ECLI:NL:RBNNE:2021:4251

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 21/2483
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor aanlegsteigers in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren is verleend voor het vernieuwen en uitbreiden van aanlegsteigers op de locatie Utbuorren 50 te Terherne. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 14 september 2021, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door een gemachtigde. De derde-partij, Bouma Veehandel BV, was vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen via een skypeverbinding.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Verweerder heeft niet adequaat onderbouwd waarom de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan kon worden verleend. De voorzieningenrechter wijst op de noodzaak voor verweerder om een eigen afweging te maken in het kader van de toetsing aan de planvoorschriften, en kan niet enkel verwijzen naar het standpunt van de provincie. De voorzieningenrechter concludeert dat er sprake is van een spoedeisend belang voor verzoeker, aangezien een deel van de steigers al is gerealiseerd en het nog niet gerealiseerde deel voor 1 oktober 2021 moet worden aangelegd.

De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in gebieden met natuurwaarden zoals Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2483

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats 1] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, verweerder
(gemachtigde: J. de Vries).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Bouma Veehandel BV, te Bears

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen).

Procesverloop

In het besluit van 18 augustus 2021 heeft verweerder aan derde belanghebbende omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen en uitbreiden van de aanlegsteigers op de locatie [adres] te Terherne.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 september 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor derde-partij (belanghebbende) heeft mr. Jansen via een skypeverbinding de zitting bijgewoond.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1
Op 22 juni 2021 heeft verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning ontvangen voor het vernieuwen en uitbreiden van de aanlegsteigers op de locatie [adres] te Terherne. De aanvraag ziet op het bouwen van een bouwwerk (2.1, eerste lid, onder a, Wabo, het uitvoeren van werkzaamheden (2.1, eerste lid, onder b, Wabo) en het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan (2.1, eerste lid, onder c, Wabo).
1.2
Bij het thans bestreden besluit is de gevraagde vergunning verleend.
2. Formele aspecten
2.1
Spoedeisend belang
Ter zitting is gebleken dat weliswaar een deel van de steigers reeds is gerealiseerd, maar dat een deel ook nog moet worden gebouwd. Belanghebbende wenst het nog niet gerealiseerde deel zo spoedig mogelijk, maar voor 1 oktober 2021, te realiseren. Daarmee is het spoedeisend belang voor verzoeker voldoende gegeven.
2.1
Belanghebbende
Niet in geschil is dat verzoeker belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, nu hij zicht heeft op de aan te leggen steigers.
2.3
Relativiteit
Verzoeker doet met name een beroep op natuurwaarden.
Volgens vaste jurisprudentie, onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van (ECLI:NL:RVS:2019:1947) kunnen de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming (Wnb) beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of dat soort verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van de appellant, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van appellant en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vindt dit eveneens toepassing in het onderhavige geval, waarin wordt opgekomen tegen de omgevingsvergunning, terwijl artikel 26 van het bestemmingsplan strekt tot bescherming van de natuurwaarden. Nu verzoeker aan de rand van het Natura 2000 gebied woont is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van verwevenheid in vorenbedoelde zin.
3. Ten aanzien van de inhoud
3.1
Verzoeker voert aan dat de omgevingsvergunning niet in redelijkheid verleend kon worden. De aanleg van de vlonder en steigers is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en het beheersplan Natura 2000 Sneekermeergebied. Verweerder heeft geen goede redenen om hiervan af te wijken. De begrenzing van het natuurgebied is heel bewust gekozen vanwege de grote waarde van het talud en de rietkraag voor de natuur. De rietkragen zijn van belang als broedgebied voor de rietzanger, een met uitroeiing bedreigde soort. Door de aanleg van de grote vlonder in het riet verdwijnt een deel van de rietkraag. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, namelijk het broedgebied van een trekvogel die is opgenomen in de nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten, de rietzanger.
Met het bouwplan wordt de aanlegcapaciteit voor pleziervaartuigen twee maal groter dan de huidige capaciteit. In feite is sprake van aanleg van een kleine jachthaven en een beschut zwembad, hetgeen leidt tot meer verblijf en vaarbewegingen waardoor het karakter van het gebied verandert. Dat geen sprake is van onevenredige afbreuk is niet onderbouwd.
Dat geen sprake is van (significant) negatieve effecten als bedoeld in de Wnb op de kwalificerende vogelsoorten en kwalificerende habitattypen is evenmin onderbouwd. De enkele passage in het bestreden besluit, dat de provincie akkoord is, is onvoldoende, met name nu deze instemming niet uit een stuk blijkt. Wat het bouwplan betekent voor de oevers en de natuurkwaliteit van de Saltpoel is niet onderzocht.
Voorts is de verkeersveiligheid in geding. De gasten van het nieuwe strandpaviljoen zullen over een druk fietspad naar de nieuwe zwemsteigers lopen, hetgeen verkeersgevaarlijke situaties oplevert. Ook verandert het ruimtelijk beeld ingrijpend.
3.2
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd.
Met betrekking tot de aanlegvergunning heeft verweerder overwogen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied.
Met betrekking tot het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening heeft verweerder overwogen dat het plan niet past binnen de planvoorschriften, maar dat met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, Wabo en artikel 3, lid b, van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van de planvoorschriften. Volgens verweerder wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied. Het plan wordt vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt acceptabel bevonden en is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft verder overwogen dat er geen sprake is van strijd met artikel 26 van de planvoorschriften (bestemming Natura 2000 Sneekermeergebied). De provincie is van oordeel dat door het realiseren van de steigers geen negatieve effecten optreden en is akkoord met het plan. Ook overigens is de provincie akkoord met het plan. Het Wetterskip heeft voorts een watervergunning verleend.
3.3
Belanghebbende stelt dat de steigers binnen de doeleindenomschrijving van artikel 6 en 7 van de planvoorschriften passen en dat de motivering van verweerder voor de afwijking van het verbod om steigers te bouwen deugdelijk is. Er is geen sprake van aantasting van het ruimtelijk beeld. Volgens bijlage 1 is sprake van een open, zeer grootschalig en vlak weidegebied. Bijlage 1 bevat geen concrete aanwijzingen over steigers en oevers. Er wordt geen zwembad gebouwd of jachthaven aangelegd, het gaat om het vervangen en deels uitbreiden van bestaande steigers in een gebied dat mede bestemd is voor recreatie, Het open weidegebied wordt niet geraakt door de steigers. Evenmin is sprake van onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid. Het gebruik van het fietspad zal niet anders zijn dan nu het geval is. Ook zullen de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen niet worden aangetast. De eigenaren van deze percelen zullen op geen enkele wijze worden gehinderd door het vervangen en uitbreiden van de steigers.
De Wnb toetsing is losgekoppeld van de aanvraag om omgevingsvergunning, zodat verweerder hier terecht geen oordeel over heeft gegeven. Gedeputeerde staten hebben overigens aangegeven dat geen sprake is van significante gevolgen voor het Natura 2000 gebied. Verweerder heeft dat oordeel kunnen betrekken bij zij besluit. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
3.4
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2008 hebben de betreffende gronden de bestemming “natuurgebied” met aanduiding “grasland” (artikel 6) en de bestemming “natuurgebied met aanduiding waterrecreatief medegebruik” (artikel 7). Voorts is sprake van de dubbelbestemming “Natura 20000 Sneekermeergebied” (artikel 26). De betreffende voorschriften zijn opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften 6 en 7 van het bestemmingsplan, nu hierin een verbod is opgenomen ten behoeve van het bouwen van steigers. Voorts geldt voor beide bestemmingen een aanlegvergunningplicht voor het bouwen van steigers. Evenmin is in geschil dat de planvoorschriften een afwijkingsmogelijkheid bevatten ten behoeve van het bouwen van steigers en walbeschoeiingen.
Voor de afwijkingsmogelijkheid en de aanlegvergunningplicht gelden dezelfde criteria. Deze houden in dat slechts van de planvoorschriften mag worden afgeweken en slechts aanlegvergunning kan worden verleend indien er geen sprake is van onevenredige aantasting van:
  • Het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied
  • De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
  • De verkeersveiligheid.
3.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom volgens haar wordt voldaan aan de criteria voor het afwijken van het bestemmingsplan. De enkele stelling in het bestreden besluit, dat het plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt acceptabel wordt geacht, is onvoldoende onderbouwd en acht de voorzieningenrechter daarom onvoldoende. Ook in het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder geen deugdelijke aanvullende motivering gegeven op dit punt. Daarbij dient verweerder (in elk geval) in te gaan op de grootte van het bouwplan (in vergelijking met de bestaande situatie) en de impact daarvan op de omgeving. Ook ten aanzien van de andere criteria voor afwijking dient verweerder in het nog te nemen besluit op bezwaar een deugdelijke motivering op te nemen.
Voor de overweging in het bestreden besluit, dat geen sprake is van strijd met artikel 26 van de planvoorschriften, heeft verweerder enkel gesteld dat de provincie van oordeel is dat door het realiseren van de steigers geen negatieve effecten optreden en akkoord is met het plan.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder in het kader van de toets van de aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van de Wabo aan artikel 26 van de planvoorschriften echter een eigen afweging te maken en kan zij in dit verband niet verwijzen naar het standpunt van de provincie in het kader van (de aanvraag om een vergunning op grond van de) Wnb. Daarvoor is van belang dat verweerder het bevoegd gezag is om te beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen in het kader van de Wabo, waarbij zij op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, Wabo, dient te toetsen aan het bestemmingsplan. Dat in de planvoorschriften een gelijksoortige bepaling is opgenomen als die waaraan gedeputeerde staten inzake een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Wnb dienen te toetsen, doet daar niet aan af. De voorzieningenrechter wijst hiervoor op vaste jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraken ECLI:NL:RVS:2020:3071 en ECLI:NL:RVS:2021:1969). Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook het standpunt van de provincie, dat geen negatieve effecten optreden, niet nader is onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet is voorzien van een voldoende deugdelijke motivering op basis van voldoende zorgvuldig verricht onderzoek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Awb.
Mogelijk kan verweerder bij het besluit op bezwaar de geconstateerde gebreken herstellen, maar gelet op de aanwezige (natuur)belangen dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter het te nemen besluit op bezwaar te worden afgewacht en te worden voorkomen dat nu reeds handelingen worden uitgevoerd die onomkeerbaar zijn en die mogelijk schade kunnen aanrichten aan de natuur. Derhalve ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
4. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 31,74, zijnde de reiskosten van verzoeker op basis van openbaar vervoer ( [plaats 2] - Groningen v.v.). Verder bestaat aanleiding om het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 31,74.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier, op 22 september 2021. De uitspraak wordt openbaargemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Regelgeving
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften van het Bestemmingsplan Buitengebied 2008, voor zover van belang, zijn de op de plankaart voor Natuurgebied met aanduiding ‘grasland’ aangewezen gronden onder meer bestemd voor het herstel, onderhoud en ontwikkeling van natuurlijke waarden van binnen – en buitendijkse graslanden en bijbehorende vaarten, sloten en oeverlanden met het oog op een functie als broed-, pleister-, en foerageergebied voor vogels;
met daaraan ondergeschikt:
h. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen recreatieve aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder c, ten tweede, van de planvoorschriften mogen er geen steigers en walbeschoeiingen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 6, derde lid, onder c, van de planvoorschriften kunnen, burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied;
  • De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • De verkeersveiligheid
vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 sub c, voor het bouwen van steigers en walbeschoeiingen.
Ingevolge artikel 6, zesde lid, onder a van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
3. het realiseren van aanleggelegenheid;
4. het aanbrengen van walbeschoeiing en het aanleggen van verhardingen;
5. het ontgraven van gronden met een diepte van ten hoogste 2 m.
Ingevolge artikel 6, zesde lid, onder c van de planvoorschriften wordt de onder a bedoelde vergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het ruimtelijk beeld van ene op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
  • de verkeersveiligheid
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de plankaart voor ‘natuurgebied met waterrecreatief medegebruik’ aangewezen gronden bestemd voor:
b water-en dagrecreatief medegebruik uitsluitend in de vorm van recreatieve vaarroutes, picknickvoorzieningen, visiplaatsen, recreatieve aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
g bestaande aanlegsteigers ten behoeve van het aanleggen van vaartuigen;
en voor zover de gronden op de plankaart zijn aangegeven met :
k ‘steiger’: tevens voor een aanlegsteiger.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder d, ten tweede, van de planvoorschriften mogen er geen steigers en walbeschoeiingen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 7, derde lid, onder b van de planvoorschriften, kunnen burgemeester en wethouders , mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • Het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied;
  • De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • De verkeersveiligheid
vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 sub d voor het bouwen van steigers en walbeschoeiingen.
Ingevolge artikel 7, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
3. Het realiseren van aanleggelegenheid;
4. het aanbrengen van walbeschoeiing en het aanleggen van verhardingen;
5. het ontgraven van gronden met een diepte van ten hoogste 2 m.
Ingevolge artikel 7, zesde lid, onder c, van de planvoorschriften wordt de onder a bedoelde vergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • Het ruimtelijk beeld van ene op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied
  • De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
  • De verkeersveiligheid
Bijlage 1 bij de voorschriften bevat een omschrijving van de natuurlijke en landschappelijke waarden. In het onderhavige geval betreft het deelgebied 4 (merengebied).
Samengevat is sprake van een (ten opzichte van het hooilandengebied) open(er), zeer grootschalig en valk weidegebied
Ingevolge artikel 26 zijn de op de plankaart voor “Natura 2000 Sneekermeergebied” aangewezen gronden, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor instandhouding van de navolgende kwalificerende vogelsoorten en de navolgende kwalificerende habitattypen-/soorten
Ingevolge artikel 26 tweede lid van de planvoorschriften geldt in afwijking van het bepaalde in de bouwvoorschriften bij de andere in het plan opgenomen bestemmingen dat slechts gebouwd mag worden indien geen sprake is van significant negatieve en/of negatieve effecten als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 op de in lid 1 bedoelde kwalificerende vogelsoorten en kwalificerende habitattypen-/soorten.