ECLI:NL:RBNNE:2021:4265

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
18-009436-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling wegens bedreiging en belaging

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 januari 2021 in Lutjegast twee politieambtenaren heeft bedreigd met een mestvork, waarbij hij stekende bewegingen maakte en dreigende woorden uitsprak. Ondanks herhaalde waarschuwingen van de politie bleef de verdachte dreigend op hen afkomen. Daarnaast heeft de verdachte op 11 januari 2021 de burgemeester van de gemeente Westerkwartier bedreigd door te zeggen dat hij hem de oren zou afsnijden. Verder heeft de verdachte gedurende een periode van zes maanden zijn buurman stelselmatig lastiggevallen door hem te bellen, sms-berichten te sturen en zich op een bedreigende manier voor zijn huis te gedragen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 257 dagen, met aftrek van het voorarrest. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernstige psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van deze maatregel eist. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-009436-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 september 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2021 te Lutjegast, gemeente Westerkwartier [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden werkzaam bij de politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door,
- stekende bewegingen met een mestvork in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te maken (waarbij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich in een auto bevonden met gedeeltelijk geopend raam) en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend te zeggen "dat hij ze hartstikke dood zou steken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een mestvork in de handen te rennen en/of te lopen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of bij het dicht naderen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met die mestvork dreigend met de punten naar voren in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te wijzen en/of
- waarbij verdachte in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bleef rennen/lopen ondanks het lossen van waarschuwingsschoten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2020 tot en met 11 januari 2021 te Leek, gemeente Westerkwartier althans in Nederland [slachtoffer 3] (door tussenkomst van een derde) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door,
- die [slachtoffer 3] (door tussenkomst van een derde) dreigend de woorden toe te voegen "dat hij die [slachtoffer 3] de oren af zou snijden zodat hij zijn bril niet meer op kon zetten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- een bericht te versturen naar een medewerker van de gemeente met de volgende inhoud: "Geloof me [slachtoffer 3] maakt niet zijn ambtstermijn vol hier in het Westerkwartier";
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 10 januari 2021 te Lutjegast, gemeente Westerkwartier, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 4] , door
- telkens al fluitend voor het huis van die [slachtoffer 4] te lopen en te schreeuwen en bierblikjes te gooien naar de honden van die [slachtoffer 4] en/of de honden van die [slachtoffer 4] op te hitsen en/of
- telkens, soms 20 tot 30 keer, achter elkaar te bellen naar die [slachtoffer 4] en/of
- telkens sms berichten met dreigende en/of beledigende inhoud naar die [slachtoffer 4] te sturen en/of
- zich op het land naast de woning van die [slachtoffer 4] te bevinden en/of
- dreigend met een hooivork voor het huis van die [slachtoffer 4] te lopen en/of
- door rommel voor het hek van die [slachtoffer 4] te leggen en/of
- in de vroege ochtend met een voorwerp op een verkeersbord te slaan dat zich naast de woning van die [slachtoffer 4] bevindt, met het oogmerk die [slachtoffer 4] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte, die de ten laste gelegde feiten ontkent, integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij met politieagenten te maken had. Bovendien waren de omstandigheden niet dusdanig bedreigend dat er voor de politieagenten een redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd daadwerkelijk gepleegd zou worden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen steunbewijs voorhanden is dat verdachte de bedreiging van [slachtoffer 3] aan [getuige] heeft geuit, waardoor niet aan het wettelijke bewijsminimum is voldaan. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de getuigenverklaring van [getuige] niet objectief is, aangezien de verbalisant deze getuige kent uit zijn privéomgeving. Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze woorden als zodanig geen strafrechtelijke bedreiging inhouden en dat ze ook niet als zodanig opgevat kunnen worden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring nu er geen sprake is van een stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het fluitend of met een mestvork langs een huis lopen niet strafrechtelijk verboden is en dat verdachte slechts gedurende 6 dagen berichten naar aangever heeft gestuurd, terwijl uit het dossier niet blijkt dat aan verdachte gevraagd is daarmee te stoppen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter terechtzitting van 21 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik kan mij herinneren dat ik, op zondag 10 januari 2021, door de berm liep met een mestvork. De afstand tussen mij en de auto zal ongeveer 2 meter geweest zijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2021, opgenomen op pagina 52 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH-2021009167 d.d. 25 januari 2021, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 1] :
Op zondag 10 januari 2021, omstreeks 15:30 uur, was ik samen met mijn collega in de gemeente Westerkwartier, te Lutjegast. (…) Ik hoorde mijn collega, door het op een kier geopende raam van ons dienstvoertuig, zeggen dat hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) zijn hooivork moest neerleggen. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ''Ik bepaal dat zelf wel. Ik steek jullie harstikke dood.'' Ik voelde mij zeer bedreigd door deze woorden die [verdachte] uitsprak. Ik zag dat [verdachte] met zijn hooivork in zijn hand een stekende beweging maakte in de richting van mijn collega [slachtoffer 2] . De afstand tussen [verdachte] en mijn collega [slachtoffer 2] was op dat moment ongeveer anderhalf tot twee meter. Ik heb hierop gas gegeven om weg te komen. (…) Wij parkeerden ons voertuig en stapten uit. Ik zag dat de verdachte [verdachte] met zijn hooivork met een versnelde pas in de richting van mijn collega [slachtoffer 2] liep. Ik zag dat mijn collega hierop zijn vuurwapen trok en deze met zijn loop in de richting van de lucht richtte. Ik hoorde mijn collega [slachtoffer 2] schreeuwen tegen de verdachte [verdachte] dat hij van de politie was en dat [verdachte] zijn hooivork moest laten vallen. Ik zag dat de verdachte [verdachte] dit niet deed. Ik schreeuwde tegen [verdachte] dat wij van de politie waren en dat hij zijn hooivork moest laten vallen. Ik schreeuwde dat er anders geweld zou worden gebruikt. Ik zag dat [verdachte] dit niet deed en in de richting van mijn collega [slachtoffer 2] liep. Ik, verbalisant [slachtoffer 1] heb hierop besloten om een waarschuwing schot in een veilige omgeving en in de richting van de lucht te lossen. Ik zag dat [verdachte] hier niet tot weinig op reageerde. Ik zag dat [verdachte] stil bleef staan met zijn hooivork in zijn handen. Ik zag en hoorde dat mijn collega [slachtoffer 2] hierop nog een waarschuwing schot loste. Na het waarschuwing schot heb ik, verbalisant [slachtoffer 1] mijn vuurwapen gericht op de verdachte [verdachte] . Kort hierna zag ik dat [verdachte] weer in de richting van mijn collega [slachtoffer 2] liep met een stekende beweging, terwijl hij zijn hooivork in zijn handen hield. Ik schreeuwde tegen de verdachte [verdachte] dat hij zijn hooivork moest laten vallen en dat wij van de politie waren. Ik zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf. Ik heb hierop besloten om een tweede waarschuwing schot te lossen in een veilige omgeving en in de richting van de lucht. Op dit moment was de afstand tussen mijn collega [slachtoffer 2] en [verdachte] ongeveer tien meter. Ik zag en hoorde dat mijn collega [slachtoffer 2] hierop nog een waarschuwing schot loste.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2021, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 2] :
Door een op een kier geopende raam heb ik de heer [verdachte] aangesproken. Hij had op dat moment de hooivork nog steeds in handen. De heer [verdachte] boog zich voorover richting onze dienstauto en zei: "Hem, hij daar die moet je aanhouden." Daarbij wees de heer [verdachte] in de richting van de manspersoon die ter hoogte van zijn woning in de berm stond. (…) Daarop zag ik dat de heer [verdachte] met beide handen de houten steel van de hooivork vastpakte, en met kracht een stoot met beide punten van deze hooivork in mijn richting gericht, deed. De afstand tussen [verdachte] en mij was op dat moment ongeveer anderhalf à twee meter. Ik zag de punten van de hooivork op mij afkomen. Ik zag en hoorde dat de heer [verdachte] op dat moment schreeuwde: "Ik steek je hier hartstikke dood mee." Ik voelde mij zeer bedreigd door deze situatie. Ik kon op dat moment geen kant uit, ik zat in een auto, en voelde mij daadwerkelijk door verdachte [verdachte] bedreigd. Ik was ervan overtuigd dat wanneer wij op deze plaats met ons dienstvoertuig waren blijven staan ik daadwerkelijk door verdachte [verdachte] zou zijn gestoken met een hooivork. (…) Verdachte kwam als maar dichter in onze buurt. Ik heb daarbij luidkeels geschreeuwd dat ik van de politie was. Ik heb aangegeven dat hij zijn hooivork moest weggooien maar zag dat hij hier niet aan voldeed. De afstand tussen de verdachte en mij betrof op dat moment circa acht à tien meter. Ik schreeuwde dat ik geweld zou gebruiken als verdachte zijn hooivork niet zou weggooien. Ook hoorde ik collega [slachtoffer 1] dit schreeuwen en aangeven dat geweld zou worden gebruikt. Ik zag dat verdachte hier geen gehoor aangaf. Daarop heb ik mijn dienstwapen getrokken en heb deze gericht op de verdachte. Deze heb ik tijdens mijn aan schreeuwen gericht gehouden op de verdachte. Ik hoorde daarop een waarschuwingsschot van mijn collega [slachtoffer 1] . Het was bijzonder om te zien dat de verdachte hier geen gehoor aangaf. Ik heb toen een waarschuwingsschot gegeven in een veilige richting namelijk naar een naastgelegen weiland. Verdachte bleef doorlopen waarop nog een keer een waarschuwingsschot van zowel collega [slachtoffer 1] als mij volgde. Verdachte bleef doorlopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 januari 2021, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
“Wij kregen te horen dat een verwarde man op de [straatnaam] mensen aansprak en hen bedreigde met een hooivork. Er waren die dag, zondag 10 januari 2021, al meerdere meldingen over geweest. (…) Op het moment dat hij, terwijl wij in de auto zaten, zei dat hij ons zou doodsteken voelde ik mij bedreigd.”
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2021, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
“Ik concludeer met de zin: 'Mij moet je niet hebben hem moet je aanhouden' dat [verdachte] heeft geweten dat wij van de politie waren. (…) Ik heb de indruk dat wij iets ergers hebben voorkomen.”
Ten aanzien van feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2021, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 11 januari 2020 sprak ik, te Leek, met teamchef [naam 1] van Politie Westerkwartier. Ik hoorde dat hij vertelde dat [verdachte] het volgende heeft gezegd tegen de getuige: "Burgemeester [slachtoffer 3] ... die snij ik beiden oren af ... zodat hij de bril niet meer op kan zetten!" Ik voel mij bedreigd door de uitlatingen gedaan door [verdachte] . Ik heb de overtuiging dat je bij [verdachte] nooit weet wat hij gaat doen en of hij zijn bedreigingen daadwerkelijk tot uitvoer zal brengen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2021, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 11 januari 2021 sprak ik met de heer [getuige] . [getuige] verklaarde dat hij zaterdagavond 9 januari 2021 omstreeks 17.00 uur was gebeld door [verdachte] . [getuige] verklaarde dat hij op enig moment [verdachte] het volgende hoorde zeggen: "Burgemeester [slachtoffer 3] ... die snij ik beiden oren af ... zodat hij de bril niet meer op kan zetten!" [getuige] reageerde dat [verdachte] dat maar niet moest doen. [verdachte] reageerde met luide stem: "Ja dat doe ik!!!"
Ten aanzien van feit 3
1. De door verdachte ter terechtzitting van 21 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer 4] inderdaad sms’jes gestuurd. Het klopt ook dat de honden altijd aanslaan als ik langsloop. Ik loop wel eens fluitend voor zijn woning langs. Ik ben een stuk of twee à drie keer met de mestvork voor zijn huis langsgelopen. Ik ben twee keer door [slachtoffer 4] bij die duiker weggejaagd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 januari 2021, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik woon in Lutjegast naast deze man. De afgelopen periode is het een opbouw geweest van diverse dingen. Vanaf vrijdag is hij begonnen mij meer te treiteren. Elke week, elke dag loopt [verdachte] een rondje in de buurt. Wanneer hij voor mijn huis langsloopt, loopt hij te schreeuwen en te fluiten naar mijn honden. Dit gaat al zo'n 5 maanden zo.
Ook ben ik meerdere keren door [verdachte] gebeld. Ik neem dan op bij een geheim nummer en hoor dat hij het is. Hierna neem ik niet meer op en ik word vervolgens wel 20 tot 30 keer door een onbekend nummer gebeld. Ook ontvang ik sms-berichten van hem met pesterijen en vervelende berichten. De ongewenste oproepen waarover ik contact heb gehad met de KPN waren op 1 juli 2020 om 22:13 en op 3 juli 2020 11:43, 11:49 en 13:25 uur. En op 25 december 2020 om 14:27, 14:34 en 14:52 uur. Op 23 december 2020 ben ik om 14:59 4 keer gebeld, 14:58 2 keer gebeld, om 14:57, om 14:56, 14:55, 14:43, 14:33, 14:22, 15:37, 15:36 2 keer, 15:35, 15:00 en 14:59 gebeld door een privé nummer.
Ook heb ik meerdere sms-berichten ontvangen afkomstig van telefoonnummer + [telefoonnummer] . Op 8 december 2020 heb 14 sms berichten, op 23 december 3 sms berichten, op 25 december 4 berichten, op 27 december 2 berichten, op 3 januari 2021 heb ik 5 en op 6 januari 5 berichten ontvangen van dit nummer. Bij 6 januari staan de tijden vermeld, 13:29, 13;32, 13:33, 13:36 en 15:16.
De laatste week is [verdachte] de hele week bezig geweest op het weiland naast mijn huis, bij een duiker die onder de weg doorloopt. Dit is zijn land niet. De sloot is van mij. Terwijl hij hiermee bezig is blijft hij de honden aanroepen en opjutten.
Op 8 januari 2021 omstreeks 19:50 uur hoorde ik mijn honden die buiten waren blaffen en huilen. Ik ben naar buiten gelopen en zag dat er 2 halve liter blikken lagen. Ik zag dat er een gat in dit blik zat en dat het bier naar buiten spoot. Ik zag een witte auto wegrijden. Ik zag dat die auto bij [verdachte] het erf op reed.
Op 9 januari 2021 omstreeks 11:30 uur zag en hoorde ik dat [verdachte] met een hooivork luid schreeuwend voorbij mijn woning liep. Hij maakte gebaren met de hooivork. Toen we omstreeks 22.15 uur terugkwamen lag er allemaal puinzooi voor het hek, kerstversiering, een oud cassettedeck en die hooivork.
Op zondag 10 januari 2021 schrokken wij om 06:30 uur wakker van lawaai. Ik hoorde dat [verdachte] op een verkeersbord naast onze woning stond te rossen. Ik hoorde hem schreeuwen. Zijn stem herken ik uit duizenden. Ik zag dat [verdachte] tussen de weilanden verder liep. Ik hoorde een hoop geschreeuw van [verdachte] . Om 11:05 uur heb ik met de politie gebeld. [verdachte] liep bij mij voor de deur langs met de hooivork in zijn hand wild zwaaiend en schreeuwend. Ik zag dat hij voor mijn huis liep, begon te rennen en met de hooivork op de grond aan het slaan en steken was. Om 15:00 uur liep hij weer over de weg met de hooivork te zwaaien, te schreeuwen.”
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1 stelt de rechtbank op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte met een mestvork, op geringe afstand van de verbalisanten, zwaaiende en prikkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de verbalisanten en heeft gezegd: “Ik steek jullie harstikke dood.” Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte (met versnelde pas) in de richting van verbalisanten is gelopen, terwijl hij een mestvork vooruitgestoken in zijn handen vasthield, en dat hij ondanks meerdere waarschuwingsschoten, in de richting van verbalisanten is blijven lopen totdat hij hen op korte afstand was genaderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de (ontkennende) verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarin hij stelt dat hij ‘alles scherp voor de bril had’, ongeloofwaardig, nu uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde een verwarde indruk maakte. Dit wordt bevestigd door de bevindingen in het cellencomplex op 12 januari 2021, waar verdachte, in het bijzijn van zijn advocaat, pas na meermalen proberen, op aanspreken door verbalisant reageerde. Daarbij begon verdachte een onsamenhangend verhaal te vertellen; hij schreeuwde, stond op en maakte een agressieve indruk. Vervolgens pakte hij het natte laken van de grond en smeet dat in de richting van een verbalisant en zijn advocaat. Verdachte maakte op dat moment, en ook de dagen daarvoor, een ernstig verwarde indruk. De rechtbank hecht daarnaast waarde aan de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, waarin de verbalisanten gedetailleerd hebben beschreven hoe verdachte hen zowel verbaal als fysiek met een mestvork bedreigde. Naar het oordeel van de rechtbank is deze situatie voor verbalisanten dusdanig bedreigend geweest dat bij hen de redelijk vrees heeft kunnen ontstaan dat verdachte hen zwaar zou mishandelen of hen van het leven zou beroven.
Ten aanzien van feit 2 ten laste gelegde acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging door het versturen van een bericht met de tekst “Geloof me [slachtoffer 3] maakt niet zijn ambtstermijn vol hier in het Westerkwartier”. Deze woorden -geuit tegen een medewerker van de gemeente- zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat het in zijn algemeenheid naar objectieve maatstaven geschikt is om vrees aan te jagen. De rechtbank spreekt verdachte daarom ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] door tegen getuige [getuige] te zeggen: "Burgemeester [slachtoffer 3] ... die snij ik beiden oren af... zodat hij de bril niet meer op kan zetten!" Aan het bewijsminimum is voldaan nu sprake is van een proces-verbaal van aangifte en een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank acht de (ontkennende) verklaring van verdachte ongeloofwaardig, mede gelet op het dossier waaruit blijkt dat verdachte wel vaker soortgelijke bedreigende uitingen doet. Het enkele feit dat verbalisant [naam 2] getuige [getuige] mogelijk ook uit zijn privéomgeving kent, maakt niet dat de getuigenverklaring zonder meer onbetrouwbaar is en daardoor niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Ten aanzien van feit 3 acht de rechtbank -anders dan door de verdediging is aangevoerd- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de bewezen verklaarde periode een aanzienlijke hoeveelheid sms-berichten naar aangever heeft verzonden, dat hij in een kort tijdsbestek en vaak achter elkaar (anoniem) naar aangever heeft gebeld, dat hij meermalen fluitend langs het huis van aangever is gelopen, dat hij zich hinderlijk met een mestvork op het erf van aangever heeft bevonden, dat hij rommel op of naast het erf van aangever heeft gelegd en dat hij in de vroege ochtend (nabij de woning van aangever) hard op een verkeersbord heeft geslagen. Ten aanzien van de anonieme beloproepen overweegt de rechtbank dat zij, gelet op het feit dat aangever (steeds) bij de eerste beloproep de stem van verdachte herkende en dat aangever direct daarna vaak achter elkaar anoniem werd gebeld, van oordeel is dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die aangever anoniem belde. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zodanige aard, duur, frequentie en intensiteit van gedragingen van verdachte jegens aangever, dat sprake is van een strafbaar stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 januari 2021 te Lutjegast, gemeente Westerkwartier, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (beiden werkzaam bij de politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door,
- stekende bewegingen met een mestvork in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te maken (waarbij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in een auto bevonden met gedeeltelijk geopend raam) en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend te zeggen "dat hij ze hartstikke dood zou steken" en
- met een mestvork in de handen te lopen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en bij het dicht naderen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met die mestvork dreigend met de punten naar voren in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te wijzen en
- waarbij verdachte in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bleef lopen ondanks het lossen van waarschuwingsschoten;
2.
hij op 11 januari 2021 te Leek, gemeente Westerkwartier, [slachtoffer 3] door tussenkomst van een derde heeft bedreigd met zware mishandeling, door, die [slachtoffer 3] (door tussenkomst van een derde) dreigend de woorden toe te voegen "dat hij die [slachtoffer 3] de oren af zou snijden zodat hij zijn bril niet meer op kon zetten";
3.
hij in de periode van 1 juli 2020 tot en met 10 januari 2021 te Lutjegast, gemeente Westerkwartier, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 4] , door
- telkens fluitend voor het huis van die [slachtoffer 4] te lopen en te schreeuwen en bierblikjes te gooien naar de honden van die [slachtoffer 4] en/of de honden van die [slachtoffer 4] op te hitsen en
- telkens, soms 20 tot 30 keer, achter elkaar te bellen naar die [slachtoffer 4] en
- telkens sms berichten met dreigende en/of beledigende inhoud naar die [slachtoffer 4] te sturen en
- zich op het land naast de woning van die [slachtoffer 4] te bevinden en
- dreigend met een mestvork voor het huis van die [slachtoffer 4] te lopen en
- door rommel voor het hek van die [slachtoffer 4] te leggen en
- in de vroege ochtend op een verkeersbord te slaan dat zich naast de woning van die [slachtoffer 4] bevindt, met het oogmerk die [slachtoffer 4] , te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
2. bedreiging met zware mishandeling;
3. belaging.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 257 dagen met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat bij verdachte sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit het voorgeleidingsconsult van 18 februari 2019 blijkt dat er destijds sprake was van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld en dat verdachte een zorgwekkende zorgmijder is waarbij ambulante mogelijkheden tot behandeling uitgeput lijken te zijn. Uit het rapport van de psycholoog van 22 juni 2021 volgt dat verdachte geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. De psycholoog concludeert naar aanleiding van een confrontatie met eerdere zorgopnames wel dat er sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, terwijl ziektebesef ontbreekt. Ook uit de overgelegde stukken in het kader van de aanvraag zorgmachtiging blijkt van een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis en wordt het vermoeden van een paranoïde psychose, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een bipolaire stoornis uitgesproken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zonder behandeling het risico op mogelijk ernstig gewelddadig gedrag hoog is. Verdachtes gebrek aan probleembesef en besef van de noodzaak van een langdurige behandeling maakt dat hij moeilijk behandelbaar is. Nu ambulante behandelingen en gedwongen opnames in de afgelopen jaren niet tot verbetering hebben geleid, acht de officier van justitie oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het meest passend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan alle voorwaarden is voldaan om te komen tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat aan het gevaarscriterium is voldaan en dat de weigering tot medewerking aan gedragskundig onderzoek niet in de weg staat aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, nu op grond van het vorenstaande voldoende aannemelijk is geworden dat er ten tijde van het delict sprake was van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Alhoewel zowel de psycholoog alsook de reclassering hebben geadviseerd een klinische observatie in het PBC nogmaals in overweging te nemen, acht de officier van justitie dit, gelet op de weigerachtige houding van verdachte, alsmede de overige belangen in deze zaak, niet langer aangewezen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangever [slachtoffer 4] en diens partner. De officier van justitie heeft gevorderd om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om in het vonnis op te nemen dat de maatregel tot terbeschikkingstelling wordt gevorderd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een klinische observatie in het PBC een gepasseerd station is. De raadsvrouw heeft gesteld dat uit de stukken voor de aanvraag van de zorgmachtiging blijkt dat de psychiater heeft verklaard dat hij niet van oordeel is dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis waaruit gedrag voortvloeit dat ernstig nadeel veroorzaakt dat niet zonder verlening van verplichte zorg kan worden afgewend. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan verdachte geen maatregel tot terbeschikkingstelling kan worden opgelegd, nu uit de beschikbare rapportages niet met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat van een stoornis sprake was, ondanks het zorgwekkende beeld dat bepaald gedrag van verdachte oproept. De raadsvrouw heeft zich er tegen verzet in het vonnis op te nemen dat de terbeschikkingstelling-maatregel gevorderd is ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Tot slot heeft de raadsvrouw zich eveneens verzet tegen het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen en aan belaging. Op 10 januari 2021 heeft verdachte twee politieambtenaren verbaal en fysiek ernstig bedreigd. Verdachte heeft met een mestvork op geringe afstand stekende bewegingen gemaakt in de richting van de verbalisanten en heeft daarbij geroepen dat hij hen dood zou steken. Daarna is verdachte, terwijl hij de mestvork met de punten vooruit in zijn handen hield, dreigend in de richting van verbalisanten gelopen. Ondanks dat de verbalisanten meermalen hebben geroepen dat zij van de politie waren en dat verdachte zijn mestvork moest laten vallen, is verdachte op dreigende wijze met de mestvork op hen af blijven lopen. Dit deed hij ook, nadat de verbalisanten zich genoodzaakt achten meerdere waarschuwingsschoten te lossen. Door aldus te handelen heeft verdachte bij de slachtoffers, die in de uitoefening van hun functie waren, gevoelens van angst en een gevoel van onveiligheid veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte op 11 januari 2021 zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] , de burgemeester van de gemeente, waarin verdachte woonachtig is. Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn buurman door hem gedurende een periode van ongeveer 6 maanden op verschillende wijzen lastig te vallen. Verdachte deed dit onder meer door zijn buurman dreigende en/of beledigende sms-berichten te sturen, door hem vaak achtereenvolgens te bellen, door zijn honden op te hitsen, door dreigend met een mestvork langs het huis van zijn buurman te lopen en zich op het land naast de woning van zijn buurman te bevinden. Het gedrag van verdachte heeft een aanzienlijke impact gehad op het functioneren en het woongenot van aangever en diens partner. De rechtbank rekent verdachte deze drie strafbare feiten zwaar aan.
Oplegging maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychiatrisch pro Justitia rapport van 23 maart 2017 en het psychologisch pro Justitia rapport van 22 juni 2021. Uit de rapporten volgt dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. In het pro Justitia rapport van 22 juni 2021 concludeert GZ-psycholoog Yntema dat bij verdachte sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, mogelijk passend bij of voortkomend uit onderliggende pathologie. Ook komt naar voren dat er een verhoogde kans bestaat op het ontwikkelen van een bipolaire stoornis en dat er van ziekte-inzicht of ziektebesef geen sprake is. Er zijn aanwijzingen van een verhoogde achterdocht en wantrouwen waardoor niet valt uit te sluiten dat de eventuele onderliggende psychopathologie heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de medische verklaring in het kader van de voorbereiding van een zorgmachtiging (d.d. 27 mei 2021). Uit de medische verklaring volgt dat psychiater B. Bakker heeft geconcludeerd dat sprake is van een schizo-affectieve stoornis van een bipolair type, een ernstige stoornis in alcoholgebruik en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte toerekeningsvatbaar was, nu de gedragsdeskundigen, door de weigering van verdachte om mee te werken aan de onderzoeken, geen antwoord hebben kunnen geven op onder meer de vraag of verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet of verminderd toerekeningsvatbaar was en er ook anderszins in het dossier daarvoor geen aanwijzingen zijn.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan worden opgelegd, indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank hecht, bij de beantwoording van de vraag of bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde medische rapport van het 27 mei 2021 waaruit volgt dat er bij verdachte sprake is van een schizo-affectieve stoornis. Uit verdachtes voorgeschiedenis binnen de reguliere psychiatrie valt bovendien op te maken dat het, ondanks meerdere opnames in een gedwongen zorgkader, niet mogelijk is gebleken verdachte langdurig en succesvol te behandelen voor zijn psychiatrische stoornis.
Gelet op bovenstaande rapporten, bezien in het licht van de bewezenverklaring in deze zaak, is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval het bestaan van een schizo-affectieve stoornis bij verdachte in voldoende mate aannemelijk geworden. Een dergelijke stoornis is naar zijn aard duurzaam. Dit brengt mee dat de rechtbank concludeert dat bij verdachte, ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Voorts is er volgens de rechtbank sprake van gevaar voor recidive. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen alsmede belaging van zijn buurman. Verdachte neemt hiervoor op geen enkele manier verantwoordelijkheid. Uit de medische verklaring blijkt dat door de psychische stoornis bij verdachte sprake is van een aanzienlijk risico op ernstig nadeel, onder andere voor de omwonenden van verdachte. Verdachte is blijkens de hem betreffende justitiële documentatie al eerder veroordeeld voor bedreiging. Gelet op de geconstateerde stoornis en het patroon van bedreigingen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling wederom misdrijven zal plegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte misdrijven heeft gepleegd die genoemd worden in artikel 37a Wetboek van Strafrecht waardoor de maatregel van terbeschikkingstelling open staat. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist. De rechtbank overweegt dat zowel de maatschappij als verdachte belang heeft bij een (langdurige) behandeling van de stoornis van verdachte. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij, mede gelet op de niet-meewerkende houding van verdachte, geen alternatieven ziet voor een andere wijze van effectieve en veilige behandeling van de stoornis van verdachte. Nu op grond van het voorgaande aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is voldaan, zal de rechtbank deze maatregel aan verdachte opleggen. De rechtbank merkt hierbij op dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank naast de maatregel, een gevangenisstraf aan verdachte te worden opgelegd gelijk aan de duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt hiertoe dat, gelet op de maatregel van terbeschikkingstelling en het daarvan te verwachten recidive-verminderende effect, het niet zinvol en noodzakelijk is om een dergelijke vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 450,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 1.300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en dat de gevorderde bedragen redelijk en billijk zijn. De officier van justitie heeft verzocht ten aanzien van beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zicht op het standpunt gesteld dat beide vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard aangezien verdachte dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat van politieambtenaren mag worden verwacht dat zij weerbaarder zijn dan de gemiddelde burger.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 januari 2021.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 januari 2021.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mestvork, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het onder feit 1 bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan en deze toebehoorde aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 285, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 257 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van 18-009436-21, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
450,-(zegge: vierhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 450,- (zegge vierhonderd vijftig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021. Dit bedrag bestaat uit € 450,- aan immateriële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 9 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18-009436-21, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1300,-(zegge: dertienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] , te betalen een bedrag van € 1300,- (zegge dertienhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021. Dit bedrag bestaat uit € 1300,- aan immateriële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 23 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Gelast de verbeurdverklaringvan het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mestvork.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M.S. van der Kuijl, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2021.
Mr. Janssen is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.