ECLI:NL:RBNNE:2021:4303

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
18/066086-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik met twijfel over bewijs en herinneringen

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel misbruik van een minderjarige. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 23 september 2021. De verdachte, geboren in 1947, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R.M. Schaap, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair seksueel misbruik van een slachtoffer, geboren in 1999, die ten tijde van de vermeende misdragingen nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt.

De officier van justitie vorderde veroordeling op basis van de verklaringen van de aangeefster, die stelde dat zij vanaf jonge leeftijd seksueel misbruikt werd door de verdachte. De verdediging betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar waren, mede door de mogelijke invloed van pseudoherinneringen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank wees op de twijfels over de herinneringen van de aangeefster en de inconsistenties in de verklaringen van getuigen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, niet ontvankelijk, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat zowel de verdachte als de benadeelde partij hun eigen kosten moesten dragen. Dit vonnis is ondertekend door de voorzitter en twee rechters, waarbij één rechter niet in staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/066086-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2001 tot 1 januari 2010, op diverse data
en/of tijdstippen, te Stedum, in de gemeente Loppersum, (meermalen) met [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
, hebbende verdachte:
- zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn (stijve) penis tegen het lichaam van die [slachtoffer] gedrukt en/of
- de vagina en/of de vulva van die [slachtoffer] betast;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2001 tot 1 januari 2010, op diverse data
en/of tijdstippen, te Stedum, in de gemeente Loppersum, (meermalen) met [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit:
- het drukken van zijn, verdachtes, (stijve) penis tegen het lichaam van die [slachtoffer]
en/of
- het betasten van de vagina en/of de vulva van die [slachtoffer].
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar seksueel misbruikte vanaf zeer jonge leeftijd en zij noemt verschillende seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden, waaronder vaginaal binnendringen. Zij heeft hierdoor te kampen met ernstige psychische problematiek. Moeder van aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte hiermee heeft geconfronteerd en dat hij heeft bekend weleens achter aangeefster in bed te hebben gelegen en dat hij zijn stijve penis tegen haar heeft aangedrukt. Uit verschillende appjes met familieleden komt naar voren dat er inderdaad een dergelijk gesprek met verdachte heeft plaatsgevonden. Voorts wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van de zussen van verdachte, die verklaren over soortgelijke seksuele gedragingen van verdachte jegens hen in hun jeugd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het seksueel misbruik waarvan hij wordt verdacht. De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (hierna: LEBZ) heeft de verklaringen van aangeefster onderzocht en heeft haar zorgen geuit over de waarde van de ‘beelden’ die zij heeft als basis voor een herinnering aan en beschuldiging van het seksueel misbruik. De pseudoherinneringen zijn geen betrouwbare basis op grond waarvan er gezocht kan worden naar steunbewijs voor de aangifte.
Volgens moeder heeft verdachte in een gesprek dat heeft plaatsgevonden erkend dat hij weleens aan aangeefster heeft gezeten. Getuigen die volgens moeder bij dit gesprek aanwezig zouden zijn geweest, hebben echter verklaard zich dit gesprek niet te herinneren. Verdachte heeft verklaard dat er vaker gesprekken zijn gevoerd over aangeefster en de hulpverleningstrajecten. De appjes met de familieleden geven geen duidelijkheid omtrent de specifieke onderwerpen en betreffen losse prints. De inhoud hiervan kan geen steun bieden aan de aangifte. De verdediging is daarom van mening dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het rapport van de LEBZ volgt dat aangeefster vanaf februari 2016 last kreeg van nachtmerries, waarin een schim haar aanraakte. Op dit moment had aangeefster nog geen enkele concrete herinnering aan eventueel seksueel misbruik door haar opa. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat herinneringen aan ingrijpende gebeurtenissen in de regel sterker worden onthouden dan andere herinneringen. Aangezien de LEBZ in het dossier geen verklaring vindt voor de volledige afwezigheid van herinneringen bij aangeefster, ziet zij hierin een problematisch aspect voor de beschuldiging.
Ook zijn er problematische aspecten aan de ontstaansgeschiedenis van die beschuldiging, zoals mogelijke vatbaarheid voor suggestie van aangeefster, mogelijke beïnvloeding en het actieve zoeken naar herinneringen door aangeefster en daardoor het risico op pseudoherinneringen.
De rechtbank onderschrijft de bevindingen van de LEBZ en heeft daarin aanleiding gezien om de aangifte met terughoudendheid te beoordelen.
De moeder van aangeefster, getuige [naam 1], heeft verklaard dat een gesprek heeft plaatsgevonden waarin zij verdachte heeft geconfronteerd met de beschuldiging van het seksueel misbruik. Verdachte zou toen in dit gesprek hebben erkend dat hij aangeefster heeft aangeraakt, aldus moeder. Het dossier bevat screenshots van app-berichten tussen verschillende familieleden die lijken te duiden op een gesprek waarin ‘iets verschrikkelijks’ naar boven is gekomen. Uit die berichten kan echter niet worden afgeleid wat er nu precies zou zijn besproken. De familieleden die volgens moeder bij dit gesprek aanwezig zouden zijn geweest, getuigen [naam 2] en [naam 3], oom en tante van aangeefster, verklaren anders dan moeder van aangeefster. [naam 2] verklaart niet aanwezig te zijn geweest bij zo’n gesprek en [naam 3] verklaart zich het gesprek niet te kunnen herinneren. Verdachte heeft ontkend dat een dergelijk gesprek specifiek over het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Hij meent dat er, zoals vaker met de familie, is gesproken over aangeefster en haar hulpverleningstraject.
Naar het oordeel van de rechtbank blijft te veel twijfel bestaan over de vraag of er een gesprek heeft plaatsgevonden waarin verdachte het verweten misbruik heeft erkend, en, mocht dit gesprek hebben plaats gevonden, wat hij dan precies zou hebben erkend. Daarbij merkt de rechtbank bovendien op dat de handelingen die volgens moeder zijn erkend door verdachte, te weten het tegen aangeefster aan liggen in bed en met een stijve piemel tegen haar aan drukken, niet overeen komen met de handelingen die aangeefster zelf heeft genoemd. De verklaring van moeder kan dus niet het vereiste steunbewijs opleveren voor de aangifte, terwijl ook ander steunbewijs ontbreekt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat er te veel twijfel bestaat over de waarde van de herinneringen van aangeefster en daarmee over de aangifte en dat daarnaast voldoende steunbewijs voor die aangifte ontbreekt. Omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt primair een bedrag van € 50.000 en subsidiair een bedrag van € 15.000, bij wijze van voorschot, ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering kan bij wijze van voorschot worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000. Het overige deel moet niet ontvankelijk worden verklaard, zodat benadeelde partij dit kan aanbrengen bij de civiele rechter.
Standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen nu de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2021.
Mr. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.