ECLI:NL:RBNNE:2021:4286

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
18/275271-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met gebruik van braak en valse sleutels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder gekwalificeerde diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties, waaronder Kootstertille en Dokkum, goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een mountainbike, brandstof bij benzinepompen, een boottrailer en diverse gereedschappen uit een bedrijfsauto. Tijdens de zitting op 21 september 2021 heeft de verdachte de feiten 1, 3 en 4 erkend, maar ontkende feit 2. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 2 en veroordeling voor de overige feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2, maar de feiten 1, 3 en 4 bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 180 uren opgelegd, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en de reeds ingezette reclasseringstrajecten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/275271-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 september 2021. De verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2018 tot en met 27 januari 2018 te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een boottrailer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen boottrailer onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2
hij op of omstreeks 18 april 2018 te Kootstertille, in de gemeente Achtkarspelen, een mountainbike (merk B Twin), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2018 tot en met 10 april 2018 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een bedrijfsauto, een oranje koffer inhoudende een boormachine (merk Fine) en/of een
elektrische boormachine (merk Bosch) en/of een accuboormachine (merk Hitachi) en/of een tankpas met bijbehorende pincode en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen koffer met
boormachine en/of accuboormachine en/of tankpas (met bijbehorende pincode) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4
hij op of omstreeks 10 april 2018 te of bij Broeksterwâld, in de gemeente Dantumadiel en/of te of bij Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- bij benzinepomp [naam tankstation 1], een hoeveelheid brandstof, ter waarde van 66,63 euro en/of
- bij benzinepomp [naam tankstation 2], een hoeveelheid brandstof, ter waarde van 56,17 euro,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen brandstof onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door het tanken met een gestolen tankpas met bijbehorende pincode.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van feit 2 en heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 3 en 4.
Standpunt van de verdachte
Verdachte ontkent feit 2 en erkent de feiten 1, 3 en 4 te hebben gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdachte acht de rechtbank de diefstal van een mountainbike van het merk B Twin op 18 april 2018 in Kootstertille niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 1
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 februari 2018, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 31 mei 2018, opgenomen op pagina 246 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] .
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 april 2018, opgenomen op pagina 150 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018285613 van 18 februari 2019, inhoudend de verklaring van [naam 2] namens [benadeelde partij 3] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2018, opgenomen op pagina 157 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 mei 2018, opgenomen op pagina 259 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 januari 2018 tot en met 27 januari 2018 te Dokkum, tezamen en in vereniging met een ander, een boottrailer, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
3.
hij in de periode van 9 april 2018 tot en met 10 april 2018 te De Westereen, tezamen en in vereniging met een ander, uit een bedrijfsauto, een oranje koffer inhoudende een machine, merk Fine en een elektrische boormachine, merk Bosch en een accuboormachine, merk Hitachi en een tankpas met bijbehorende pincode, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
door middel van braak.
4.
hij op 10 april 2018 te Broeksterwâld en te Dokkum, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door het tanken met een gestolen tankpas met bijbehorende pincode.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
3. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
4. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 3, 4 en de ad informandum gevoegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen, middelencontroles en dagbesteding.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland van 8 oktober 2020 en 8 september 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, grotendeels met de medeverdachte, schuldig gemaakt aan een groot aantal diefstallen, waaronder gekwalificeerde diefstallen. Verdachte heeft daarmee aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Diefstallen zijn vervelende feiten die schade en hinder veroorzaken voor de slachtoffers. Als reactie op deze grote hoeveelheid strafbare feiten is een gevangenisstraf het uitgangspunt.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op de strafbeschikking van 18 december 2019 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zodat de rechtbank daar eveneens rekening mee houdt. Bij de strafbepaling heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en het moment dat de zaak door de rechtbank is behandeld. De redelijke termijn waarbinnen strafzaken in de regel dienen te worden afgedaan, is geschonden. Gelet daarop acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het meewerken aan middelencontroles en dagbesteding. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich vrijwillig onder toezicht van de reclassering heeft gesteld en zich al aan de geadviseerde voorwaarden houdt. Uit het voortgangsverslag van de reclassering blijkt dat verdachte meewerkend is in het toezicht en een goede houding laat zien. Sinds 15 december 2020 heeft verdachte een traject lopen bij Trajectum in Assen. Daarbij is vastgesteld dat hij functioneert op een licht verstandelijk beperkt intelligentieniveau. Daarnaast worden in het adaptief functioneren duidelijke tekorten gezien op zowel het conceptuele, praktische als sociale domein. De ambulante behandeling is recent gestart. Daarbij wordt ingezet op het vergroten van het probleembesef en het verstevigen van zijn sociale vaardigheden. Ook loopt er al een traject bij een jobcoach waarin gezocht wordt naar een passende baan voor verdachte.
Gelet op de ernst en hoeveelheid aan strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, zal de rechtbank verdachte een hogere taakstraf opleggen dan is geëist. Ter voorkoming van recidive in de toekomst zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren met de genoemde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 31. [benadeelde partij 3] , vertegenwoordigd door [naam 3] , tot een bedrag van € 627,99 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 340,13, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ondanks het ontbreken van een machtiging, uit de factuur volgt dat het om de betreffende auto gaat. Op de factuur staan een aantal kosten die niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat er geen causaal verband is met de inbraak in de bedrijfsauto. De officier van justitie acht de kosten voor het zijraam, het rubber, het deurslot en het klein materiaal voor toewijzing vatbaar. Het werkplaatstarief stelt de officier van justitie op één uur. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat het ontbreken van de machtiging problematisch is, heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft verklaard bereid te zijn de gevorderde schade te betalen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij de vordering van de benadeelde partij geen machtiging is gevoegd waaruit blijkt dat [naam 3] gemachtigd is [benadeelde partij 3] te vertegenwoordigen. Uit de bijgevoegde factuur volgt echter dat deze op naam staat van het bedrijf [benadeelde partij 3] en dat het een reparatie betreft van de betreffende bedrijfsauto. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij dan ook ontvankelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt dat op de bijgevoegde factuur ook kosten zijn opgenomen die geen causaal verband houden met de inbraak in de bedrijfsauto en acht deze niet voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de kosten voor het zijraam (€ 55,00), de raamrubbers (€ 14,65,) het deurslot (€ 148,70) en het klein materiaal (€ 4,75) toewijzen. Het werkplaatstarief schat de rechtbank op € 58,00, zijnde één uur. Gelet op het feit dat de btw voor de benadeelde partij aftrekbaar is, wijst de rechtbank deze kosten zonder btw toe.
De vordering zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 281,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2018. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit 52. [benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 100,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat het gevorderde bedrag, ondanks dat er geen bon bij de vordering is gevoegd, reëel is.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft verklaard bereid te zijn de schade te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 5.
De rechtbank overweegt dat bij de vordering van de benadeelde partij geen factuur is gevoegd waaruit blijkt wat de aanschafwaarde van het schaduwdoek is geweest. De rechtbank acht een nieuwwaarde van € 100,00 echter realistisch. Uit de vordering blijkt niet hoe oud het weggenomen schaduwdoek was. De rechtbank zal daarom een afschrijvingspercentage in rekening brengen. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 66,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018.
De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit 63. [benadeelde partij 5] , tot een bedrag van € 1.070,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij de schade nader te laten toelichten zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 6.
De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij niet is onderbouwd. Daarnaast is er geen informatie over de ouderdom van de goederen en is niet duidelijk om welk type en merk goederen het gaat. Bovendien is schade gevorderd van negen hengels en molentjes, terwijl uit het dossier volgt dat van de twaalf weggenomen hengels, vier hengels zijn teruggegeven aan de benadeelde partij. Daarnaast volgt uit de aangifte niet hoeveel molentjes zijn weggenomen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en rekening houdend met afschrijvingskosten schat de rechtbank de hoogte van de schade van de acht weggenomen en niet teruggegeven hengels en de overige schade dan ook op € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het adres [straatnaam] te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht onder behandeling zal stellen van Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht zal verblijven in de huidige woning van [instelling] , een instelling voor begeleid wonen, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter bepaling door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van drugs door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht zal meewerken aan dagbesteding teneinde een zinvolle structurele daginvulling te hebben.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 281,10(zegge: tweehonderdeneenentachtig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van € 281,10 (zegge: tweehonderdeneenentachtig euro en tien eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2018. Dit bedrag bestaat uit € 281,10 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van vijf dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader(s) - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit 5Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 66,00 (zegge: zesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van € 66,00 (zegge: zesenzestig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018. Dit bedrag bestaat uit € 66,00 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van één dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit 6Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 350,00 (zegge: driehonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , te betalen een bedrag van € 350,00 (zegge: driehonderdenvijftig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2018. Dit bedrag bestaat uit € 350,00 aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van zeven dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en
mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2021.
Mr. K. Post is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.