer met water gedaan. Ik weet het niet helemaal zeker meer, volgens mij lag de eerste steen er toen al in. Nadat ik de zalm had geserveerd, heb ik ook de derde steen in de emmer gedaan. Dat was ongeveer een half uur nadat ik deze steen had aangestoken.. Zo’n steen wordt met een lepeltje geschept uit het bakje in de barbecue. Van de derde steen kwam rook en gesputter toen deze in het water kwam.
Ik had zelf een gegalvaniseerde emmer met handvat van huis meegenomen. De emmer stond uit het zicht van anderen, onder of achter de tafel aan mijn kant. (…) Ik had ‘s ochtends met een kannetje water opgehaald voor de pasta. Een mevrouw achter de kassa heeft de deur voor mij open gedaan en zo kon ik naar boven toe. Later die middag ben ik het water voor de emmer gaan halen. Ik heb drie keer water gehaald met het kannetje. Die deur had het slot met cijfers, ‘s middags stond deze op een kiertje open.
De emmer met de asresten heeft tot het einde van de dag daar gestaan. Bij het opruimen heb ik het meeste water over de stenen laten lopen vlakbij waar ik stond. Er bleef een laagje van 4 tot 5 cm drab over in de emmer. Het lijkt een beetje op nat zand zoals aan zee. Ik heb de drab met de hand uit de emmer geschept. Ik had mijn latexhandschoenen toen nog aan. Het voelde niet warm aan. Ik heb de drab boven op het andere afval in de vuilniszak gelegd.
(…)
Ik weet niet waarom ik zelf water voor de emmer ben gaan halen. Ik denk dat het was omdat op dat moment, ongeveer 15:30 uur, mijn vriendin [vrienden gedaagde] en haar man [vrienden gedaagde] er waren. Zij hebben de boel in de gaten gehouden. De eerste steen lag eerst zonder water in de emmer. Daar heb ik later water bij gedaan. Toen ging de tweede steen er ook bij.
Die derde steen had nog wel een soort van vaste vorm. De andere stenen waren als het ware verpulverd. Van die derde steen waren er al wel wat stukken afgebroken. Na het leeggieten van de emmer bleef de drab in de emmer. Het blijft kleven aan de bodem. Al deze viezigheid hebben vervolgens in de vuilniszak geschept."
4.11.
Mevrouw [vrienden gedaagde] heeft - voor zover van belang - verklaard:
- In haar schriftelijke verklaring van 9 augustus 2018:
"Ik heb toen gezien dat [gedaagde] die steen in het water legde. Het water zat in de metalen/zinken emmer. Die emmer stond iets verder van de tafel. Ik heb duidelijk gezien dat er water in de emmer zat. Ik denk dat de emmer half vol was."
- Ten overstaan van de rechter-commissaris:
"Ik ben er zeker van dat er die dag een emmer van haar stond. Het was een metalen emmer, die zij altijd gebruikt. Ik kan mij ook nog herinneren dat zij die dag een tang heeft gebruikt om de steen uit de Cobb te halen en in de emmer te stoppen. Ik heb haar alleen de laatste steen erin zien stoppen. Bij die andere was ik niet bij. De steen die ik heb gezien zat onder water. Dat weet ik omdat ik een blik in de emmer had geworpen, al had ik er niet bewust op gelet. (…)
Ik heb niet gezien hoe het water in de emmer is gekomen. Volgens mij waren we er toen nog niet. Ik heb niet echt op gelet hoe het water er weer uitgehaald is."
4.12.
De heer [vrienden gedaagde] heeft - voor zover van belang - verklaard:
- In zijn schriftelijke verklaring van 19 augustus 2018:
"Ik zag dat [gedaagde] de oude warme steen uit de Cobb haalde met een tang en deze in een emmer met water deed die rechts achter haar stond. De demonstratietafel die bij de ingang van de Welkoop. De emmer met water stond tussen de demonstratietafel en de wand van de Welkoop. De emmer was van grijs staal verzinkt. Ik zag dat de emmer zeker helft tot driekwart vol met water zat."
- Ten overstaan van de rechter-commissaris:
"Op een gegeven moment werd de zalm klaargemaakt. Ik hoorde [gedaagde] zeggen dat het heel lang duurde. Ze heeft toen de steen gewisseld. Met een speciale tang heeft zij de oude steen eruit gehaald en in een emmer met water gedaan. Hierna ging de nieuwe steen erin. Wij stonden toen in de buurt, de emmer stond half schuin bij de tafel. Ik had er niet heel goed zicht op, maar ik twijfel er niet aan dat er water in de emmer zat. (…) De laatste steen is ook in de emmer gegaan. (…) Voor zover ik weet heeft deze laatste steen ook in het water gelegen, dat is wat altijd gebeurt.
Ik heb in het begin gezien dat er water in de emmer zat. Ik liep wat rond en heb de opstelling zien staan."
4.13.
Anders dan wat [eiser ] c.s. heeft bepleit, is [gedaagde] niet als partijgetuige aan te merken zodat aan haar verklaringen in zoverre geen beperkte bewijskracht toekomen. Dat neemt niet weg dat [gedaagde] - doordat zij door Welkoop aansprakelijk is gesteld en in vrijwaring is opgeroepen - belang heeft bij de uitkomst van het geschil, zodat de rechtbank haar verklaringen met de nodige terughoudendheid zal beoordelen. Dat betekent dat er voldoende ander overtuigend bewijsmateriaal voorhanden moet zijn dat de juistheid van haar verklaringen kan bevestigen. [gedaagde] wordt weliswaar in haar verklaringen gedeeltelijk ondersteund door die van de heer en mevrouw [vrienden gedaagde], maar de rechtbank houdt er rekening mee dat [gedaagde] een vriendschappelijke band met dit echtpaar onderhoudt, zodat ook bij de waardering van die verklaringen terughoudendheid noodzakelijk is.
4.14.
De uiteindelijk op 7 november 2017 door [gedaagde] ondertekende schriftelijke verklaring is eerst tot tweemaal toe op haar verzoek gewijzigd en vervolgens aangevuld met een in samenspraak met haar toenmalige advocaat opgestelde verklaring. Hiermee heeft [gedaagde] wisselende informatie verstrekt over enkele - naar het oordeel van de rechtbank - wezenlijke punten over het gebruik van de cobblestones en de afvoer van de restanten. [gedaagde] is vrij kort na de brand, ongeveer een maand later, door de heer M.C.J. Rapp ondervraagd. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde] toen nog goede herinneringen moet hebben gehad aan de bewuste dag. Het valt daarom niet goed te begrijpen hoe [gedaagde] aanvankelijk heeft kunnen verklaren twee cobblestones te hebben gebruikt, terwijl zij - na daarmee geconfronteerd te zijn - weken later heeft verklaard dat zij nog een derde steen om 16.00 uur zou hebben aangestoken. Dat laatste beschouwt de rechtbank als cruciale informatie voor de oorzaak van de brand, omdat het genoemde tijdstip betekent dat de gemiddelde brandduur van die cobblestone nog niet verstreken was op het moment dat de brand is ontstaan. De verklaringen van [gedaagde] over het verwerken van de cobblestones na gebruik lopen ook uiteen. Tegenover rapporteur Rapp heeft [gedaagde] verklaard dat de gebruikte cobblestones direct in het water werden gelegd door haar. Maar tegenover de rechtercommissaris heeft [gedaagde] verklaard dat de eerste steen in de emmer lag zonder dat er water in de emmer zat en dat zij het water er pas later bij heeft gedaan, toen het echtpaar [vrienden gedaagde] er was. Ook over het ophalen van het water heeft [gedaagde] niet eenduidig verklaard. Aanvankelijk heeft zij aangegeven dat een kassamedewerkster de deur met (code)slot voor haar heeft opengedaan, maar nadat mevrouw [medewerker] had verklaard zich daar niets van te herinneren, houdt [gedaagde] het ervoor dat de deur 's middags op een kier heeft gestaan. In dit verband heeft [gedaagde] ten overstaan van de rechtercommissaris heeft verklaard dat het echtpaar [vrienden gedaagde] de barbecues voor haar in de gaten hield zodat zij zelf het water kon gaan halen. Het echtpaar [vrienden gedaagde] heeft echter niets verklaard over het in de gaten houden van de barbecues en ook niet over het met water vullen van de emmer. Integendeel, mevrouw [vrienden gedaagde] heeft juist tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij niet heeft gezien hoe het water in de emmer terecht was gekomen met de verklaring dat zij en haar man er op dat moment waarschijnlijk nog niet waren. De verklaringen van de getuigen [vrienden gedaagde] zijn ook niet eenduidig over de plaats waar de emmer zich zou hebben bevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaringen van het echtpaar [vrienden gedaagde], in het bijzonder dat zij hebben gezien dat er water in de emmer zat en dat [gedaagde] de restanten van de cobblestones daarin heeft gedaan, onvoldoende overtuigend zijn om gewicht in de schaal leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze twee getuigen pas voor het eerst in augustus 2018 als getuigen zijn ondervraagd, waardoor hun verklaringen (ongeveer anderhalf jaar na de brand) minder betrouwbaar moeten worden geacht.
4.15.
Alle andere getuigen hebben verklaard dat zij die dag geen emmer hebben gezien en dat zij ook niet hebben gezien dat [gedaagde] (tot drie keer toe) water is gaan halen. [medewerker] heeft voorts verklaard: "
Ik herinner me nog dat ik aan het eind van de dag een vuilniszak van haar heb aangenomen. Ze kwam ergens halverwege de winkel tegemoet lopen en zei iets in de context van ‘hij is nog warm’. We hebben het er niet over gehad wat er in de vuilniszak was. Zij heeft daar niks over gezegd." Mevrouw [medewerker], een andere medewerkster van Welkoop, heeft verklaard: "
Ik zag dat [gedaagde] aan het opruimen was. Ik zag dat zij de vuilniszak aan [medewerker] gaf, dat was dus buiten. Ik zag dat er wat gedroogde smeulgaatjes in de vuilniszak zaten. Daarmee bedoel ik samengetrokken plastic. Het waren kleine gaatjes aan de zijkant onderop. Het waren een paar kleine plekjes, drie tot vier stuks. Ik zag niet iets gloeien of zo. Er kwamen op dat moment geen nieuwe gaatjes bij. Toen [gedaagde] de zak aan [medewerker] gaf hoorde ik haar zeggen: ‘Ik hoop dat het niet na smeult’. Ik liep op dat moment vlak langs."De rechtbank ontleent aan deze beide verklaringen dat er iets warms in de vuilniszak zat (en wat mogelijk nasmeulde) toen [gedaagde] die aan [medewerker] heeft overhandigd en toen [medewerker] die direct nadien in het magazijn van Welkoop heeft weggezet.
4.16.
De rechtbank komt op basis van de afgelegde getuigenverklaringen tot de conclusie dat [gedaagde] kort na het aansteken van de derde cobblestone deze tezamen met de twee eerder aangestoken cobblestones in een plastic vuilniszak heeft gedeponeerd waarin ook andere restanten zoals papieren bordjes van de barbecuedemonstratie zaten en dat er iets warms in die zak zat toen zij die aan [medewerker] gaf en [medewerker] die in het magazijn zette. Dat [gedaagde] alle drie gebruikte cobblestones met (voldoende) water heeft overgoten of ondergedompeld voordat deze in de vuilniszak werden gedaan, kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat het handelen van [gedaagde] gevaarzettend is geweest.
4.17.
Bij de beoordeling van de vraag of gevaarzettend gedrag onrechtmatig is, moet niet alleen worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (zie: HR 7 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6934).
4.18.
Hierover oordeelt de rechtbank als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid en een algemene ervaringsregel dat briketten en kolen na gebruik brandgevaarlijk zijn en brand kunnen veroorzaken. Uit het rapport van Efectis blijkt dat cobblestones een gemiddelde brandduur hebben van 2 tot 2,5 uur, maar dat deze nadien langdurig heet en brandgevaarlijk zijn doordat ze in de kern (het ronde gat in het midden) zeer heet blijven, met temperaturen van circa 300 tot zelfs 500 en 800 graden Celsius. De onderzoekers hebben gemeten dat cobblestones zelfs vier uur na ontsteking temperaturen kennen die ver boven de ontbrandingstemperatuur liggen van andere in de vuilniszak aanwezige materialen. Niet voor niets raadt de fabrikant in haar schoonmaakinstructie de gebruiker dan ook aan om een opgebrande cobblestone pas nadat deze 'een volledige nacht afgekoeld is' in de vuilnisbak te doen. Door de gebruikte cobblestones binnen enkele uren - en de laatste binnen 1 tot 1,5 uur - na het aansteken ervan in een plastic vuilniszak te doen, handelde [gedaagde] in strijd met de schoonmaakinstructie van de fabrikant. Gegeven de brandgevaarlijkheid, mocht van [gedaagde] worden gevergd dat zij zich secuur ervan zou hebben vergewist dat de gebruikte cobblestones niet meer gloeiden voordat zij deze in de vuilniszak heeft gedaan, eveneens overeenkomstig de schoonmaakinstructie van de fabrikant die expliciet en vetgedrukt heeft opgenomen: '
kijk goed of deze niet meer gloeit!'. Uit de stellingen van partijen volgt dat [gedaagde] eerder een demonstratie had gegeven met de Cobb-barnecue (bij het Welkoopfiliaal in Vries), zodat zij geacht moet worden met de door de fabrikant opgestelde schoonmaakinstructie bekend te zijn. [gedaagde] heeft dit alles niet gedaan en de gebruikte briketten zonder verdere voorzorgsmaatregelen in een vuilniszak gedaan. Door aldus te handelen heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld en is de toerekenbaarheid van dat handelen (aan [gedaagde]) naar het oordeel van de rechtbank gegeven.
4.19.
De rechtbank kan op basis van de afgelegde getuigenverklaringen ook met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat [medewerker] de vuilniszak van [gedaagde] heeft aangenomen en direct nadien heeft weggezet in het magazijn van Welkoop in de nabijheid van ander bedrijfsafval en voorraden brandbare goederen (zoals de alkylaatbenzine), nadat hem gezegd was door [gedaagde] dat (de inhoud van) de vuilniszak warm was en mogelijk nasmeulde. Ook dit kwalificeert de rechtbank als gevaarzettend en onrechtmatig handelen. Daargelaten of [medewerker] bekend was met de precieze inhoud van de vuilniszak, hij moet hebben begrepen dat het om (warm of mogelijk smeulend) afval van de barbecuedemonstratie ging. Bij twijfel over de inhoud had hij daarom navraag behoren te doen naar de precieze inhoud van de vuilniszak teneinde zich ervan te vergewissen dat deze veilig weggezet kon worden in het magazijn van Welkoop zeker nu het hem ook bekend had moeten zijn dat daar voorraden brandstof werden opgeslagen. [medewerker] heeft dit niet gedaan en de vuilniszak zonder verdere voorzorgsmaatregelen in het magazijn, in de nabijheid van ander bedrijfsafval en voorraden brandbare goederen weggezet. Door aldus te handelen heeft ook [medewerker] onrechtmatig gehandeld en is de toerekenbaarheid van dat handelen (aan [medewerker]) naar het oordeel van de rechtbank gegeven.
Causaal verband tussen gevaarzetting en ontstaan van brand(schade)
4.20.
De onrechtmatigheid van gevaarzettend handelen staat los van de vraag of dat handelen ook heeft geleid tot de schade waarvan een benadeelde vergoeding vordert. Het bewijs van dit causaal verband rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op de benadeelde, in het onderhavige geval [eiser ] c.s. Het gaat er in dit geval om of met voldoende mate van zekerheid, althans waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gevaarzettend handelen van [gedaagde] en [medewerker] zoals in de hieraan voorafgaande rechtsoverwegingen is omschreven. De in het kader van het causaal verband tussen onrechtmatig handelen en schade te beantwoorden vraag is of kan worden geoordeeld dat (i) het wegzetten van de vuilniszak met daarin de (warme en mogelijk nasmeulende) restanten van cobblestones, (ii) in combinatie met het magazijn als meest waarschijnlijke plek waarop de brand is ontstaan, en (iii) het ontbreken van enige andere plausibele oorzaak, betekent dat het causale verband kan worden vastgesteld. De rechtbank verwijst hiertoe naar het door [eiser ] c.s. aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1353).
4.21.
Indachtig de eerdere vaststelling dat [gedaagde] de (warme en mogelijk nasmeulende) restanten van de gebruikte cobblestones in de vuilniszak heeft gedeponeerd zonder verdere voorzorgsmaatregelen te treffen en dat [medewerker] deze vuilniszak in het magazijn heeft weggezet in de nabijheid van ander bedrijfsafval en voorraden brandbare goederen, staat met voldoende mate van zekerheid vast dat de brand hierdoor is veroorzaakt. De onderzoekers van Efectis komen immers tot de conclusie dat een brand kan ontstaan door het deponeren van een niet met water overgoten of ondergedompelde cobblestone in een afvalzak binnen 2,5 uur nadat deze gebrand heeft en de overige in de vuilniszak aanwezige materialen ontstoken kunnen worden. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de schadeexperts van Stekelenburg, Biesboer én Gorpa uit het beschikbare beeldmateriaal hebben opgemaakt dat direct bij aanvang sprake was van een uitslaande brand ter hoogte van de overheaddeur van het magazijn van Welkoop. Het moge zo zijn dat de plaats van ontstaan van de brand technisch niet kon worden vastgesteld, maar met deze (gelijkluidende) bevinding van de schadeexperts staat naar het oordeel van de rechtbank ook met voldoende mate van zekerheid vast dat de brand in het magazijn is ontstaan. Tot slot overweegt de rechtbank dat elke andere plausibele oorzaak voor de brand ontbreekt. Dit alles leidt tot het oordeel van de rechtbank dat in rechte moet worden aangenomen dat er sprake is van causaal verband tussen het gevaarzettend handelen van [gedaagde] en [medewerker] en het ontstaan van de brand(schade) bij [eiser ] c.s. Aan het door Welkoop gedane aanbod tot tegenbewijs dat de oorzaak van de brand gelegen is geweest in de cobblestones, gaat de rechtbank voorbij omdat Welkoop geen feiten heeft gesteld die tot die conclusie kunnen leiden.
4.22.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.7 is overwogen, oordeelt de rechtbank dat Welkoop op grond van artikel 6:170 en 6:171 BW (kwalitatief) aansprakelijk is voor de door [gedaagde] en [medewerker] gemaakte fouten die ertoe hebben geleid dat de bedrijfshal aan de Van Spilbergenkade 2 te Hoogezand volledig door brand is verwoest. Daarmee kunnen de stellingen en weren van partijen over de eigen zorgplicht van Welkoop bestaande uit het treffen van veiligheidsmaatregelen onbesproken blijven. Ook kan in het midden blijven of het magazijn van Welkoop voldeed aan de eisen van brandveiligheid en of brandgevaarlijke stoffen in het magazijn op een onjuiste wijze waren opgeslagen, wat [eiser ] c.s. ook aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd.
De verklaring van recht
4.23.
De gevorderde verklaring van recht dat Welkoop op grond van artikel 6:170 en 6:171 BW jegens [eiser ] aansprakelijk is voor door hem geleden en nog te lijden schade, ligt kortom voor toewijzing gereed. Voor het overige zal de verklaring van recht echter worden afgewezen. De rechtbank is niet toegekomen aan een beoordeling of Welkoop ook zelf onrechtmatig jegens [eiser ] heeft gehandeld en gesteld noch gebleken is dat [eiser ] c.s. enig (zelfstandig) belang heeft bij een daartoe strekkende verklaring van recht. Voorts ontbreekt iedere feitelijke onderbouwing ter zake van het door [eiser ] c.s. gestelde onrechtmatig handelen van Welkoop jegens ABN Amro, waardoor de daartoe strekkende verklaring van recht niet kan worden toegewezen.
De schade(posten)
4.24.
Door de brand is de bedrijfshal aan de [vestigingsadres eiser] waaronder de bedrijfsruimte van [eiser ], volledig door brand verwoest. Dat [eiser ] hierdoor schade heeft geleden is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk. Tussen partijen is slechts de omvang van de schade in geschil.
4.25.
[eiser ] c.s. heeft in een "Rapport inzake omzetverlies brand maart 2018" (productie 21 bij de dagvaarding) de schade van [eiser ] als volgt onderbouwd:
Inventaris
49.624
Gereedschappen
58.098
Goederen dagwaarde
190.43
Minus uitkering verzekering
75
Schade materiële actief
223.152
Huurdersbelang
36
Kostenverhuizing naar Tolbert
25
Winstderving jaar 2017
153.321
Totale schade tot 31-12-2017
437.973
Toekomstige schade 2018
42.1
Toekomstige schade 2019
78.117
Totale schade toekomst
120.217
Ter zake hiervan vordert [eiser ] c.s., al dan niet bij wijze van voorschot, betaling aan [eiser ] van de post "Schade materiële actief" ten bedrage van € 223.152,00. In de bij het rapport behorende lijst 5 ("Totale voorraad goederen verloren") en lijst 6 ("Totale inventaris en gereedschappen en diversen") zijn de bijbehorende totaalbedragen nader gespecificeerd.
4.26.
Welkoop betwist de omvang van de schade bestaande uit het door brand verloren gaan van materiële activa. Onder verwijzing naar de akte van taxatie van 7 juli 2017 stelt zij zich op het standpunt dat die schade maximaal € 252.990,00 bedraagt. De rechtbank volgt Welkoop hier niet in. De akte van taxatie betreft, voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan, een vaststellingsovereenkomst tussen de schadeverzekeraar van [eiser ] enerzijds en (de vertegenwoordiger van) [eiser ] als verzekerde anderzijds. Gesteld noch gebleken is dat (de schadeverzekeraar van) Welkoop bij de taxatie en/of vaststellingsovereenkomst betrokken is geweest. Welkoop kan daaraan dan ook geen rechten ontlenen. Welkoop heeft voor het overige niet, althans onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen (de inhoud van) de lijsten 5 en 6. Anders dan Welkoop kennelijk meent, blijkt uit die lijsten niet zonder meer dat [eiser ] c.s. van andere waarden dan de dagwaarden is uitgegaan. Bovendien blijkt uit de akte van taxatie dat er (nagenoeg) geen verschil bestaat tussen de dagwaarde en de herstelwaarde van de inventaris en de goederen. Daarmee ligt het gevorderde bedrag van € 223.152,00 voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente hierover zal, als zijnde onweersproken, eveneens worden toegewezen.
4.27.
Ter zake van de winstderving vordert [eiser ] c.s. verwijzing naar de schadestaatprocedure. Artikel 612 Rv bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Welkoop heeft tegen verwijzing als zodanig geen verweer gevoerd. Omdat het voor de rechtbank niet mogelijk is deze schade op dit moment te begroten, zal zij de zaak op grond van artikel 612 Rv naar de schadestaatprocedure verwijzen.
Subrogatie door ABN Amro
4.28.
Tussen partijen is niet in geschil dat ABN Amro als schadeverzekeraar op grond van artikel 7:962 BW in rechten van [eiser ] is getreden. De rechtbank zal zich daar derhalve bij aansluiten. In dit verband wijst de rechtbank erop dat de in artikel 6:197 lid 2 BW aangebrachte beperking in voor subrogatie vatbare rechten niet geldt voor de aansprakelijkheid voor een ondergeschikte (artikel 6:170 BW).
4.29.
[eiser ] c.s. vordert betaling aan ABN Amro van de aan [eiser ] gedane schadeuitkeringen. De stelplicht en de bewijslast ter zake hiervan liggen bij [eiser ] c.s., overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv.
4.30.
Bij akte na comparitie heeft [eiser ] c.s. gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een nadere specificatie van de gedane uitkeringen te geven. Welkoop heeft hierna de vordering van ABN Amro tot een bedrag van € 69.000,00 erkend. In geschil zijn thans dus alleen nog de overige bedragen met een totaal van € 23.655,49, naar aanleiding waarvan [eiser ] c.s. overigens geen eiswijziging heeft doorgevoerd. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt. In productie 30 van [eiser ] c.s. staat dat er tussen 27 juli 2017 en 12 april 2019 nog eens zes (aanvullende) uitkeringen aan [eiser ] zijn gedaan, steeds met de omschrijving "
Uitbetaling schade d.d. 10-06-20". [eiser ] c.s. heeft echter nagelaten om toe te lichten op welke (soort) schade deze uitbetalingen betrekking hebben en hij heeft ook geen verificatoire bescheiden overgelegd waaruit dat kan worden opgemaakt. Verder heeft [eiser ] c.s. geen betaalbewijzen in het geding gebracht, wat gelet op de betwisting van Welkoop wel van hem verwacht had mogen worden. Daarmee heeft [eiser ] c.s. niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, althans niet voor zover het gaat om het meerdere boven het erkende bedrag van € 69.000,00. De vordering tot betaling aan ABN Amro zal dan ook slechts tot dat bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente hierover zal, als zijnde onweersproken, eveneens worden toegewezen.
De buitengerechtelijke kosten
4.31.
[eiser ] c.s. vordert vergoeding van de buitengerechtelijke kosten voor zowel [eiser ] als ABN Amro. De hoogte van de gevorderde bedragen is in overeenstemming met - althans is niet hoger dan - de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
De proceskosten
4.32.
Welkoop zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder begrepen de kosten voor de gehouden voorlopig getuigenverhoren. De kosten aan de zijde van [eiser ] c.s. worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 104,54
- griffierecht € 4.030,00
- getuigenkosten € 15,00
- salaris advocaat
€ 18.682,50(7,5 punten [1] × tarief € 2.491,00)
Totaal € 22.832,04
4.33.
De nakosten, waarvan [eiser ] c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden vastgesteld. Ook de over de proceskosten gevorderde wettelijke rente acht de rechtbank toewijsbaar zoals in het dictum te melden.
in de vrijwaringszaak
Onrechtmatig handelen bestaande uit gevaarzetting en de toerekenbaarheid daarvan
4.34.
Welkoop heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de brand en daarmee de schade is ontstaan door gevaarzettend handelen van [gedaagde] (het in de hoofdzaak deponeren van de restanten van de cobblestones in een vuilniszak). [gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd weersproken dat de brand door haar handelen is ontstaan. Gelet op deze betwisting draagt Welkoop als partij die zich op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten beroept, de bewijslast daarvan.
4.35.
Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.10 tot en met 4.16, waarin hetzelfde getuigenbewijs waarop Welkoop zich in de vrijwaringszaak baseert is gewaardeerd, komt de rechtbank op basis van de afgelegde getuigenverklaringen tot de conclusie dat [gedaagde] kort na het aansteken van de derde cobblestone deze tezamen met de twee eerder aangestoken cobblestones in een plastic vuilniszak heeft gedeponeerd waarin ook andere restanten zoals papieren bordjes van de barbecuedemonstratie zaten en dat er iets warms in die zak zat toen zij die aan [medewerker] heeft gegeven en hij die direct nadien in het magazijn van Welkoop heeft weggezet. Dat [gedaagde] alle drie de gebruikte cobblestones met (voldoende) water heeft overgoten of ondergedompeld voordat deze in de vuilniszak werden gedaan, kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat het handelen van [gedaagde] gevaarzettend is geweest. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18, is naar het oordeel van de rechtbank bovendien de onrechtmatigheid en de toerekenbaarheid van dat handelen aan [gedaagde] gegeven.
Causaal verband tussen gevaarzetting en ontstaan van brand(schade)
4.36.
Ook in de vrijwaringszaak is het causaal verband betwist. Het bewijs hiervan rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op Welkoop. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.20 en 4.21, oordeelt de rechtbank dat ook in de vrijwaringszaak met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door (onder meer) het gevaarzettend handelen van [gedaagde].
Medeschuld en de onderlinge draagplicht
4.37.
In de hoofdzaak is geoordeeld dat Welkoop in de verhouding tot [eiser ] op grond van artikelen 6:170 en 6:171 BW aansprakelijk is voor de door [gedaagde] en [medewerker] gemaakte fouten die ertoe hebben geleid dat de bedrijfshal aan de [vestigingsadres eiser] volledig door brand is verwoest. Het in de vrijwaringszaak overgenomen oordeel over de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] en het causaal verband tussen dat handelen en de brand, brengt met zich dat in de verhouding tot [eiser ] c.s. zowel op Welkoop als op [gedaagde] een verplichting rust tot vergoeding van dezelfde schade. Dat betekent dat Welkoop en [gedaagde] op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk verbonden zijn. Het op deze zogeheten medeschuld van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 6:101 (lid 1) BW bepaalt dat de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
4.38.
Welkoop stelt zich op het standpunt dat in de onderlinge verhouding met [gedaagde] de vergoedingsplicht van Welkoop geheel moet komen te vervallen gezien de door [gedaagde] gemaakte fouten. [gedaagde] verweert zich hiertegen en beroept zich op eigen schuld aan de zijde van (het personeel van) Welkoop waardoor het, volgens [gedaagde], juist haar vergoedingsplicht is die in de onderlinge verhouding moet komen te vervallen.
4.39.
De rechtbank is van oordeel dat de brand(schade) van [eiser ] c.s. aan Welkoop en [gedaagde] gelijkelijk kan worden toegerekend. De brand heeft kunnen ontstaan doordat [gedaagde] de gebruikte (warme en mogelijk nasmeulende) cobblestones in de vuilniszak heeft gedeponeerd, maar ook doordat [medewerker] die vuilniszak (zonder navraag of nader onderzoek naar de inhoud te doen) in het magazijn van Welkoop heeft weggezet nabij de voorraad brandstoffen. De verhouding waarin de omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] en de omstandigheden aan de zijde van Welkoop tot de schade hebben bijgedragen, stelt de rechtbank voor elk dus vast op 50%. De rechtbank oordeelt voorts dat de billijkheid - eveneens op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW - geen andere verdeling van de schade eist. De over en weer aangevoerde stellingen over de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fouten en de overige omstandigheden van het geval, nopen niet om het een of het ander zwaarder te laten wegen.
De proceskosten
4.40.
De slotsom is dat [gedaagde] als gevrijwaarde partij zal worden veroordeeld tot betaling van de helft (50%) van al hetgeen waartoe Welkoop in de hoofdzaak jegens [eiser ] c.s. zal worden veroordeeld, met inbegrip van de uitgesproken kostenveroordelingen.
4.41.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van de vrijwaringszaak worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het met de vordering van Welkoop gepaard gaande bedrag wordt afgewezen, stelt de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op basis van het toegewezen bedrag - afgeleid van de in de hoofdzaak toe te wijzen bedragen - vast op:
- dagvaarding € 83,38
- salaris advocaat
€ 3.540,00(2 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 3.623,38

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat Welkoop op grond van artikelen 6:170 en 6:171 BW jegens [eiser ] aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade;
5.2.
veroordeelt Welkoop om aan [eiser ] te betalen een bedrag van € 223.152,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Welkoop tot vergoeding van de winstderving die [eiser ] heeft geleden, nader op te maken bij staat;
5.4.
veroordeelt Welkoop om aan ABN Amro te betalen een bedrag van € 69.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt Welkoop tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 2.775,00 aan [eiser ] en € 875,00 aan ABN Amro, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de toegewezen bedragen met ingang van 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt Welkoop in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [eiser ] c.s. tot op heden vastgesteld op € 22.832,04, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.7.
veroordeelt Welkoop in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Welkoop niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak in vrijwaring
5.10.
veroordeelt [gedaagde] aan Welkoop te betalen de helft (50%) van hetgeen waartoe Welkoop in de hoofdzaak jegens [eiser ] c.s. is veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordelingen;
5.11.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van Welkoop tot op heden vastgesteld op € 3.623,38;
5.12.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, mr. P.J. Duinkerken en mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021. [2]

Voetnoten

1.Als volgt berekend: 1 punt voor het 1e rekest, 1 punt voor het 2e rekest, 1 punt voor de verhoren op 15 mei 2018 en 3 × 0,5 punt voor de verhoren op 24 mei 2018, 26 juli 2018 en 31 januari 2019, 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de comparitie en 2 × 0,5 punt voor de nadien genomen akte en antwoordakte.
2.750