ECLI:NL:RBNNE:2021:4289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
180166
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vaccinatie van minderjarigen tegen Covid-19

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen. De man vorderde een verbod voor de vrouw om de kinderen zonder zijn toestemming te laten vaccineren tegen Covid-19. De vrouw had echter al de eerste vaccinatie van hun oudste kind, [de minderjarige 1], laten toedienen zonder de toestemming van de man. De man was van mening dat de vrouw dit niet had mogen doen, gezien hun gezamenlijke gezag en zijn expliciete weigering om toestemming te geven voor de vaccinatie. De vrouw daarentegen stelde dat ze de kinderen wilde laten vaccineren om hen te beschermen tegen de gevolgen van Covid-19, vooral gezien de kwetsbaarheid van haar familieleden.

Tijdens de zitting op 17 september 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, en de minderjarigen hebben ook hun wensen geuit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de beslissing, gezien de tijdsdruk rondom de vaccinaties. De rechter heeft vervolgens de wettelijke kaders en adviezen van de Gezondheidsraad in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van beide kinderen, waarbij de toestemming van de man werd vervangen door de toestemming van de rechtbank. De vordering van de man tot een verbod op vaccinatie werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/180166 / KG ZA 21-176
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 1 oktober 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
in persoon verschenen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 31 augustus 2021 betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 3.
- een brief van de man met producties 4 en 5, ingekomen op 2 september 2021.
1.2.
De hierna vermelde minderjarigen […] hebben bij het kinderverhoor hun standpunten kenbaar gemaakt.
1.3.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 september 2021 in aanwezigheid van:
- de man, bijgestaan door mr. Thiescheffer;
- de vrouw;
- mevrouw [naam] , namens de GI.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2007 in [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2008 in [geboorteplaats] .
2.2.
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 december 2016 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd en is nog steeds van kracht. Bij beschikking van deze rechtbank van 2 februari 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] verleend. Deze maatregel is daarna verlengd en is nog steeds van kracht.
2.4.
[de minderjarige 1] woont bij de vrouw en [de minderjarige 2] woont bij […] in [woonplaats] .
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 juli 2020 is het door de Raad voor de Kinderbescherming geïnitieerde verzoek om het gezag van de man over de kinderen te beëindigen, afgewezen.
2.6.
[de minderjarige 1] heeft op 7 augustus 2021 haar eerste vaccinatie tegen Covid-19 gehad.

3.De vordering

3.1.
De man vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te verbieden eigenmachtig, zonder de man hierin te kennen, de kinderen [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] te laten vaccineren tegen Covid-19, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn eis uitgebreid als bedoeld in artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en - mede om te voorkomen dat partijen nogmaals over hetzelfde onderwerp moeten procederen - de voorzieningenrechter verzocht een beslissing te nemen over de vraag of vervangende toestemming aan de vrouw kan worden verleend voor het vaccineren van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Door de vrouw is geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging, zodat de voorzieningenrechter de eiswijziging niet in strijd acht met de goede procesorde.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De man stelt dat de vrouw zonder zijn toestemming [de minderjarige 1] voor de eerste maal heeft laten vaccineren tegen Covid-19. Vanwege het gezamenlijk gezag over de kinderen had de vrouw dit niet zonder toestemming van de man mogen doen. De vrouw wist dat de man geen toestemming wilde verlenen voor de vaccinatie. Op 26 augustus 2021 heeft de advocaat van de man per brief de vrouw verboden de kinderen verder te laten vaccineren. De man is, samengevat weergegeven, van mening dat er nog veel onduidelijk is over het vaccin tegen Covid-19, omdat het zich nog in de testfase bevindt. De risico's op de lange termijn zijn niet bekend. Kinderen kunnen zelf de benodigde weerstand opbouwen door gezond te leven. Het argument dat de kinderen na vaccinatie anderen niet meer kunnen besmetten gaat volgens de man niet op, die kans op besmetting blijft. Tot slot kunnen de kinderen zich laten testen als ze ergens naar toe willen, daar heeft de man geen problemen mee.
4.2.
De vrouw stelt dat ze de kinderen wil laten vaccineren, zodat ze niet besmet raken met Covid-19. Ze vreest de gevolgen voor de kinderen zelf indien ze Covid-19 krijgen en ze wil daarnaast anderen beschermen. In haar nabije omgeving heeft de vrouw gezien hoe ernstig de gevolgen van besmetting met Covid-19 kan zijn. Haar moeder en broer hebben COPD en zijn daardoor extra kwetsbaar. De vrouw zal de kinderen niet zonder toestemming van de man of vervangende toestemming van de rechtbank laten vaccineren.
4.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben, ieder voor zich, ten overstaan van de voorzieningenrechter verklaard graag (volledig) te willen worden gevaccineerd. Zowel persoonlijke belangen (mee kunnen doen met buitenschoolse activiteiten en/of kunnen uitgaan naar bijvoorbeeld een kermis) alsook familiaire belangen (frequent contact kunnen hebben met oma met een zo’n klein mogelijke kans op besmetting) spelen voor de kinderen een rol in de door hen geuite wens.

5.De beoordeling

spoedeisend belang
5.1.
[de minderjarige 1] heeft 7 augustus 2021 haar eerste vaccinatie tegen Covid-19 gehad. Door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt een interval van 21 dagen tussen de twee vaccinaties geadviseerd. Hoewel uit onderzoek is gebleken dat de immuniteitsopbouw na een periode van 12 weken ook nog goed is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de omstandigheden en gelet op de aard van de vordering, voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een spoedeisend belang. Tussen partijen bestaat daarover overigens ook geen geschil.
inhoudelijk
5.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen kunnen zwaarder wegen.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering van de man om de vrouw te verbieden zonder zijn instemming de kinderen te vaccineren
in beginselkan worden toegewezen nu de vrouw deze vordering niet betwist. Vaststaat dat partijen voorafgaand aan de eerste vaccinatie van [de minderjarige 1] over en weer via e-mail hierover contact hebben gehad en dat de man aan de vrouw heeft geschreven dat hij geen toestemming gaf voor vaccinatie. Desondanks heeft de vrouw [de minderjarige 1] wel voor de eerste keer laten vaccineren.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw echter duidelijk gemaakt dat ze de kinderen niet zonder toestemming van de man of zonder vervangende toestemming van de rechtbank (verder) zal laten vaccineren. Na de sommatie van de advocaat van de man heeft de vrouw (verdere) vaccinatie ook niet doorgezet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er op dit moment dan ook geen reden voor het opleggen van een dwangsom.
5.4.
Het in beginsel kunnen toewijzen van deze vordering van de man lost het probleem tussen partijen echter niet op. Om een nieuwe procedure te voorkomen heeft de man zijn eis aangevuld. De voorzieningenrechter zal daarom vervolgens beoordelen en beslissen of aan de vrouw vervangende toestemming kan worden verleend voor het vaccineren van de kinderen tegen Covid-19. De beslissing op die vordering kan van invloed zijn op het door de man in eerste instantie gevorderde verbod. Dat zal uiteindelijk in het dictum tot uiting worden gebracht. De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt.
5.5.
Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun zorgen geuit over de gevolgen van het al dan niet vaccineren tegen Covid-19. Die zorgen zijn heel begrijpelijk, omdat zij als ouders het beste voor willen hebben met de gezondheid van hun kinderen. Vanuit hun zorgen hebben partijen ieder hun standpunten ingenomen en komen zij niet nader tot elkaar. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben ook beiden hun stem laten horen, en dat mogen zij, gelet op hun leeftijd ook. De voorzieningenrechter zal daarom onderzoeken of de wens van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] ook in hun belang kan worden geacht. De voorzieningenrechter zal zich bij die beoordeling - nu de onderbouwing van partijen met name is ingegeven door eigen overtuigingen - baseren op de wetenschappelijke inzichten van dit moment, zoals die door het RIVM en de Gezondheidsraad, als gezaghebbende instanties in Nederland op dit gebied, zijn onderzocht, verwoord en gemotiveerd.
5.6.
Uit het advies Vaccinatie adolescenten tegen Covid-19 van de Gezondheidsraad van 29 juni 2021 blijkt het volgende. Covid-19 infecties komen in alle leeftijdsgroepen voor, ook bij jonge kinderen en adolescenten. In de meeste gevallen is er sprake van milde symptomen maar soms verloopt een infectie ernstiger en is ziekenhuisopname noodzakelijk. Uit een Nederlandse studie komt naar voren dat ongeveer de helft van de kinderen en adolescenten die in het ziekenhuis zijn opgenomen met Covid-19, geen medische voorgeschiedenis heeft. In zeldzame gevallen kan Covid-19 leiden tot een ernstige ontstekingsreactie. Ook kunnen kinderen en adolescenten, net als volwassenen, langdurige klachten ontwikkelen (long Covid). Tegenover de gezondheidswinst van het vaccin staat een beperkte last van bijwerkingen. Er is een klein risico op ernstige bijwerkingen, zoals een ontsteking van het hartzakje of de harstspier die naar nu verworven inzichten ongeveer voorkomt bij 1 op de 15.000 gevaccineerde jongens van 12 tot 18 jaar. Een ernstige bijwerking die gelukkig goed kan worden herkend en die ook in nagenoeg alle gevallen tot een volledig herstel kan leiden. Het zijn in ieder geval allemaal risico’s die de Gezondheidsraad in haar afweging heeft meegenomen voorafgaand aan het geven van het advies om kinderen van 12 tot 18 jaar de mogelijkheid te bieden om voor vaccinatie te kiezen. De Gezondheidsraad is op basis van een weging van de risico’s van oordeel dat vaccinatie tegen Covid-19 voor kinderen en adolescenten zinvol en verantwoord is. Vaccinatie voorkomt Covid-19 infecties en daaraan gerelateerde ziekenhuisopnames bij kinderen en adolescenten.
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat vaccinatie een preventieve maatregel is die het leven van kinderen en adolescenten zo min mogelijk verstoort. Daarnaast willen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zelf graag gevaccineerd worden, waarbij voor hen, naast een bepaalde vrijheid om leuke dingen te kunnen doen, ook onbezorgd contact met hun naaste familie een wezenlijk argument is. Hoewel het begrijpelijk is dat de man zich zorgen maakt over de risico's van vaccinatie, gelet op alle (des)informatie die over dit onderwerp te vinden is, zijn deze risico's door de Gezondheidsraad meegewogen in haar advies. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het advies van de Gezondheidsraad, als wetenschappelijk verantwoord, moet worden gevolgd en dat vervangende toestemming aan de vrouw moet worden verleend voor het vaccineren van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tegen Covid-19.
5.8.
De voorzieningenrechter vindt het belangrijk dat deze vaccinaties ook daadwerkelijk op korte termijn plaatsvinden en dat het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vaccinatie op korte termijn zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een (eventuele) schorsing van deze beslissing. Om die reden zal de voorzieningenrechter zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
conclusie
5.9.
Voor de vorderingen van de man betekent dit het volgende. Omdat de voorzieningenrechter tot de slotsom komt dat aan de vrouw vervangende toestemming zal worden verleend om de kinderen te kunnen laten vaccineren, heeft de man geen belang meer bij een beslissing op zijn vordering tot het verbod op het door de vrouw eigenmachtig laten vaccineren van de kinderen zonder toestemming van de man. De toestemming van de voorzieningenrechter vervangt immers de toestemming van de man. De vordering tot een verbod zal daarom (als meer of anders gevorderd) worden afgewezen.
proceskosten
5.10.
Uitgangspunt in zaken met een familierechtelijke karakter is om de proceskosten te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
6.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming om [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2007 in [geboorteplaats] en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2008 in [geboorteplaats] te laten vaccineren tegen Covid-19;
deze toestemming van de voorzieningenrechter treedt in de plaats van de vereiste toestemming van de man;
6.2.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2021.
(
fn: 876)