ECLI:NL:RBNNE:2021:4287

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
18/275272-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens gekwalificeerde diefstallen en opzetheling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan meerdere gekwalificeerde diefstallen en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties in de gemeente Dantumadiel en Dongeradeel goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van schaduwdoeken, brandstof, hengels, een racefiets en een boottrailer. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.A. Schütz, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E. Jepkema.

Tijdens de zitting op 21 september 2021 heeft de rechtbank het bewijs tegen de verdachte beoordeeld. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 5, terwijl vrijspraak is gevorderd voor de feiten 6 en 7. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de meeste feiten, met uitzondering van feiten 2 en 3. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 7 subsidiair.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/275272-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 september 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 april 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2 schaduwdoeken (merk Sunfighter), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2018 tot en met 29 mei 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel en/of te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, in elk geval in Nederland, een goed te weten een schaduwdoek (merk Sunfighter) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2018 tot en met 27 januari 2018 te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een boottrailer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen boottrailer onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2018 tot en met 10 april 2018 te De
Westereen, in de gemeente Dantumadiel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een bedrijfsauto, een oranje koffer inhoudende een boormachine (merk Fine) en/of een elektrische boormachine (merk Bosch) en/of een accuboormachine (merk Hitachi) en/of een tankpas met bijbehorende pincode en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen koffer met boormachine en/of accuboormachine en/of tankpas (met bijbehorende pincode) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4
hij op of omstreeks 10 april 2018 te of bij Broeksterwâld, in de gemeente Dantumadiel en/of te of bij Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- bij benzinepomp [naam benzinepomp 1], een hoeveelheid brandstof, ter waarde van 66,63 euro en/of
- bij benzinepomp [naam benzinepomp 2], een hoeveelheid brandstof, ter waarde van 56,17 euro,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen brandstof onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door het tanken met een gestolen tankpas met bijbehorende pincode;
5
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2018 tot en met 5 april 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in totaal) 12 hengels en/of een viskoffer en/of een schepnet, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
hij in of omstreeks de periode van 8 mei 2018 tot en met 11 mei 2018 te Holwerd, in de gemeente Dongeradeel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer tuinlantaarn(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 8], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
hij op of omstreeks 11 februari 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een racefiets (merk Matra Pursuit), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 9], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 29 mei 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel, een goed te weten een racefiets (merk Matra Pursuit) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de feiten 6, 7 primair en 7 subsidiair en heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5.
Ten aanzien van feit 7 subsidiair heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Het frame van de gestolen racefiets is op de zolder van verdachte aangetroffen. Verdachte stelt dat hij niet wist dat deze fiets op zijn zolder stond en heeft verklaard dat de broer van zijn vriendin bij hen op zolder verbleef. Op basis daarvan kan onvoldoende vastgesteld worden dat verdachte wist of moest vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 4, 5, 6, 7 primair en 7 subsidiair en dat een veroordeling kan volgen ten aanzien van de feiten 2 en 3. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De goederen die verdachte had gestolen bewaarde hij allemaal thuis. Dit blijkt ook uit het feit dat er bij zijn woning veel (gestolen) goederen zijn aangetroffen. Ten aanzien van feiten 1 en 5 heeft de raadsman aangevoerd dat de gestolen voorwerpen niet bij verdachte thuis zijn aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard deze feiten met verdachte te hebben gepleegd, maar verdachte heeft daar geen herinnering aan. [medeverdachte] en verdachte gingen veel samen op pad, waarbij sprake was van veelvuldig speedgebruik. Daardoor is het de vraag hoe betrouwbaar de herinnering van [medeverdachte] is, omdat herinneringen zich met elkaar kunnen vermengen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat voor een bewezenverklaring bij verdachte op het moment van tanken wetenschap moet zijn geweest dat medeverdachte [medeverdachte] met de gestolen tankpas heeft betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet met welke pinpas er is betaald, hetgeen maakt dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 7 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat de broer van zijn partner tot de zomer van 2018 op zijn zolder heeft verbleven en dat hij niet wist dat de fiets daar stond.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 6
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 8 mei 2018 tot en met 11 mei 2018 te Holwerd tuinlantaarns heeft gestolen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij een aantal van de bij hem thuis aangetroffen tuinlantaarns heeft gestolen, blijkt uit het dossier onvoldoende dat zich hieronder ook de tuinlantaarns van aangeefster [benadeelde partij 8] bevonden.
Vrijspraak ten aanzien van feit 7 primair
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 februari 2018 in De Westereen een racefiets van het merk Matra Pursuit heeft gestolen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 april 2018, opgenomen op pagina 101 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] mede namens [benadeelde partij 2]:
Ik ben eigenaar van [benadeelde partij 2] in de Westereen. Boven dit terras hebben wij twee schaduwdoeken hangen. Deze doeken zijn gestolen. Op 11 april 2018 omstreeks 06.00 uur, heb ik de winkel geopend. Toen het buiten licht werd zag ik dat de doeken er niet hingen. Ik weet dat [naam 1] camera's heeft. Op camerabeelden is te zien dat er twee jongens met de schaduwdoeken langs zijn woning lopen. De diefstal moet tussen 04.00 uur en 04.35 uur zijn gepleegd.
Bijlage goederen:
Object: Zonwering
Merk/type: Sunfighter
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
De schaduwdoeken zijn weggenomen in Zwaagwesteinde. Ik heb één meegenomen en [verdachte] heeft één mee naar huis genomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 29 mei 2018 bevonden wij ons op de [straatnaam] te Metslawier inzake een de aanhouding van verdachte [verdachte]. Ik verbalisant hoorde dat [naam 2] zei dat ze wilde verklaren over de gestolen goederen. Ik hoorde dat ze het volgende zei:
- Hij pikt samen met [medeverdachte].
Ten aanzien van feit 4
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 april 2018, opgenomen op pagina 150 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudend als verklaring van [naam 1] namens [benadeelde partij 4]:
Ik ben werknemer van [benadeelde partij 4] te Dokkum en doe namens de benadeelde aangifte. Ik kan verklaren dat er op 10 april 2018 omstreeks 04.58 uur bij benzinepomp [naam benzinepomp 1] te Broeksterwoude voor een bedrag van zesenzestig euro en drieënzestig eurocent (66.63) is getankt. Ook is er diezelfde datum bij benzinepomp [naam benzinepomp 2] omstreeks 06.11 uur voor zesenvijftig euro en zeventien eurocent (56.17) getankt. Dit beide keren middels gebruikmaking van de weggenomen tankpas met bijbehorende pincode.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
De inbraak in de bedrijfsauto heeft [verdachte] gedaan. Hij had al meerdere malen aangegeven om bij die auto in te breken. Ik heb via de bestuurderskant de tankpas van de auto weggenomen. Met de tankpas hebben [verdachte] en ik later getankt bij twee tankstations. Dit waren de [naam benzinepomp 1] te Broeksterwoude en de [naam benzinepomp 2] te Dokkum. Wij hebben hier de auto van benzine voorzien en jerrycans voorzien van benzine. Dit alles is betaald met de tankpas die was weggenomen uit de hierboven genoemde bedrijfsauto.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 259 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Ik heb getankt. [medeverdachte] heeft betaald en de pas in de betaalzuil gedaan. [medeverdachte] verklaarde mij dat de tankpas vaker door criminelen gebruikt is. [medeverdachte] wist precies waar die tankpas ligt en hij heeft hem toen gepakt.
Ten aanzien van feit 5
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 april 2018, opgenomen op pagina 161 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 5], mede namens [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7]:
Ik doe aangifte van diefstal van twaalf (12) hengels, een (1) schepnet en een (1) viskoffer met kunstaas vanuit mijn carport. Zes (6) hengels zijn van mij, vijf (5) hengels van mijn zoon [benadeelde partij 7] en een (1) hengel van [benadeelde partij 6]. Ik ben gemachtigd om aangifte te doen namens [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 6]. Op 4 april 2018 zag ik dat dat de hengels, het schepnet en de viskoffer nog aanwezig waren op de balken onder het dak van de carport. Op 5 april 2018, omstreeks 08:00 uur, ging ik in de carport kijken. Vervolgens zag ik dat alle hengels, het schepnet en de viskoffer met kunstaas waren weggenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, opgenomen op pagina 166 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 23 april 2018 kwam de heer [benadeelde partij 5] met [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] naar het politiebureau in Dokkum. De heer [benadeelde partij 5] kwam hier omdat er bij verdachten in de Westereen goederen waren aangetroffen die vermoedelijk van diefstal afkomstig waren. De hengels die in beslag zijn genomen zijn getoond aan de heer [benadeelde partij 5] en zijn zoons. Zij herkenden een viertal hengels.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
Een aantal werphengels zijn weggenomen onder een carport welke gelegen is in Zwaagwesteinde. Bij [naam 3] stonden niet alle werphengels die zijn weggenomen. [verdachte] heeft ook een aantal meegenomen. Alle goederen heb ik samen met [verdachte] gestolen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 1 primair, 4 en 5
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier volgt dat verdachte en zijn medeverdachte veelal samen strafbare feiten hebben gepleegd. Verdachte heeft dat ten aanzien van andere feiten ook verklaard. Ook de partner van verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] diefstallen pleegde. Het feit dat verdachten in de periode dat de strafbare feiten plaatsvonden verdovende middelen gebruikten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De raadsman heeft niet nader geconcretiseerd op welke wijze het gebruik van verdovende middelen (mede) kan bijdragen aan het vermengen van herinneringen. Daar komt bij dat ten aanzien van feit 1 camerabeelden voorhanden zijn waarop is te zien dat twee personen met schaduwdoeken zichtbaar zijn, hetgeen de verklaring van [medeverdachte] ondersteunt. Nu de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar acht, ziet zij voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de feiten 1 primair, 4 en 5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 4 voorts nog het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het tanken geen wetenschap had van het feit dat de medeverdachte heeft betaald met een gestolen tankpas. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en overweegt daartoe dat verdachte en zijn medeverdachte de tankpas in diezelfde nacht uit een bedrijfsauto hebben gestolen, waarna zij tot twee keer toe zijn gaan tanken. Zoals uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij heeft getankt en dat de medeverdachte heeft betaald. De medeverdachte zou daarbij hebben verklaard dat de tankpas vaker door criminelen is gebruikt. Bovendien heeft verdachte verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] precies wist waar de tankpas lag en deze toen heeft gepakt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachten het oogmerk hadden om deze pas weg te nemen, alsook om deze, door daar kort daarna meermalen mee te tanken, te gebruiken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de benzine met deze tankpas is afgerekend.
Ten aanzien van feit 7 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 1 juni 2018, opgenomen op pagina 186 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 9]:
Op 11 februari 2018 rond 07.00 uur zag ik dat mijn racefiets, merk Matra Pursuit, kleur wit met een witte/blauwe zadel, voor mijn raam naast mijn woning stond. Ik zag omstreeks 07.40 uur dat mijn racefiets was weggenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 29 mei 2018 bevonden wij ons op de [straatnaam] te Metslawier inzake een de aanhouding van verdachte [verdachte]. Ik verbalisant hoorde dat [naam 2] zei dat ze wilde verklaren over de gestolen goederen. Ik hoorde dat ze het volgende zei:
- Hij pikt samen met [medeverdachte].
- Er staan gestolen fietsen op zolder.
3. Een schriftelijk stuk, inhoudende een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:
Goednummer : PL0100-2018094044-1013063
Voertuig : Fiets (Atb)
Bijzonderheden : Aangetroffen op zolder
4. Een schriftelijk stuk, inhoudende een bewijs van ontvangst van 19 juli 2018, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:
Goednummer : PL0100-2018094044-1013063
Voertuig : Fiets (Atb)
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 7 subsidiair
Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets van aangever, die bij de doorzoeking van zijn woning op zolder is aangetroffen, daar niet heeft neergezet en ook niet wist dat deze bij hem op zolder stond. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de broer van zijn vrouw een tijd bij hen op zolder heeft gewoond en dat hij daarom niet op zolder kwam.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de onder verdachte in beslag genomen racefiets van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht de verklaring van verdachte hoogst onaannemelijk, aangezien zijn partner heeft verklaard dat zij wist dat er gestolen fietsen op zolder stonden. Zij heeft daarbij niet verklaard dat haar broer gebruik maakte van die ruimte of op andere wijze verklaard waaruit betrokkenheid van een ander dan verdachte zou blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van feit 2
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 februari 2018, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 3];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 31 mei 2018, opgenomen op pagina 238 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte].
Ten aanzien van feit 3
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 april 2018, opgenomen op pagina 150 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudende de verklaring van [naam 1] namens [benadeelde partij 4];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 7 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 11 april 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel tezamen en in vereniging met een ander, 2 schaduwdoeken, merk Sunfighter, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij in de periode van 26 januari 2018 tot en met 27 januari 2018 te Dokkum, tezamen en in vereniging met een ander, een boottrailer, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
3.
hij in de periode van 9 april 2018 tot en met 10 april 2018 te De Westereen, tezamen en in vereniging met een ander, uit een bedrijfsauto, een oranje koffer inhoudende een machine, merk Fine en een elektrische boormachine, merk Bosch en een accuboormachine, merk Hitachi en een tankpas met bijbehorende pincode, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
4.
hij op 10 april 2018 te Broeksterwâld en te Dokkum, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door het tanken met een gestolen tankpas met bijbehorende pincode.
5.
hij in de periode van 4 april 2018 tot en met 5 april 2018 te De Westereen, tezamen en in vereniging met een ander, 12 hengels en een viskoffer en een schepnet, dat ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
7. subsidiair
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 29 mei 2018 te De Westereen, een racefiets, merk Matra Pursuit, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Diefstal door twee of meer verenigde personen.
2 Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
3 Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
4 Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
5 Diefstal door twee of meer verenigde personen.
7 subsidiair Opzetheling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5 en de ad informandum gevoegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een taakstraf. Gelet op het feit dat de raadsman ten aanzien van minder feiten dan de officier van justitie tot een bewezenverklaring komt, heeft hij bepleit de geëiste taakstraf te matigen. Ten aanzien van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de raadsman aangevoerd dat een dergelijke straf van toepassing is indien sprake is van recidivegevaar en er een stok achter de deur nodig is. Gelet op het tijdsverloop en de kentering in het leven van verdachte, hetgeen heeft geleid tot een stabiele situatie zonder middelengebruik, is er geen functie meer voor een voorwaardelijke straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 21 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, grotendeels samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan een groot aantal gekwalificeerde diefstallen, diefstallen en opzetheling. Verdachte heeft daarmee aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Diefstallen zijn vervelende feiten die schade en hinder veroorzaken voor de slachtoffers. Als reactie op deze grote hoeveelheid strafbare feiten is een gevangenisstraf het uitgangspunt.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bij de strafbepaling heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en het moment dat de zaak door de rechtbank is behandeld. De redelijke termijn waarbinnen strafzaken in de regel dienen te worden afgedaan is geschonden. Gelet daarop acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte sinds september 2018 een fulltime dienstverband heeft en geen middelen meer gebruikt. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De risicofactoren die er ten tijde van het plegen van onderhavige feiten waren, het ontbreken van dagbesteding, middelenmisbruik en het ontbreken van financiën zijn in de afgelopen jaren veranderd in beschermende factoren. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op het feit dat de rechtbank meer feiten bewezen acht dan de officier van justitie zal zij verdachte een hogere taakstraf opleggen dan is geëist. Gelet op de ernst en hoeveelheid aan strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 1
1. [benadeelde partij 1], tot een bedrag van € 100,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel omdat het gevorderde bedrag, ondanks dat er geen bon bij de vordering is gevoegd, reëel is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleitte vrijspraak primair aangevoerd dat de vordering niet kan worden toegewezen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering niet is onderbouwd en het onbekend is wat de waarde van een dergelijk schaduwdoek is, hoe oud het schaduwdoek was en hoe snel deze in waarde verminderd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.
De rechtbank overweegt dat bij de vordering van de benadeelde partij geen factuur is gevoegd waaruit blijkt wat de aanschafwaarde van het schaduwdoek is geweest. De rechtbank acht een nieuwwaarde van € 100,00 echter realistisch. Uit de vordering blijkt niet hoe oud het weggenomen schaduwdoek was. De rechtbank zal daarom een afschrijvingspercentage in rekening brengen. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 66,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018.
De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 3
2. [benadeelde partij 4], vertegenwoordigd door [naam 4], tot een bedrag van € 627,99 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 340,13, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ondanks het ontbreken van een machtiging, uit de factuur volgt dat het om de betreffende auto gaat. Op de factuur staan een aantal kosten die niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat er geen causaal verband is met de inbraak in de bedrijfsauto. De officier van justitie acht de kosten voor het zijraam, het rubber, het deurslot en het klein materiaal voor toewijzing vatbaar. Het werkplaatstarief stelt de officier van justitie op één uur. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat het ontbreken van de machtiging problematisch is, heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een machtiging ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de kosten omtrent de hoofdveer geen relatie hebben met het strafbare feit. De materiaalkosten omtrent het raam kunnen worden toegewezen. Het gevorderde bedrag betreffende het werkloon moet buiten beschouwing gelaten worden, omdat niet duidelijk is hoeveel tijd het kost om een raam te vervangen en hoeveel tijd aan het vervangen van de veer is besteed. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde btw geen schadepost is en dat enkel de netto materiaalkosten kunnen worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij de vordering van de benadeelde partij geen machtiging is gevoegd waaruit blijkt dat [naam 4] gemachtigd is [benadeelde partij 4] te vertegenwoordigen. Uit de bijgevoegde factuur volgt echter dat deze op naam staat van het bedrijf [benadeelde partij 4] en dat het een reparatie betreft van de betreffende bedrijfsauto. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij dan ook ontvankelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt dat op de bijgevoegde factuur ook kosten zijn opgenomen die geen causaal verband houden met de inbraak in de bedrijfsauto en acht deze niet voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de kosten voor het zijraam (€ 55,00), de raamrubbers (€ 14,65,) het deurslot (€ 148,70) en het klein materiaal (€ 4,75) toewijzen. Het werkplaatstarief schat de rechtbank op € 58,00, zijnde één uur. Gelet op het feit dat de btw voor de benadeelde partij aftrekbaar is wijst de rechtbank deze kosten zonder btw toe.
De vordering zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 281,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2018. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 53. [benadeelde partij 5], tot een bedrag van € 1.070,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij de schade nader te laten toelichten zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleitte vrijspraak primair aangevoerd dat de vordering niet kan worden toegewezen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een onderbouwing ontbreekt en niet kan worden vastgesteld wat de waarde van de hengels is geweest of hoe oud deze waren.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde.
De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij niet is onderbouwd. Daarnaast is er geen informatie over de ouderdom van de goederen en is niet duidelijk om welk type en merk goederen het gaat. Bovendien is schade gevorderd van negen hengels en molentjes, terwijl uit het dossier volgt dat van de twaalf weggenomen hengels, vier hengels zijn teruggegeven aan de benadeelde partij. Daarnaast volgt uit de aangifte niet hoeveel molentjes zijn weggenomen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en rekening houdend met afschrijvingskosten schat de rechtbank de hoogte van de schade van de acht weggenomen en niet teruggegeven hengels en de overige schade dan ook op € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 6 en 7 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 7 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 66,00(zegge: zesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 66,00 (zegge: zesenzestig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018. Dit bedrag bestaat uit € 66,00 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van één dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 281,10(zegge: tweehonderdeneenentachtig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van € 281,10 (zegge: tweehonderdeneenentachtig euro en tien eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2018. Dit bedrag bestaat uit € 281,10 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van vijf dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader(s) - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 5
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 350,00(zegge: driehonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van € 350,00 (zegge: driehonderdenvijftig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018. Dit bedrag bestaat uit € 350,00 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van zeven dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte – al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en
mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2021.
Mr. K. Post is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.