ECLI:NL:RBNNE:2021:4302

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
18/168276-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor brandstichting met levensgevaarlijke gevolgen

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 27 juni 2021 opzettelijk brand heeft gesticht in een houten schuur te Exloo, gemeente Borger-Odoorn. De verdachte, geboren in 2003, heeft de vloer van de schuur besprenkeld met benzine en deze in brand gestoken. De schuur bevond zich op korte afstand van een restaurant met een woning erboven, waardoor niet alleen goederen, maar ook levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft het feit gepleegd onder invloed van alcohol en heeft zich bovendien gefilmd tijdens de brandstichting, wat de rechtbank als zorgelijk heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vorderingen van [naam 2] en [naam 3] zijn toegewezen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een verbod op contact met de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de brandstichting en de gevolgen voor de slachtoffers in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/168276-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 september 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Exloo, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een schuur aan de [straatnaam] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de schuur, de zich daarin bevindende goederen en/of belendende groenvoorzieningen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de naastgelegen woning en/of omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de naastgelegen woning en/of omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021170666 van 29 juli 2021, inhoudend de verklaring van [naam 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek van 19 juli 2021, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2021 te Exloo, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, ten gevolge waarvan een schuur
aan de [straatnaam] gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de schuur, de zich daarin bevindende goederen en belendende groenvoorzieningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de naastgelegen woning aanwezige personen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van het voorarrest. Als bijzondere voorwaarden heeft zij gevorderd de oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om - onder toepassing van het jeugdstrafrecht - een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest. De resterende jeugddetentie dient in voorwaardelijke vorm te worden opgelegd met eventueel elektronisch toezicht (ET) naast de andere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte het in detentie gedurende het voorarrest heel zwaar heeft gehad en dat door het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie verdachte zijn opleiding mogelijk niet zal kunnen afronden nu hij in een examenklas zit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 9 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 augustus 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 27 juni 2021 schuldig gemaakt aan brandstichting door een grote houten schuur met een overkapping in brand te steken. Verdachte heeft daarbij de vloer van de schuur met benzine besprenkeld en deze vervolgens in brand gestoken. De houten schuur bevond zich op een afstand van minder dan drie meter van een restaurant met een woning daarboven. Het restaurant, de woning en de schuur zijn eigendom van [naam 1] . Door de brand is niet alleen gevaar voor goederen te duchten geweest, maar ook levensgevaar voor [naam 1] en zijn gezinsleden die ten tijde van de brand in de woning aanwezig waren. Het is mede aan de alertheid van [naam 1] te danken dat de brand is ontdekt en dat de brandweer snel kon worden ingeschakeld. Hierdoor is voorkomen dat de brand naar het voorgelegen pand kon overslaan met alle gevolgen van dien. De schuur is bijna volledig afgebrand. Het is aannemelijk dat de handelingen van verdachte waren ingegeven door een conflict dat hij had met de zoon van [naam 1] .
Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag, vooral wanneer dat in de nacht plaatsvindt en er zich (veelal slapende) personen in de omgeving bevinden, zoals ook op 27 juni 2021 het geval was. Een dergelijk feit zorgt voor onrust in de maatschappij en vergroot de gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Dit temeer nu hij het feit heeft gepleegd terwijl hij onder invloed van alcohol was. Voorts vindt de rechtbank het gedrag van verdachte waarbij hij de brandstichting en zichzelf heeft gefilmd en de uitlatingen die hij daarbij heeft gedaan, uitermate zorgelijk.
In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit voornoemd rapport blijkt dat verdachte nog thuis woont en bij diverse taken nog praktische ondersteuning van volwassenen/zijn ouders ontvangt. Zij helpen hem onder andere nog met schoolgang en met het organiseren van zijn dagelijkse leven. Er is derhalve sprake van pedagogische beïnvloeding. Binnen het jeugdstrafrecht is er meer aandacht en zijn er meer mogelijkheden voor scholing en (pedagogische) begeleiding, die afgestemd is op de persoon en de problematiek van verdachte. De reclassering acht tevens begeleiding vanuit de jeugdreclassering geïndiceerd.
Volgens de reclassering moet verdachte werken aan het verkrijgen van inzicht in zijn denk- en gedragspatronen in combinatie met alcoholgebruik om de kans op recidive te verminderen. Een behandeling bij Verslavingszorg Noord Nederland waar inmiddels een intake heeft plaatsgevonden, kan hieraan bijdragen. Gelet op het slachtofferbelang acht de reclassering een contactverbod met aangever geïndiceerd. Binnen een voorwaardelijk kader kan de jeugdreclassering onderzoek doen naar welke vorm van herstelbemiddeling er eventueel kan worden ingezet.
Voorts adviseert de reclassering om indien de ernst van het feit het toelaat, een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, alcohol- en drugsverbod, contactverbod en meewerken aan dagbesteding.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte pas enkele maanden voor de gebeurtenis 18 jaar oud is geworden en het door de reclassering gerapporteerde, zal de rechtbank in dit geval het jeugdstrafrecht toepassen.
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld voor minderjarigen, gaan bij brandstichting met aanzienlijke schade uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Nu in het onderhavige geval tevens sprake is van levensgevaar voor het gezin dat in de woning boven het restaurant te slapen lag, is de rechtbank van oordeel dat uit oogpunt van vergelding, ter beveiliging van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andere straf dan het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van enige duur. De ernst van het feit rechtvaardigt geen andere strafmodaliteit. In het aangehaalde rapport van de reclassering ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel van de staf voorwaardelijk op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
Alles overwegende acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie passend en geboden. Aan verdachte wordt een jeugddetentie opgelegd voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal daarbij naast de standaard algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [naam 1] , tot primair een bedrag van € 342.764,07 subsidiair een bedrag van € 173.585,07 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [naam 2] , tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [naam 3] , tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij [naam 1] niet ontvankelijk wordt verklaard en dat de schadevergoedingsvorderingen van [naam 2] en [naam 3] worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om alle benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de vordering van [naam 1] heeft hij aangevoerd dat op basis van de voorliggende stukken niet kan worden vastgesteld wat de werkelijke schade is en dat het vaststellen van de schade zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
Ten aanzien van de vorderingen van [naam 2] en [naam 3] heeft de raadsman gesteld dat de schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam 1]
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Weliswaar zijn namens [naam 1] offertes voor het herbouwen van de schuur en de kosten van de inventaris overgelegd, maar onduidelijk is gebleven welke inventaris zich in de schuur bevond, hoe de schuur was ingericht, als het gaat om vloeren, muren, deuren en dergelijke. Wat er precies is teniet gegaan door de brand staat niet vast en daarmee staat niet vast wat de exacte schade is aan de schuur. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij zich nader over de hoogte van de gestelde schade te laten uitlaten, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3] schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt hierbij dat de aard en de ernst van de normschending (brandstichting, terwijl daardoor levensgevaar te duchten was) meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt de hoogte van de schade naar billijkheid vast op € 1.500,-. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Nu het jeugdstrafrecht wordt toegepast, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Jeugdbescherming Noord op het adres [straatnaam] te Assen en zich zal blijven melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en behandeling door de ambulante forensische Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zolang de jeugdreclassering dat geïndiceerd acht. Veroordeelde werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit verbod te controleren. De jeugdreclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [naam 1] (geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ) zonder instemming van de jeugdreclassering, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
dat veroordeelde middelbaar beroepsonderwijs zal volgen of meewerkt aan andere dagbesteding, voor de duur van de opleiding of zoveel korter als de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Geeft aan Jeugdbescherming Noord een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[naam 1]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.500,-(zegge: duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: duizendvijfhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021. Dit bedrag betreft immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.500,-(zegge: duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam 3] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: duizendvijfhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021. Dit bedrag betreft immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E. Läkamp en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2021.